Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 173]
| |
Dante Gabriël RossettiDante Gabriël Rossetti (1828-1882), een in Engeland geboren Italiaan, was een schilder en dichter van naam, die ook in Nederland bekendheid genoot. In de reeks Mannen en vrouwen van betekenis in onze dagen schreef Henriëtte Roland Holst samen met haar man een opstel over hem: Dante Gabriël Rossetti als dichter en schilder (Roland Holst 1898a). Haarman, de kunstenaar R.N. Roland Holst, nam het gedeelte over de schilderkunst van Rossetti voor zijn rekening; dat gedeelte, het laatste hoofdstuk van het opstel, is hier niet opgenomen; van het door Henriëtte geschreven gedeelte zijn de laatste bladzijden (p. 309-314) weggelaten. Hierboven (p. 169) is al iets gezegd over de methode die Henriëtte in het opstel toepast; zij typeert deze zelf als historisch materialistisch. Af en toe schemert in het opstel echter ook een andere benadering van literatuur door: de passage in paragraaf (2) over de grootste dichters laat merken dat de historisch materialistische leer nog niet heel het denken van Roland Holst beheerste; hier verdringt ontroering, opgewekt door het beleven van artistieke schoonheid, de historisch materialistische theorie. | |
(0)Onze eeuw is rijk aan dichters en kunstenaars wier leven een tragedie is geweest. Een tragedie niet alleen om de smartenrijkheid van hun dagen, maar vooral, omdat het lijden waaraan zij ondergingen, hun aangedaan werd van een door hen niet begrepen macht. Rossetti is onder dezen een der meest treffende figuren; eerstens door de afmetingen van zijn talent en persoonlijkheid en dan ook, omdat de inwerking op het individu van algemene machten zich bij hem zo zuiver en geestelijk vertoont. Ik bedoel zo: niet in een of ander feit uit zijn leven, een of andere uiting van zijn poëzie, is het spel van die machten na te gaan, maar geheel de gang van zijn leven en geheel de inhoud van zijn poëzie zijn hun werk. Met als uitgangspunt dit algemene, wil ik dus trachten Rossetti te verklaren; niet als biograaf de uiterlijke slingeringen volgend van zijn bestaan, noch als kritiek-schrijver zijn poëzie richtend naar eigenmachtige formules, maar aan hem vertonend dat menselijk-tragische: de beheersing van het individu door een macht, wier aard hij zich niet bewust is, wier werkingen hij lijdt. De wereldbeschouwing van waaruit ik schrijf - het historisch materialisme - maakt mij dit | |
[pagina 174]
| |
tragische niet minder ontroerend door mij deze macht te leren kennen, niet als een bovenaardse en boven-natuurlijke, maar als een levende tussen ons in, geboren uit onze eigen verhoudingen: als een maatschappelijke. Maar zij mengt geluk ook in deze aandoening juist door de kennis, die zij van de verhouding tussen het individu en het algemene geeft. | |
(1)Toen de Hollandse poëzie van '80 begon te leven en zij die haar dragers zouden zijn in het komende tijdperk, zochten naar een traditie om bij te sluiten, die hen bevestigen kon in wat zij behoefden, wendden zij zich, met overspringing van romantiek en Pre-Raphaëlitisme-in-verzen, terug tot de Engelse dichters van het begin der eeuw, tot Shelley voornamelijk. Holland, afgezonderd als 't geleefd had in 't maatschappelijke, achterlijk in de beweging der geesten, en toch bezittend een krachtige burgerlijke klasse, Holland werd 't toneel van een opleving van de idealen der burgerlijke maatschappij, zoals zij gebloeid hadden in haar opkomst. Dit gaf de glans en jeugdige friste aan het werk van die dichters, en maakte het schoner dan wat gelijktijdig in andere landen geschreven werd. Maar lang kon dit niet duren, want zoals de zomer niet tweemaal een bloem, geeft de geschiedenis niet tweemaal in poëzie hetzelfde. Deze kon niet steunen blijven op idealen, die geen wortels meer hadden in haar tijd. De Hollandse literatuur volgde de algemene beweging, in nauwelijks vijftien jaar