Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Socialisme en literatuurUit een rede die Henr. Roland Holst in 1899 voor het Socialistische Leesgezelschap te Amsterdam hield, is de brochure Socialisme en literatuur (Roland Holst 1899) ontstaan. In de eerste afdeling van deze verhandeling zet zij haar marxistische visie op literatuur uiteen, waarbij zij uitgaat van een onderbouw-bovenbouw-schema; vgl. het fragment hieronder uit de tweede druk (1900) van Socialisme en literatuur (p. 4-9). Vervolgens wijst zij erop dat de arbeiders van de literatuur zijn vervreemd, waarna zij tegenstellingen tussen socialistische literatuurtheorie en opvattingen van burgerlijke intellectuelen en kunstenaars aan de orde stelt. De schrijfster verweert zich in het bijzonder tegen de theorie van Kloos en diens epigoon Hein Boeken dat schoonheid iets onveranderlijks is, iets wat onafhankelijk is van de maatschappij. Haar opmerkingen over deze kwestie benaderen Gorters standpunt over dit onderwerp.Ga naar eindnoot1 Het slot van afdeling I behandelt het maatschappelijk isolement waarin de dichter verkeert. Afdeling II gaat vooral over naturalisme en de van de samenleving vervreemde lyriek, afdeling III over de proletarische literatuur. H. Roland Holst geeft zonder meer toe dat er nog niet veel van een proletarische literatuur is te merken, maar hoopt dat deze zich vanuit de socialistische pers zal ontwikkelen. | |
(1)De eerste die duidelijk de arbeid zag als het element in iedere maatschappij dat haar beweging bestemt en als het fundamentele in iedere bepaalde maatschappij, waaruit alle tijdelijke verhoudingen der mensen onderling, en alle vormen van het menselijk bewustzijn zijn af te leiden, was Marx. De bondige formulering van zijn theorie is deze: ‘In de maatschappelijke voortbrenging van hun levensonderhoud gaan de mensen bepaalde, noodzakelijke, van hun wil onafhankelijke verhoudingen aan, produktieverhoudingen, die met een bepaalde ontwikkelingsfase van hun materiële produktiekrachten overeenkomen. Het totaal van deze produktieverhoudingen vormt de ekonomische bouw der maatschappij; de werkelijke basis waarover een juridische en politieke bouw zich heenwelft en waarmee bepaalde vormen van het bewustzijn overeenstemmen. Uit de produktiewijze van het materiële leven volgt het maatschappelijke, politieke en geestelijke levensproces. Niet het bewustzijn der mensen bepaalt dus hun zijn, maar hun geestelijk zijn hun bewustzijn.’* | |
[pagina 190]
| |
Marx en Engels hebben nooit geloochend, dat naast de produktiewijze andere krachten inwerken op het maatschappelijk leven, noch de maatverhouding van die krachten bepaald. Zij hebben alleen vastgesteld, dat de ‘voortbrenging van het levensonderhoud’ de elementaire kracht is, de motor, die alle verdere, ook geestelijke krachten in beweging brengt. Die geestelijke krachten hebben grote invloed op de maatschappij, maar zij vermogen haar niet te stuwen in een richting, die met de elementaire kracht in weerspraak is; zij zijn dus niet vrij. Het vernuft van de mens verrijkt en versterkt de produktiekrachten en schept nieuwe; de op een doel gerichte wil onderwerpt zich de natuur; maar de bestaande produktiekrachten geven aan de tijd waarop vernuft en wil zich aan 't werk zetten, en de richting waarin zijn zoeken. Wanneer dus de werkingen van de menselijke geest niet vrij zijn, dan zijn de dingen der geestelijk wereld die hij bouwt en waarin de geesten verkeren het evenmin. Dan is onze moraal, ons rechtsbewustzijn en zijn onze idealen bepaald door ons maatschappelijk leven. Dan zweven geestelijke verschijnselen, de vormen van ons bewustzijn, niet vrij en onafhankelijk over ons materieel bestaan, maar maken daarmee één geheel uit. Wel zenden zij vanuit hun sfeer boden die tot ons spreken, en wat deze zeggen werkt in onze daden na, maar wàt zij zeggen is niet willekeurig gekozen en een macht waarvan zij zich zelden bewust zijn, legt het hun in de mond. Het is met hen als met de vlieger die schijnbaar vrij rijst en daalt, opstijgt in de wolken of weerkeert naar de aarde, maar in werkelijkheid uitschiet of terugkeert al naar een lijn gevierd wordt of ingehaald, en altijd verbonden blijft aan de aarde door het onzichtbare touw. Zowel als alle andere