Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 246]
| |
Rosa LuxemburgRosa Luxemburg (1870-1919), afkomstig uit Polen, sinds 1898 in Duitsland gevestigd, behoorde tot de radicaal-marxistische vleugel van de internationale sociaal-democratie. Rosa had een felle strijdersnatuur; haar kritiek op partijgenoten kon hard zijn. Een van haar slachtoffers was de revisionist Bernstein. Zij had een levendige belangstelling voor het marxisme als wetenschap. In Die Akkumulation des Kapitals (1913) gaf zij een kritische voortzetting van de economische leer van Marx. Henr. Roland Holst onderging invloed van Luxemburgs opvattingen over de revolutie in Rusland (1905) en de theorie van de massastaking. De beide vrouwen ontmoetten elkaar in 1904 te Amsterdam en in de periode 1905-1910 te Friedenau (bij Berlijn), waar de Kautsky's en Rosa Luxemburg woonden. (Karl Kautsky was een vooraanstaand marxistisch theoreticus, met wie Rosa bevriend was totdat politieke meningsverschillen haar van Karl vervreemdden.) Achterin Rosa Luxemburg (1935) is correspondentie tussen Rosa Luxemburg en Henriëtte opgenomen. In het werk van Roland Holst wordt Rosa Luxemburg vele malen genoemd; in Tusschen twee werelden wordt Rosa Luxemburg op poëtische wijze herdacht (Roland Holst 1923:17). De biografie Rosa Luxemburg. Haar leven en werken (Roland Holst 1935c) laat zien dat de ideeën van Roland Holst in latere jaren sterk zijn gaan afwijken van die van Rosa Luxemburg. In deze biografie neemt zij veel meer afstand van Rosa Luxemburgs ideeën dan vroeger. De visie op Rosa Luxemburg die Henr. Roland Holst in 1935 aan de lezer voorlegde, is ook nu nog boeiend; de biografie toont een confrontatie van twee persoonlijkheden: de radicale marxiste en activiste tegenover de zich nu meer op ‘geestelijke’ stromingen richtende ex-marxiste. Ook dit is weer geen objectieve biografie - Roland Holst is in Rosa Luxemburg kritisch, maar tegelijk ten volle persoonlijk betrokken bij haar onderwerp. Dat Rosa Luxemburg niet in de eerste plaats als een zakelijk gestelde, wetenschappelijke biografie is bedoeld, maakte de schrijfster duidelijk in een gedicht over het schrijven van de Luxemburg-biografie. Ze wil Rosa Luxemburg uitbeelden in al haar lieflijkheid en kracht (strofe I). De tweede strofe luidt: Halfweegs ben ik met deze taak gekomen.
De steenen bracht ik samen voor den bouw;
nu moet ik die tot schoonheid gaan herdromen
om recht te doen aan die volschoone vrouw;
(Roland Holst 1949b:7; curs. H.S.)
| |
[pagina 247]
| |
Herhaaldelijk wordt er in Rosa Luxemburg gewezen op de beperktheid van de documentatie die de auteur ter beschikking stond (na 1935 is er meer materiaal toegankelijk geworden)Ga naar eindnoot1. Volgens een anoniem artikel in De socialistische gids van 1936 (zie X. 1936) heeft Roland Holst zich er echter te gemakkelijk van af gemaakt. Het artikel noemt een aantal onjuistheden in de weergave van historische gebeurtenissen in het hoofdstuk De fakkel dooft uit. Daarin worden de gebeurtenissen vanaf ongeveer oktober 1918 beschreven, o.a. de november-revolutie en de communistische opstand in Berlijn (jan. 1919), uitlopend op de dood van Liebknecht en Luxemburg. De fouten werden veroorzaakt doordat de biografe eenzijdige bronnen raadpleegde. Een van de voorbeelden die de anonieme criticus geeft, is de Vorwärts-kwestie. Het gebouw van deze sociaal-democratische partijkrant werd in de periode december 1918-januari 1919 tweemaal door revolutionairen bezet. Roland Holst reduceert dit tot één bezetting, wat tot verdere onjuistheden in haar betoog leidt. Een vergelijking met Bernstein 1921 (118 vv, 139 vv, 156 vv) leert dat het gelijk in dezen aan de zijde van de criticus is.Ga naar eindnoot2 De zeven hoofdstukken van Rosa Luxemburg behandelen haar levensloop, telkens aangevuld met beschouwingen over haar werk en theorieën. Het Besluit vat de visie van Roland Holst op Rosa Luxemburg samen. Van het hoofdstuk Het rijke leven (p. 51-118) is opgenomen het gedeelte vanaf p. 110, dat Roland Holsts vaardigheden in het beschrijven van situaties naar voren laat komen.
