Sonnetten en verzen in terzinen geschreven(1983)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 110] [p. 110] Hij aanvaardt ook den dood met blijden moed. Een der gestalten die over de tijden komt aangevlogen als door vale lucht verbergt het aangezicht tusschen de beide vleugels en nadert met een vreemd gerucht; cirkelend vliegt hij in steeds meer bescheiden wordende kringen en een ieder ducht dat hij neerstrijken zal als een groot lijden: alleen de wijze wacht hem onbeducht. ‘O dood, (spreekt hij) en zijt gij daar o dood?’ ‘Gij zon, in wiens oog wij niet kunnen staren, waarlijk, gelijk met leven werdt gij groot.’ ‘Gij die 't bestaan aanrandt, het wezen laat - ik heb zoo lang gedacht aan uwe mare: er is niets vreeselijks in uw gelaat.’ Vorige Volgende