vormen van geestelijk leven staat de literatuur in verband met die motor van het maatschappelijk bestaan. Zij komt op in zekere vormen, geeft een bloei van schone werken en vervalt en verdort, om vernieuwd op te komen, in andere vormen, op een andere of op dezelfde plaats, - en dit alles niet door een onbegrijpelijk natuurspel van gelijktijdige geboorte en gelijktijdig ontwaken van grote mannen, maar in samenhang met de opkomst, het hoogtepunt en de ondergang van maatschappelijke krachten. Zij geeft ons een beeld van de beweging van die krachten, van hun macht en hun wezen, zij spiegelt ze, maar spiegelt ze in een schone bovenaards schijnende schittering, zoals de zeepbel in kleurrijker glansen de aardse voorwerpen weerkaatst. Wanneer wij de maatschappij kennen, vermogen wij dus te begrijpen waarom de literatuur zo of zo geweest is, in een bepaalde tijd. Maar wij moeten daartoe alle faktoren kennen die deze tijd maakten tot wat hij was, hun invloeden die zich kruisten en weer inwerkten op elkaar. Hoe samengestelder de maatschappij dus, hoe groter plaats wij moeten open laten voor invloeden buiten de direkt-ekonomische, want hoe gecompliceerder, menigvuldiger en rijker de vormen worden van het geestelijk bewustzijn. De geestelijke bouw der maatschappij omsluit als een gewelf de ekonomische, waarop hij rust. Maar dat gewelf bestaat uit lagen, of naar de voorstelling der | |
[pagina 191]
| |
oude kosmografie, uit sferen. Sommige sluiten zich aan, laag en dicht om de ondergrond van het ekonomische leven, andere welven zich daarover hoog en ver in wijde bocht. Tot de eersten behoren de politieke partijvorming en het recht. Van deze volgt de ene onmiddellijk uit de klassen, en drukt dus de verhoudingen der producenten uit; de ander leidt haar begrippen af van de eigendomsvormen die eveneens met de produktiekrachten en -verhoudingen nauw samenhangen. Daar boven dan verheffen zich andere, schoner en gelukkiger sferen: moraal, godsdienst en kunst. Hun verband met de voortbrenging bestaat, maar het is een middellijk verband; zij gehoorzamen aan andere wetten en de schokken en stoten van het rijk der materie zetten zich om voor hen in andere vormen. Zoals aan de hemel der weerschijn hangt van de lichten van een stad, een grote lichtende plek die slinkt of toeneemt, naarmate de aardse lichten schaarser of veelvuldiger, doffer of helderder branden - uitvloeisel van dat aardse licht en samenhangend ermee, maar niet dat licht zelf en er van verwijderd àl de afstand die aarde van hemel scheidt - zo verhouden zich de geestelijke vormen van het bewustzijn tot de materiële oorzaken die ze veroorzaken. Hieruit volgt dat het nodig is ook de bovenbouw der maatschappij en de zich kruisende invloeden van die geestelijke sferen, goed te kennen en na te gaan, willen wij waarlijk de literatuur verklaren in haar samenhang met het maatschappelijk leven. Niemand begrijpt de middeleeuwse poëzie, door alléén de middeleeuwse vorm van produktie en het ekonomische samenstel der feodale maatschappij te kennen; hij moet daartoe ook een duidelijk beeld hebben van het middeleeuwse katholicisme, de invloed van zijn theologie, die het gehele geestelijke leven overschaduwde; verder de theologie, de ridderlijke ideologieën, de stand der natuurwetenschap enz., dit alles moet hij kennen. Het verschil tussen historisch materialistische en andere onderzoekers zal dan daarin bestaan, dat de eerste zich de samenhang niet alleen tussen al deze verschillende invloeden, maar ook hun aller verhouding tot de eerste motor, die ze op een gegeven tijd zó en niet anders doet zijn, bewust is, en dus op een reële basis bouwt, die de anderen missen. Evenmin kan iemand het moderne naturalisme begrijpen, zonder te kennen de voorrang der natuurwetenschap in onze eeuw, haar grote betekenis voor de bourgeoisie en de verwachtingen die op haar als op een heilleer gebouwd werden. Ingaande studie, alzijdig doordringen in een tijd, afwisselend wegduiken van de oppervlakte naar bedding van de stroom, dàn weer opduiken naar boven - ontleding en samenvoeging, dat is dus de methode die de socialistische esthetiek bij haar literatuurgeschiedenis volgt. Door haar wordt de esthetiek eerst van een speculatieve, een historische wetenschap. |
|