Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 267]
| |
Herman GorterHet weekblad De vlam was de naoorlogse voortzetting van het illegale blad De vonk. Henr. Roland Holst was, met enige onderbreking, tot 1951 lid van de redactie. In 1952 werd De vlam opgeheven. In 1947 schreef Henr. Roland Holst voor De vlam een artikel over Gorter, wellicht het laatste wat ze over hem zou schrijven, dacht ze zelf. Vijf jaar later zou zij echter nogmaals in De vlam over Gorter schrijven, ditmaal over Pan (8ste jg., nr. 36, 13-9-52). Het eerstgenoemde artikel is hier weergegeven; het is een deel van het dubbel-artikel Herman Gorter. Dichter-politicus - de andere helft is door Frits Kief geschreven (3de jg., nr. 36, 12-9-47).
Het is niet de eerste maal dat ik over hem schrijf, maar het zal wellicht de laatste zijn. En daarom wil ik proberen alle warmte die in mij is voor Gorter als mens en als dichter nog eenmaal te zeggen.
De Mei (1889) - Wie is van onze dichters na Vondel door de fijne en tere schoonheid van Nederland ontroerd geweest met zulk een zalige verrukking als Gorter? Wie heeft het lied der golven in zijn ontelbare variaties op het betoverende thema van het onstilbare verlangen zo diep en sonoor voelen weerklinken in zijn hart en voor die zang een zo overstelpende rijkdom van beelden gevonden? Wie heeft in enkele regels de bekoring voor ons weten op te roepen, in haar omsluierde geheimzinnigheid, van het dagen in de duinen of de schoonheid van een vroege voorjaarsmorgen, als de zon uit de nevelen opkomt, aan de rivier? Zo ons land gedoemd was bij een natuurramp te verdwijnen in de wateren en een enkel exemplaar van de Mei bleef bewaard in de bibliotheken van Londen of New York, dan zou de mensheid zich nog kunnen voorstellen, wat de heel eigen schoonheid van Holland is geweest. Maar de Mei is niet slechts de uitbeelding van de verrukkelijkheden der lente en der jeugd, die lente van de mens, het is ook de uitbeelding van het pijnlijke verlies van de mateloze verwachtingen en heerlijke illusies der jeugd en zijn vervanging door het bewustzijn van de onbestendigheid van alle dingen, de val van het schoonste, bekoorlijkste en verrukkelijkste in de gapende muil van het niet. En zelden is in onze poëzie een zo wonderbaarlijk schone verstilling van het menselijk smachten tot openbaring gekomen, een zo vrome deemoed, waarmee de mens het verlies van zijn dierbaarste verwachtingen aanvaardt. | |
[pagina 268]
| |
Gorters liefdesgedichten... Welk een innigheid in hun stamelingen en ook welk een hartstocht, welk een natuurlijke, juichende en smachtende verklaring van de hoogopbruisende seksuele begeerte. Gorter en Bredero, hoe verschillend ook in vele dingen, zij zijn de enige Hollandse dichters, die Eros in naakte onomsluierde schoonheid hebben uitgebeeld. Gorters liefdespoëzie voerde hem tot de poging om de zintuiglijke aandoening onmiddellijk zonder enige tussenkomst van de geest uit te beelden. Maar van die gevaarlijke weg kwam de dichter weldra terug. De Kenteringssonnetten* nemen in het oeuvre van Herman Gorter een geheel eigen plaats in. De poging om in de sonnetvorm te schrijven en zich aan de regels daarvan te houden, is het zichtbare teken van de beginnende wil terug te keren naar de beheersing van de dingen in plaats van zich door hen te laten drijven. En in dit begin van onrustige rust, deze overgang tussen vorige en volgende, begint een nieuwe verwachting, schuchter nog en telkens onderbroken. Maar zij is er en groeit. ‘Mijn is het wachten, zal uit de volle Wereld iets komen, mededogen brengend.’ En nu weet hij ook, hoe de weg voert van de verrukking over de schoonheid der wereld en het zich verliezen in de hartstocht, naar de mensen en de liefde tot hen.
‘Niet als een koning, die van het beneden-
land komt en optreedt naar het hoog verschiet,
waar de slagvaan, die al het land gebiedt -
Maar naar 't hart, daar wil ik voortgaan en treden.’
