Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 236]
| |
Een week bij de Zwitserse religieuze socialistenMede onder invloed van de Zwitserse theoloog Leonard Ragaz vatte Roland Holst omstreeks 1930 steeds meer sympathie op voor de religieus-socialistische beweging. Als essentie van het religieus socialisme zag zij ‘het onwrikbare vertrouwen in de macht en de heerlijkheid van de geest (...), de overtuiging dat deze niet de slaaf der omstandigheden is (....) maar spontaan oprijst uit de diepste diepten van het menselijk hart en uit eigen kracht neerstrijkt van de hoogste toppen des levens (...) (Roland Holst 1931b: 103). Ragaz (1868-1945) had grote invloed op de Zwitserse beweging van de religieus-socialisten. Voor Ragaz waren christendom en socialisme onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hij legde deze relatie vanuit zijn overtuiging dat God in de geschiedenis zijn Rijk gestalte geeft. Ragaz verwierp het institutionaliseren van religie. Roland Holst ontmoette Ragaz in 1928: zijn persoonlijkheid maakte diepe indruk op haar. In oktober 1929 maakte zij hem mee tijdens een vakantiecursus van de beweging. Zij beschreef haar ervaringen in het artikel Een week bij de Zwitsersche religieuze socialisten (Roland Holst 1929b). Ook schreef zij de inleiding bij Ragaz' Van Christus tot Marx, van Marx tot Christus (Nederlandse uitgave in 1930). Het artikel uit 1929 beschrijft eerst uitgebreid de specifieke aard van de Zwitserse religieus-christelijke beweging; daarna wordt Ragaz als leider hiervan getypeerd - dat gedeelte treft men hieronder aan. Vervolgens besteedt de schrijfster opnieuw aandacht aan de Zwitserse beweging; ten slotte volgen nog enige theologische bespiegelingen.
Het is niet altijd een geluk voor een kleine groep om een grote figuur, een sterke persoonlijkheid tot leider te hebben. Wanneer zulk een persoonlijkheid zijn wil, of ook slechts zijn wezen, te sterk de anderen opdringt, dan doodt hij zeer licht opkomend leven, in plaats van leven te wekken. Ragaz echter dringt niets op: hij zou het niet kunnen, omdat hij het niet wil. Wanneer ik zijn religieus socialisme in een formule wilde brengen (zoals b.v. Lenin zijn eigen socialisme als elektriciteit plus zonnestelsel formuleerde) dan zou ik deze formule kiezen: liefde voor de getrapte, verdrukte en vernederde mens, plus liefde voor de geestelijke vrijheid, (die immers de bron-aar van elke andere is). Ragaz haat geloof in slechts twee dingen, maar die dan ook met al de hevigheid van een in de grond zeer hartstoch- | |
[pagina 237]
| |
telijke natuur: vergeweldiging van de mens door de mens, - en vormendienst. In de haat tegen alle vergeweldiging wortelen zijn militant pacifisme en eveneens zijn anti-bolsjewisme. Haat tegen elke vormendienst is in hem één met liefde voor, en geloof in het leven - immers in en door het leven werkt God. Zodra iets zich tot vormen verhardt, verstart, versteent - om 't even wat: een richting, een beweging, een mens, een kerk, een partij - kàn God er niet meer in werken. Het wordt dan een hinderpaal tot het vrije uitstromen en uitvloeien van de geest. Daarom waakt Ragaz tegen niets zo zorgvuldig, dan tegen elke neiging in elke beweging waarin hij staat, om het heil te zoeken in bepaalde vormen, onverschillig welke dan ook: gedachten-, organisatie- of kultuurvormen. Zijn streven is er voortdurend op gericht, alles vloeiend en stromend te houden, zodat elke nieuwe levenskiem tot ontwikkeling kan komen. Het diepste wezen van iedere grote persoonlijkheid is altijd een geheim, omdat het hoog boven en diep onder de rationele sfeer uitgaat. Maar ik geloof, dat de verbinding en vereniging van sterke tegenstellingen in dat wezen in de regel een belangrijke plaats innemen. Die verbinding en vereniging zal wel datgene zijn, wat ons in zulke persoonlijkheden zo sterk boeit, en een gevoel geeft ‘hier liggen schatten begraven.’ Somtijds blijft een gehele kant der persoonlijkheid, zo lang zij tussen ons verkeert, in schaduw. Slechts enkelen vermoeden haar, niemand bevroedt van diè kant de volle betekenis voor het geheel. Wie kende Rosa Luxemburg geheel vóór haar dood. d.w.z. voor hij haar Brieven had gelezen? Zo, geloof ik, is het ook met Ragaz. Men vermag niet alle tegenstellingen in zijn wezen te peilen. Men voelt dat ze er zijn - en voelt tevens dat ze verbonden zijn tot een zéér hechte, zeer sterke eenheid. Men noeme die eenheid hoe men wil: godsgeloof, overtuiging, karakter, beslotenheid; - zij is het wezenlijke in deze mens. Hij leeft van een centrum uit en in zijn eigen centrum - dat is het geheim van zijn kracht; zoals het geheim der zwakheid van vele zeer begaafde mensen van deze tijd is, dat zij enkel vanuit een, en vaak ook leven in hun omtrek eigen periferie.