doorliep zij een baan, die haar over naturalisme en sensatie bracht tot neo-mystiek en neo-romantiek. Maar tot Shelley als tot haar leidsman had zij opgezien in de bloeiende dagen van haar jeugd en Verwey's woordenGa naar eindnoot1 ‘Het is mij soms voorgekomen, dat, gesteld dat de moderne stemmingskunst haar onovertrefbare voortbracht, deze een ruimere en rijkere Shelley zou moeten zijn,’ bewijzen hoe hij, naast Kloos de verkondiger van hun gemeenschappelijke verwachtingen, het wezen van Shelley's poëzie meest passend dacht bij de dagen van zijn eigen leven. Maar hierin dwaalde hij. Want met Shelley's tijd was het gedachtenleven voorbij, waarop zijn kunst berust had, en een bewijs hiervan is wel, hoe kort Verwey zelf de lyrische aandoenlijkheid behield, waarop zijn uitspraak doelde. Hij en die met hem dachten, stonden, al wisten zij het niet, dichter bij Rossetti dan bij Shelley.* Shelley's kunst steunde nog op maatschappelijke verwachtingen die voor deze niet meer konden bestaan. Rossetti, met zijn buiten-maatschappelijk parool van verdieping in zichzelf en schoonheid, gaf de enige noot aan die nog zuiver kon klinken, zolang de poëzie zich niet buiten het oktaaf der burgerlijke gedachtenwereld bewoog. Schoonheid als een absolute macht, buiten en boven de mens bestaande, de poëzie haar alleen onderworpen, aan haar toetsend gedachten, gevoel en verbeelding - zowel als Rossetti droomden de Hollandse dichters die droom. Maar Rossetti alleen hield hem ten einde toe vast. De droom was zo helder in hem, dat geen realiteit die kon verstoren. Binnen zijn realiteit, zijn | |
[pagina 175]
| |
bewustzijn, liet hij slechts toe wat hij daaraan dienstbaar maken kon. Onverschrokken weerde hij alles af, waarvan hij verwarring of stoornis duchtte. Onze Hollandse poëzie is zo snel gebroken, omdat zij die kracht van weerstand niet bezat: door open sluizen liet zij alras de volheid van het leven binnen stromen, onderscheidloos, niets werend: en de vloed ondermijnde haar idealen en zweepte ze weg. De zijne, volhardend in beperking, heeft geleefd en zich ontwikkeld tot iets in haar soort volkomens: Rossetti is gegroeid tot de vertegenwoordiger van een bepaalde poëzie. Het is geen toeval dat deze vertegenwoordiging komt vanuit Engeland. De burgerlijke maatschappij ontwikkelde er zich tot klassieke vormen: de toestanden die zij meebrengt rijpten tot grootse formaties. Engeland werd het land dat al het karakteristieke der modern-burgerlijke beschaving opvoerde tot de hoogst mogelijke volkomenheid. In de karakters der personen, zowel als in de toestanden, straalt iets van die grootheid uit. Deze samenleving schept de grote schaduw- en lichtvlakten, de grote eigenaardigheden, de grote afmetingen in het gespecialiseerde. De poëzie van Rossetti kon slechts zo volkomen worden onder omstandigheden die voedsel en speelruimte gaven aan de ontwikkeling van het eigenaardige. Zij maakten het hem mogelijk, de vertegenwoordiger te worden van een geslacht van dichters, gelijk het, in tere en pijnlijke schoonheid, leeft in het stadium van beginnend verval van een hoog-verfijnde maatschappij. Het is mij niet enkel te doen, om aan te tonen waarin bij Rossetti deze bijzondere schoonheid bestaat, maar tevens, waarom hij zó en niet anders zijn moest. Want wij kunnen, meen ik, slechts dan zeggen een mens werkelijk te kennen en te begrijpen wat uit hem welt wanneer wij hem niet alleen zien leven in onze verbeelding, maar ook zoveel mogelijk doorgronden, hoe hij zo te zijn kwam. Want dan pas ogen wij hem niet meer verwonderd na, verbazen ons om zijn grootheid of toornen om wat hem ontbreekt, maar wij doorzien zijn groei even natuurlijk en noodzakelijk als van een plant of dier, verheugen er ons in en onze liefde wordt er te hechter en dieper om. Het is om de liefde die op kennis steunt te wekken, dat ik over Rossetti schrijf. | |