Die weg is zwaar en moeilijk. Hij vergt niet slechts jarenlange ingespannen studie van Aristoteles, Plato, Dante, Spinoza en Marx, hij vergt ook het opgeven van bepaalde levensgewoonten en vooral van een bepaalde wijze van denken: dat van de intellectueel, opgevoed in het geloof dat de geest zoal niet geheel dan toch in hoofdzaak de veranderingen in de mensheid, de ontdekkingen en uitvindingen, de politieke en filosofische bewegingen bepaalt. De kunstenaar die de werkelijkheid wil verstarren, moet leren begrijpen, dat hij zelf, zijn kunst, zijn aspiraties en idealen afhankelijk zijn van de arbeidsverhoudingen, d.w.z. de verhoudingen die de mensen door en in de produktie aangaan van de werktuigen die zij gebruiken en de middelen van vervoer die hun ter beschikking staan. Ik weet maar één ander schrijver van gelijk formaat als Gorter, die de omkeer van de ideologische tot de maatschappelijk realistische levens- en wereldhouding met dezelfde onvoorwaardelijke moed doormaakte als Herman Gorter, en wel Romain Rolland.* Maar terwijl de grote Fransman ondanks zijn radikale gezindheid, zijn onafhankelijkheid bewaard heeft ten opzichte van het socialisme, ging Gorter met het grenzeloze enthousiasme, dat hij tot zijn laatste snik zou behouden, tot het | |
[pagina 269]
| |
socialisme eerst en daarna tot het communisme over. Hij kende nog slechts één hartstocht: de liefde voor het moderne proletariaat en nog slechts één eerzucht; de zanger te worden van dit proletariaat en diens idealen. En dit is hem gelukt, in zo hoge mate als het een dichter van een klein land met een zwakke socialistische beweging kon gelukken. In zijn Liedjes* heeft hij als lyricus de opkomst, het hoogtepunt en het wegebben der revolutie van 1917-'21 bezongen. Laat ieder socialist die in de gelegenheid is ze onder de ogen te krijgen, zich in hen verdiepen in ogenblikken van ontmoediging en terneergeslagenheid, enige van die schijnbaar zo simpele en zo spontane liedjes lezen. En zo hij versgevoelig is, zal hij zich getroost voelen. Niet minder groot is Gorter als de epikus van het strijdend proletariaat. Men kan tegen zijn epos Pan [zie hier p. 201vv] allerlei gegronde kritische bezwaren opperen. Maar niet slechts bevat het talrijke passages die tot het schoonste behoren wat Gorter geschreven heeft, maar de algemene konceptie: de wedervereniging van natuur en mensheid door de overwinning van het proletariaat, is even groots als origineel en poëtisch. Voor zover ik weet is het de enige poging in poëzie, om de proletarisch-marxistische wereldbeschouwing in een heldendicht dat streefde naar dezelfde verheffing en ingegeven werd door dezelfde hoge motieven als de Divina Commedia te bezingen. De redactie verzocht mij, om een artikel ter herdenking van Gorter als dichter en als intellectueel te schrijven. Maar was hij wel, wat men onder een intellectueel pleegt te verstaan, deze grote daadkrachtige, namelijk een mens wie meer dan iets anders de geestelijke dingen ter harte gaan? Zeker, in hem was de hartstocht te weten en te doorgronden sterk. Reeds als student schreef hij een (niet gedrukte) dissertatie van wetenschappelijke waarde. Hij was een goed Griekskenner, geen inspanning was hem te groot om de moeilijkheden der marxistische ekonomie onder de knie te krijgen, ook de natuurwetenschap en de wijsbegeerte hadden zijn hartstochtelijke belangstelling.
Maar toch zou ik hem niet graàg een intellectueel noemen, hetzij dan van een heel bijzonder type. Hoogmoedig was hij tegenover burgerlijke intellectuelen die dachten dat zij de wijsheid in pacht hadden, maar allerminst hoogmoedig tegenover eenvoudige arbeiders. Integendeel: hij achtte hen hoog, had ze lief en bewonderde ze. Al had Gorter een betrekkelijk harde jeugd gehad, zo wist hij toch in vele dingen van eenvoudige levenswijsheid de mindere te zijn van de arbeiders waarmee hij omging. Gorter beschouwde de poëzie, zijn eerste en zijn laatste liefde, niet als een bovenmaatschappelijke functie, die de dichter aanspraak gaf op bijzondere waardering. Hij wist dat alle functies nuttig zijn, die er toe bijdragen het maatschappelijk lichaam te verrijken en te versterken. Hij behoorde tot hen, al te talrijk zijn zij ook heden niet, die de broederlijkheid onder de mensen niet slechts | |
[pagina 270]
| |
bezongen, maar ook beleefden. Wanneer hij met zulk een hartstocht, zulk een brandend vuur, de eenheid der mensen onderling en hun eenheid met de natuur heeft bezongen, dan was dit omdat hij die eenheid beleefde met alle vezelen van zijn lichaam en alle druppels van zijn hartebloed. Evenals Vondel dit deed, maar oneindig onmiddellijker en lichamelijker en zonder dat allerlei uitgekookte mythologische voorstellingen zich schoven tussen zijn ontroering en de werkelijkheid. |
|