De zomer van 1903 vindt Rosa in volle aktie voor de rijksdagverkiezingen. Van Chemnitz uit, waar zij haar pied-à-terre genomen heeft, bewerkt zij het Saksische industriegebied met zijn tienduizenden, in armoe en onzekerheid levende, textiel-proletariërs. De massa's stromen toe om haar te horen. Stampvolle vergaderingen in benauwde zalen wisselen af met openlucht-meetings in de tuin van het een of andere grote bierrestaurant. ‘De verlichting met lampions is bepaald romantisch,’ schrijft Rosa aan haar vrienden. Zij heeft nog niet verleerd naar wat meer romantiek te verlangen dan ook de geestdriftigste kampagne voor een Duitse rijksdagverkiezing bieden kan. Maar de tijd nadert, dat in de plaats der pseudo-romantiek van wat lampions in de tuin van een restaurant, de grote, echte romantiek der revolutie zal komen met haar gevaren, haar ontzaglijke opwinding, haar inzet van het leven zelf. Het jaar 1903 is het jaar van de schijnbaar volkomen zegepraal in de Duitse partij van het strenge marxisme en de onverzoenlijke klassenstrijd. Op het kongres van Dresden wordt over het revisionisme gericht gehouden: het wordt veroordeeld en verworpen. In een Neue Zeit-artikel, ‘Geknakte hoop’* getiteld, jubelt Rosa Luxemburg over de desillusie die het kongres in verschillende opzichten aan de burgerlijke pers en het burgerlijk intellect berokkend heeft. Zij juicht, omdat zij in de partij de massa's tot zelfbewustzijn en geestelijke zelfstandigheid ziet rijpen. Bebels* ontzaglijk aanzien en invloed berusten uitsluitend op | |
[pagina 248]
| |
het geweldige werk van volksverlichting dat hij verricht heeft, op het feit dat hij de massa's tot politieke mondigheid heeft opgevoed. De grote strekking der sociaal-demokratische beweging is: de afschaffing van de ‘leiders’ en de ‘geleide massa's’ in burgerlijke zin, dat is van de historische grondslagen der klasseheerschappij. Rosa's schoonste illusies zijn nog onaangerand. En dan komt 1904, het jaar waarin op het internationale kongres van Amsterdam het revisionisme ook internationaal ‘veroordeeld’ zal worden en het marxisme, dankzij de omstandigheden, als geloof aan de naderende revolutie en de wil haar voor te bereiden, zijn laatste grote schijnoverwinning beleeft. Alvorens naar Amsterdam te gaan, neemt Rosa een korte vakantie in Hessenwinkel, een nest, verborgen ergens in de wouden van de Pruisische Mark. Als zij daar komt, is zij erg uitgeput. Ze kan niets meer opnemen, tussen de dingen en haar ontvankelijkheid hangt haar vermoeidheid als een sluier. Maar ze herstelt zich snel en dan geniet ze met al haar zintuigen van de bossen, de meren, en vooral: van de idyllische stilte. 's Morgens in alle vroegte trekt zij erop uit voor grote zwerftochten. Een hond, die zij ergens opgedoken heeft en tot wie zij zich dubbel aangetrokken voelt, omdat zijn naam, Lump, in haar gemoed allerlei tonen aan het trillen brengt, staat haar al op te wachten. Als zij in de klare zomerochtend buiten komt, begroet hij haar met vrolijk geblaf... Maar ook in de zomer neemt zij geen rust van de propaganda: begin augustus schrijft zij over een vergadering in Posen en een in Bromberg. Daarna reist zij, samen met Kautsky*, die uit Tirol komt, naar de zitting van het Internationaal Socialistisch Bureau. Daar sluit het Amsterdamse kongres bij aan. Het vindt plaats in een tijd dat de oorlogsbrand in Oost-Azië breed uitvlamt. In het