(2)De eerste invloeden inwerkend op de mens nog voor zijn geboorte zijn de eigenaardigheden van geslacht en ras. Erfelijke aanleg dus in nauwer en wijder verband, de grenzen van onze persoonlijkheid als 't ware met stippellijnen aangevend door kombinatie van eigenschappen, neigingen, fysieke en geestelijke gesteldheid: ziedaar in waarheid de ster waaronder ieder van ons wordt geboren. En deze ster stond voor Rossetti gunstig. Gemengdheid van ras - zijn bloed was voor driekwart Italiaans, voor een kwart Engels - gaf aan zijn begaafdheid het rijke, aan zijn persoonlijkheid 't verrassende en aantrekkelijke, door versmelting van Angelsaksische stoerheid en | |
[pagina 176]
| |
vasthoudendheid met zuidelijke gratie en levendigheid van temperament. In zijn geslacht speelden reeds lang letterkundige neigingen en aspiraties, in beide ouders woonde een hoge, onwereldlijke zin. Rossetti's vader, bekend, behalve als patriottisch zanger, door diepzinnige beschouwingen over Dante, middeleeuwse theologie en mystiek, was in de dagen der Bourbons uit het koninkrijk Napels verbannen en naar Londen gevlucht. Zijn haat tegen onderdrukking en tirannie, zijn liefde voor politieke vrijheidsidealen, werden in de individualist Dante Gabriël herboren als ongeduld tegen alle tucht, alle druk van buiten. ‘Hij hield er van, “schreef zijn broeder en biograaf William,” geheel naar eigen wil te handelen, en zo hij al deed wat een ander hem voorschreef, dan nog deed hij het zoveel mogelijk op zijn eigen manier.’ Minder diepzinnig van geest dan de vader, maar niet minder opmerkelijk door hoogheid van geest en gemoed, was Rossetti's moeder Frances Polidori. Een model van vrouwelijke deugden, prees haar zoon William haar, wijs, rechtvaardig, vriendelijk, vergevensgezind, bestendig, een rijpere en zachtere Portia.* Dante Gabriël groeide dus op in een milieu van hoge geestelijke kultuur en morele voortreffelijkheid, vrij van vooroordeel en konventie. En hierbij kwam de invloed - voor een kind hoe gewichtig - van hen die verkeerden in zijn ouderlijk huis. Hier was het middelpunt van vele idealistische elementen: al wie als balling of uitgewekene om zijn beginselen vervolgd, verlangend Italië enig en vrij te zien, trok door Londen of er zich vestigde, was welkom aan de oude Rossetti en bezocht zijn huis. Zo leerde Dante, een kind zijnde, hoge aspiraties, hartstochtelijk gevoel, ideale beginselen als de realiteit kennen die zijn leven omgaf. Geestelijke goederen: vrijheid, liefde voor recht, poëzie ook en wijsheid, hij hoorde ze geroemd als de hoogste, hij zag ze geschat als de beduidendste. Was dit niet de atmosfeer waarin een jong dichter en idealist kon groeien zonder belemmeringen? Niets prikkelde tot tegenstand; de keuze van zijn beroep, de hoge opvattingen van zijn kunstenaarschap, 't werd alles gedeeld en begrepen. 't Ontbreken van tegenstand, die misschien de kracht hoger doet spannen maar zeker haar gebruik vertraagt, als een ruw voorjaar 't uitbreken der bloemen, en 't gevoed worden van kind af met de schoonste en krachtigste poëzie, met Dante voornamelijk - deze twee omstandigheden verklaren de vroege gemakkelijke groei van Rossetti's poëtisch talent. Hij barstte niet open voor zijn tijd, noch werd hij teruggehouden, maar hij ontplooide zich in de zon. In een van zijn eerste gedichten, The blessed Damozel,* bereikt hij in alle innerlijke kwaliteiten, in tederheid en diepte van gevoel en direktheid van uitdrukking reeds de grenzen van zijn poëzie: het droomleven te gevoelen met een innigheid, en met een reëelheid van voorstelling te verbeelden, die het levend en als werkelijkheid ontroerend maakt. ‘In dit gedicht,’ schreef William Morris* van The blessed Damozel, ‘zijn vurig verlangen en schaamte over het bestaan, en wanhoop van scheiding en vergoding van liefde geweven tot een tastbare droom, waarin de hemel die als de aardse dingen om de minnaar heen, terwijl deze nauwelijks zijn | |