* De leider die niet van een centrum uit leeft, heeft allerlei uiterlijkheden nodig, om zich te handhaven; hij moèt pogen door uiterlijke hulpmiddelen te werken, te boeien, te imponeren, te fascineren. Ragaz niet. Hij is een indrukwekkende verschijning, noch welsprekend in de gewone zin van het woord. Retorika en pathos zijn hem even vreemd als bijtend sarkasme. Hij kan ironisch zijn, - maar dan in de regel over zichzelf. Hij versmaadt elke pronk van geleerdheid, evenals hij het versmaadt, zijn zwakheden te verbergen. Hij leeft en strijdt zonder pantser. Hij wil niets meer zijn, dan een mens tussen mensen. Zijn tegenstanders verwijten hem, steil en hoekig te wezen. Maar niet uit dogmatisme, uit het zweren bij een leer, een stelsel, is Ragaz steil en hoekig. Enkel omdat hij vindt dat men aan de machten van het kwade: militarisme, kapitalisme, geweldmethoden, wil-tot-onderdrukking, zedelijk bederf, enz. geen haarbreed mag toegeven. Daar waar het geldt weerstand aan die machten te bieden, dáár kan men niet steil en | |
[pagina 238]
| |
hoekig en kantig genoeg zijn, oordeelt Ragaz. Vanuit de volstrekte, principiële oppositie tot het kapitalisme moet het religieus socialisme worden opgebouwd. Het religieus socialisme is voor Ragaz minder een scherp geformuleerd geloof (een dogmatisch geloof natuurlijk in het geheel niet) dan wel een levende gezindheid. Van hoe weinig belang is de vorm, vergeleken bij het wezen. Elkeen is welkom als strijdmakker, en wordt opgenomen als geestverwant, die ervoer dat de kracht, in het socialisme tot uiting komend, een uitvloeisel is van een hogere, van een, die elke drang naar gerechtigheid en elk streven naar menseneenheid voedt. Die kracht werkt niet per se daar waar men zich op haar beroept, over haar spreekt, haar naam in de mond voert. Zij werkt waar zij wil en vaak daar, waar men haar het minst zou verwachten. De arbeidersklasse is de profeet van deze tijden - een zonderlinge profeet weliswaar, die in zijn bewuste gedachte niets wil weten van de geest die hem zendt. Maar toch: de profeet die het gericht verkondigt. Het is haast niet nodig te zeggen dat Ragaz zorgvuldig waakt tegen het opkomen in zijn kring van alle leerstelligheid en alle eigengerechtigheid. Daar waar de eigengerechtigheid begint, is de echte religiositeit, laat ons zeggen de vroomheid, al lang zoek. Daar is reeds iets verhard en gestold, d.w.z. daar is het enige waardevolle: het levende gevoel, verloren gegaan. Het ontbreken van alle eigengerechtigheid, alle zelfvoldaanheid, in de kring der Zwitserse religieuze socialisten maakt, dat ook de buitenstaander zich daar onmiddellijk thuis gevoelt. Men is mens onder mensen, en dat is genoeg. ‘Ge hebt gezocht, gedwaald, gestreefd, gefaald, berouwd, gestreden? Wij ook; wij allen. Laat ons te zamen de oorzaken van ons falen opsporen; te zamen ons bezinnen en verder zoeken.’ Dat was de geest die te Casoja* heerste. Die geest was liefde, oprechtheid, deemoed, volharding. Op de bijeenkomsten werd bij de diskussie over de inleidingen, over zeer verschillende onderwerpen gesproken, over marxisme en theologie, over partijwezen, jeugdbeweging, ontwikkelingswerk, levenshervorming; er waren jongen en ouden onder ons, strijdbaren en minder strijdbaren, mensen van de praktijk en van de theorie - en bij allen ontbrak alles wat men ikkerigheid, gelijkhebberij, zelfverzekerdheid, zelftevredenheid zou kunnen noemen. Men heeft een overtuiging: zó zou het moeten; dit is de goede richting; maar men beseft voortdurend tekort te schieten. Het is alweer in de eerste plaats Ragaz die dit besef wakker houdt door zijn eigen houding. Voor een politiek leider zou het wellicht onmogelijk zijn zo nadrukkelijk uit te spreken, dat hij beseft, nog steeds te kort te schieten, d.w.z. dat hij nog zoekt naar de vormen, de wijzen van uiting, die het religieuze socialisme tot een werkende kracht in de wereld kunnen maken; - dat alles wat tot dusver gedaan werd nog slechts tasten is, nog slechts voorlopig, nog niets van datgene wat zal moèten gebeuren. Een geestelijk leider kan zich dit veroorloven, althans wanneer dit besef van ‘nog niet zo te kunnen als men wel zou willen,’ samengaat met de grootst mogelijke vastheid en klaarheid van houding in het openbare en het persoonlijke leven. | |
[pagina 239]
| |
Het geestelijk gezag dat Ragaz, - en niet enkel in eigen kring - geniet, berust op een aantal faktoren. Maar de sterkste daarvan zal wel zijn dit weten: dat achter de verkondiging van bepaalde levenswaarheden heel het leven van de mens die ze verkondigt, staat. |
|