tsarenrijk zelf is onmiskenbaar de rode vloed aan het opkomen: een uitgebreide stakingsbeweging in Zuid-Rusland getuigt ervan. Maar ook in West- en Zuid-Europa openbaart de wil-te-strijden tegen kapitalisme voor socialisme zich telkens in de arbeidersscharen, die het ekonomisch leven heeft opgeroepen en geschoold... In Italië, in Zuid-Frankrijk, in België, in Nederland, in Engeland en de Skandinavische landen, overal zijn tussen 1900 en 1904 miljoenen arbeiders in staking gegaan. De verwachtingen der revisionisten vervliegen in rook! In alle landen wordt de klassenstrijd sterker. Tevens groeit de proletarische internationale eenheid. Op het socialistisch kongres begroeten Plechanov* en Sen Katayama* elkaar in een broederlijke omhelzing, als strijders voor één zaak, makkers in één bondgenootschap, boven alle nationale tegenstellingen uit. Een golf van enthousiasme doorvaart het kongres: de aanwezigen krijgen het gevoel als is de leuze ‘Proletariërs aller landen, verenigt u!’ in hun midden vlees en bloed geworden. De dagen zijn vol geestelijke spanning. Alle grote politieke leiders der Tweede Internationale, Rosa Luxemburg, Guesde,* Adler,* Troelstra, Vandervelde,* Plechanov, Ferri,* Hyndman,* Branting,* treden dagen lang op in een politiek toernooi, dat | |
[pagina 249]
| |
misschien het hoogtepunt van het geestelijk gemeenschapsleven der Tweede Internationale geweest is. In de ‘kommissie voor de internationale regels der socialistische politiek’ - haar zittingen zijn openbaar, honderden toehoorders volgen de diskussies in gespannen aandacht - vertegenwoordigt Rosa Luxemburg de jonge Poolse partij-organisatie, die nog steeds de oude van DaszyĆski* tegenover zich vindt. Triomfantelijk konstateert zij, dat niemand het voor de methode van Jaurès* heeft opgenomen: welk een enorme vooruitgang van het internationale socialisme blijkt daaruit! In het bewustzijn der, weldra door een kongres-resolutie bezegelde volledige overwinning van het orthodoxe marxisme, stelt zij de morele betekenis der internationale kongresbesluiten in het licht. Van die besluiten hangt de toekomst der Internationale af. Het opportunisme, dat het beginsel van de socialistische klassenstrijd omzette in samenwerking met de burgerlijke klassen, verscheurt de internationale solidariteit. Het ideaal is: de samensmelting van alle nationale proletariaten in één enkel socialistisch proletariaat. De eenheid der arbeiders moet de weg zijn tot de eenwording der mensheid.Ga naar eindnoot1 Voor het kongres verrijst een heerlijk visioen van de komende dagen. Politiek idealisme en politiek radikalisme zijn overtuigd, dat dit visioen waarheid zal worden... Ook verder beleeft het revolutionaire marxisme goede dagen. De dreigende verstarring der taktiek in de parlementaire strijd schijnt afgewend te worden door de aanneming van een resolutie die de massale staking aanvaardt, ‘als een middel zowel om grote sociale veranderingen tot stand te brengen, als om reaktionaire aanslagen op de rechten der arbeidersklasse af te weren.’ ‘Hoeveel sterker,’ ‘juichen de jongere marxisten,’ zal de sociaal-demokratie door deze resolutie komen te staan tegenover anarchisme en syndikalisme!’ In Frankrijk komt eindelijk de lang verwachte eenheid in het zicht. Jaurès, ofschoon allerminst overtuigd van de doeltreffendheid der Duitse taktiek - wat heeft Bebel kunnen antwoorden, toen Jaurès hem de politieke machteloosheid der Duitse sociaal-demokratie voor de voeten wierp? - verklaart zich, teleurgesteld als hij werd in de gevolgen van zijn politieke methode, bereid haar op te geven. Zo staat niets meer in de weg aan de hereniging der verschillende Franse socialistische partijen, die zich ditmaal, na de mislukking van het ministerialisme, op heel wat steviger grondslagen zal voltrekken dan vijf jaar tevoren. Het vooruitzicht der naderende eenheid in Frankrijk stemt Rosa Luxemburg zeer gelukkig. Hoe kan het anders? Elke socialistische broederstrijd gaat als een dolk door haar hart. Uitgestreden moest ook deze strijd worden: de weg naar de eenheid loopt door het land-van-eindeloze-twist. Maar nu zal de Franse partij weldra groeien tot de evenknie der Duitse. Zij is gelukkig. Stemmingen van vurige strijdwil, van grote liefde voor het Russische en het internationale socialisme, van sterk geloof aan naderende overwinning omruisen met onzichtbare vleugels het kongres. Brachten de zomerwolken, die breed en | |
[pagina 250]
| |
statig aan de horizon voorbijglijden, ze mee in hun wit en zilveren schoot? De jonge buurten der oude Amstelstad rondom het concertgebouw vangen 's avonds de galm op van gesprekken in vele talen. Op de zomerwateren, waarover ruime, feestelijk bevlagde boten de kongressisten heenvoeren op een middag van ontspanning, - onwezenlijk lijkt hun een land, dat lager ligt dan zijn stromen - wordt door Franse afgevaardigden de carmagnole gedanst. Wie Rosa Luxemburg in die dagen zagen te Amsterdam, zoals zij, heupwiegend, door de zonnige straten liep, haar gezicht openbloeiend in ontspanning na de urenlange inspanning van het spreken of vertalen, haar stem en lach vol charme en overmoed, - wie haar zo zagen, behielden de herinnering aan een buitengewoon bekoorlijk wezen. Sommigen van hen die haar voor het eerst zagen, dachten zeker: ‘Is dit nu die bloedige Rosa, zoals de burgerlijke journalisten haar noemen, die vinnige feeks naar het oordeel van sommige van haar partijgenoten?’ In de herfst van datzelfde jaar schrijft Rosa vanuit de gevangenis te Zwickau in Saksen aan haar vrienden Kautsky, dat haar hart in Amsterdam gebleven is... Te Zwickau moet zij de acht maanden uitzitten, waartoe zij wegens majesteits-belediging van de koning van Saksen veroordeeld werd. In de brieven uit deze, haar eerste gevangenschap aan de Kautsky's gericht, bezitten wij een kostelijk erfdeel. Voor het eerst uit zich in hen de ziel van haar ziel; de grond van haar wezen gaat even open, die hongert naar rust, stilte, inkeer, die verlangt weg te deinen op de wieken van droom en herinnering. Eindelijk komt voor dat diepste in haar zijn uur. Gezegende gevangenschap! Zeker betekent hij: lijden. Zij lijdt onder het gedwongen hebben moeten afbreken van haar politieke werkzaamheid (‘Juist nu: en er is na Amsterdam zo verschrikkelijk veel te doen.’). Of zij ook lijdt onder de eenzaamheid? Zeker, maar dit leed is gemakkelijker te dragen: zij is zo rijk in zichzelf, die fiere, zo zelf besloten: zij heeft aan zichzelf in de grond der zaak altijd genoeg. Zij bekent aan haar vrienden, dat de afzondering een leed voor haar is, en dit ondanks ‘het licht, de zon, de boeken en de menselijke beminnelijkheid waarvan ik hier omgeven ben.’ Het kenmerkt Rosa Luxemburg, dat zij over elk gevangenisverblijf heeft geschreven als kon zij het nergens beter hebben, en nooit over wie ook van hen die ambtshalve met haar in aanraking kwamen, ook maar één klacht heeft geuit. Maar door het leed groeit en rijpt zij. In een nabeschouwing aan Kautsky over het Amsterdamse kongres treft een dieper toon dan men van haar over politieke zaken nog gehoord heeft, een dieper bewustzijn der samenhangen spreekt eruit. Zij schrijft hem over de mogelijkheid van het Duitse marxisme, zijn invloed te versterken door de beweging in andere landen dieper in zich op te nemen, en omgekeerd hun eigen positie in Duitsland zelf te versterken, door sterker aan te leunen tegen de Internationale. Zij schrijft over het kongres te Bremen, dat zij in gedachten meeleeft. Als gewoonlijk probeert zij haar eigen vreugde-in-de-strijd in Kautsky over te gieten, opdat hij de polemieken die in verband met het kongres loskomen, met de nodige opge- | |
[pagina 251]
| |
wektheid zal voeren. Laat hij toch bedenken, hoe de omstandigheden veranderd zijn! Karl, schrijft zij hem, de huidige vechtpartij is immers niet het je opgedrongen gekibbel in een grauwe atmosfeer van onverschilligheid, zoals je er in de laatste jaren zo vele hebt moeten uitvechten. Heden leeft de belangstelling bij de massa weer, dat voel ik hier door de muren heen. Vergeet ook niet, dat de Internationale vol belangstelling naar ons, ik bedoel naar jullie, ziet: immers het uitgangspunt der polemiek is toch Amsterdam. Zo werkt het kongres in haar na. Maar hoezeer zij ook in de cel vervuld blijft van de wereld der politiek, zo gaat die andere wereld, waarvan zij diep innerlijk toch nooit zo ver afdwaalt als men wel vrezen zou, toch telkens in haar open. Het schoonste in haar gemijmer, zoals de brief die hiervoor werd aangehaald, met de herinnering uit haar kinderjaren aan de huurkazerne te Warschau en de ochtendwolkjes, getuigt daarvan, niet minder echter haar vertedering voor de kleine wezens der natuur. Op een dag heeft zij op de binnenplaats der gevangenis een parelgrauw veertje en een halfbevroren kevertje gevonden. Het veertje wil zij meenemen naar haar cel om het haar vriendje Bendel te sturen. Het kevertje draagt zij meteen naar het venster in de warme keuken, hopend zijn leven nog te redden. Maar wanneer zij daarna in haar cel naar het veertje zoekt, is het nergens te vinden. ‘Bendel,’ schrijft zij, ‘zal zich waarschijnlijk verwonderen, hoe men in een cel, die zeven stappen in de lengte en vier in de breedte meet, iets kan verliezen... Ach Bendeltje, men kan in zo'n kleine cel zelfs een groot ding verliezen, bijvoorbeeld is mij dat eens met mijn geduld gebeurd. Het was een sombere, regenachtige dag en tevergeefs zocht ik in mijn cel naar de verlorene. Maar toen kwam er een stralende brief uit Friedenau en onmiddellijk vond ik haar, de onwaardige lag onder de tafel en had een boze kop.’ Welk een aantrekkelijk spel van licht en schaduw in haar gemoed openbaart dit beminnelijke fragment! Zes weken eerder dan zij gedacht had, opent zich voor Rosa Luxemburg de poort der gevangenis: ter gelegenheid der troonsbestijging van een nieuwe koning wordt in Saksen een amnestie afgekondigd, waar ook zij onder valt. Zij protesteert heftig, het is haar revolutionaire eer te na, van een koninklijk gunstbetoon te profiteren. Maar men stoort zich niet aan haar protesten: meer verontwaardigd dan verheugd keert zij in de vrijheid terug. | |
[pagina 252]
| |
![]() Lezing te Bentveld, 1933.
|
|