[pagina 177]
| |
minder vreemd of minder overvloeiend met een gevoel van zijn hartstocht, dan de dingen door zijn verbeelding gewekt.’ Er is geen fundamenteel verschil tussen Rossetti's jeugdverzen en zijn latere. Zijn gevoel heeft zich niet veranderd, hij is niet, uitgaande als jongeling van de kennis van zijn eigen lichamelijke emotie en die verheerlijkend, gegroeid tot de kennis van wat andere lichamen en geesten bewoog, ander leven voelend als het zijne en daarmee de mogelijkheid bereikend van epische of dramatische poëzie. Uiterlijk onderging zijn poëzie dezelfde veranderingen als zijn schilderkunst, het ritme werd zwaarder, de zinsbouw gecompliceerder, in het volle en toch gedempte geluid kwam iets overrijps van klank. En 't innerlijke vervormde zich gelijk daaraan. Waar de gedachte in de verzen van zijn jeugd rustig zweeft in gedragen bewegingen, wiegelt zij in de latere heen en weer in smartelijke onrust, als een lijf, bevangen van pijn. De pijn en de onrust zijn 't die hij levend nieuw had gewonnen - ze zijn vreemd aan de verzen van zijn jeugd, ook waar een enkel maal, zoals in Jenny* niet droom maar werkelijkheid, en zoals hier werkelijkheid aandoend met droefheid, de verbeelding heeft gewekt. Het is natuurlijk dat een jong dichter weinig kent buiten zich zelf, en de aandoeningen van zijn lichaam. De sterkte van die aandoeningen, haar zachtheid en donzigheid in de jeugd, maken zijn verzen schoon en ontroerend. Het ontbreken van iets algemeners en durenders komt hem meestal pas tot bewustzijn, wanneer de kracht der aandoening begint te verbleken bij het scheiden der jeugd. Dan gaat hij zoeken naar iets anders en naar gelang hij dat vindt, zal hij in zijn verder leven een beter dichter zijn dan in zijn jeugd. Of hij het vindt hangt af, voor een deel van zijn eigen aanleg, voornamelijk van de hem omringende maatschappij. Zowel individuele aanleg als maatschappij beschikten Rossetti om ook in zijn verder leven aangewezen te blijven op zijn eigen lichamelijk gevoel. Verrijking door erkenning van wat daarbuiten lag was voor hem uitgesloten; verdieping restte hem en daartoe keerde hij zich; de mijn die zich hem had geopend, volgde hij dieper en dieper, aldoor één richting gaand. Juist wat een beperking en een zwakheid was in zijn aanleg, - want hoe geschikter een menselijk lichaam is tot veel te voelen, een menselijke geest tot veel gedachten te vormen, hoe krachtiger zulk een mens is, hoe schoner dus ook zijn poëzie, hoe meer verschillende mensen door haar getroffen zullen worden - werd hem tot voordeel in een tijd die het zeer hevige, intense naar een zijde bevordert en het gespecialiseerde voedt. Maar wanneer wij Rossetti in onze gedachten plaatsen naast een zeer groot dichter, b.v. naast Dante, is het juist deze beperktheid, dit verblijven bij zijn eigen gevoel, wat hem ver daarvan scheidt. Let op Dante, die de gehele wetenschap omvatte van zijn tijd niet alleen, maar ook op de toppen stond van het werkelijke leven: midden in de maatschappelijke strijd van zijn dagen leefde hij, van daaruit vormde hij zijn Goddelijke Komedie, de gehele abstraktie van zijn dagen beheerste hij, zijn geest was als 't ware toegerust met al haar kracht. Welk een verschil | |
[pagina 178]
| |
hiermee Rossetti, die zich verborg voor beide: maatschappelijke realiteit en wetenschap. Eerst ontvluchtte hij met zijn gedachten, zijn verbeeldingen, zijn gevoel, het werkelijke leven - zo kon tenslotte ook zijn lichaam het niet meer verdragen, en verviel hij tot een eenzelvig bestaan. De natuurwetenschap van zijn tijd weigerde hij te kennen: haat en verachting voelde hij voor haar, moest hij voor haar voelen, want in onwetendheid van haar lag zijn steun. Zijn kracht was 't en kracht moet 't vereist hebben om zijn rug kerend tegen de zee die achter hem opkwam en als hoorde hij niet haar dreigen, aandachtig verzinkend in 't brok zieleleven dat hij alleen voelde als hem toebehorend, daarvan te maken een schoon bewogen beeld. En komen wij tot de bodem van dit verschil. Dante werd door een machtige beweging gedragen: de opklaring der geesten in zijn tijd, die beginnende geweldige intellectuele stormloop ging samen met en was weerschijn van de komende omwenteling in maatschappelijke dingen: voor hem waren èn wetenschap, èn realiteitsleven aanwinst van kracht als uitingen van een machtig opstrevende klasse; door het volle leven te leven, de volle wetenschap te bezitten, verzamelde hij in zijn geest en zijn lichaam als 't ware het vermogen van duizenden. Welke beweging droeg Rossetti? Welke klasse hief hem krachtig omhoog? Welke brede intellectuele stroom voerde hem, hem en zijn vrienden de Pre-Raphaëlieten, naar dat begeerde land van een blijvende vernieuwing der kunst dat zij zich uitputten te bereiken, gedragen door hun eigen gevoel alleen? De maatschappij waarin hij leefde had juist dit eigenaardige, van ieder mens terug te doen vallen op zichzelf, hem tot bewustzijn te brengen wat hem van anderen scheidde, niet wat hem aan anderen bond. Isolement, bovenmatig aankweken van het individuele, bovenmatig sterk voelen ervan, was voor de kunstenaar de enig mogelijke grootheid. Rossetti, zei ik, werd door geen beweging gedragen: dat is de wolk die zijn kunst en zijn leven verduisterd heeft. Vereenzaming van gedachten was levenslang zijn droevige gezel. Vereenzaming in de gewone zin kende hij niet; vriend na vriend trok tot zijn beminnelijke en dominerende persoonlijkheid, vriend na vriend toonde voor geen offers te staan om zijn leven rijk te maken aan opwekkende omgang; wat hem ontbrak was de geestelijke verbinding met de menigte, het gesteund worden door de gemeenschap. Vereenzaming als de zijne was het lot van ieder dichter in dit stadium der maatschappij; velen zijn er aan ondergegaan, zij was hun te groot, dan dat zij haar konden dragen. Hoe fijner en meer gespannen hun natuur, hoe dieper zij er van leden; vandaar de melancholie van hun verzen. Velen zochten, om haar te ontvluchten, troost in een geloof dat vaste gemeenschap aanbood tussen hen en iets algemeens, onpersoonlijks. De zwakken onder dezen of die door hun leven en opgedane ondervindingen sterk gedemoraliseerd waren, zoals b.v. Verlaine, gaven zich gevangen aan een pasklaar geloof en namen de troost die hen geboden werd, zonder vorsen. Naturen van groter merg en reiner in hun persoonlijke gevoelens vormden zich een vaag | |
[pagina 179]
| |
subjectief geloof naar hun behoeften, hulden er zich in als in een schone lichtende nevel: zij namen aan wat hen paste, verwierpen wat hen bedreigen kon. Zo ook Rossetti. Zijn leven lang, schreef een van zijn warmste vrienden, Th. Watts, zijn leven lang voelde Rossetti slechts voor vier dingen belangstelling: verzen, kunst, middeleeuwse mystiek en schone vrouwen. Maar hoe diep en hartstochtelijk was dan ook zijn belangstelling in deze vier! Gedachten over mystiek en zintuiglijke schoonheid - verbeeld in kunst of belichaamd in mensen - waren dus zijn geliefkoosde gedachten, waren de elementen van zijn geestelijk leven en uit hen - want het is immers natuurlijk dat de poëzie, gelijk al het andere, zich schikt naar onze diepste gedachten - uit hen ontsprong zijn poëzie. De tegenstrijdigheid van deze twee in hem heersende neigingen: mysticisme en liefde voor zinnelijke schoonheid - verklaren het troeblante, het trillende en onvaste zowel in zijn als in veel moderne poëzie. Maar zijn eigen aanleg viel hierin samen met neigingen die de maatschappij in hem ontwikkelde, vandaar zijn vrijheid en gratie en groter kracht, in vergelijking met anderen. Hij is vrij van de zwakheden van wie na hem komend, van nature anders, als 't ware van andere geestelijke bouw, door de macht der maatschappelijke invloeden gedrongen werden in 't zelfde spoor. Bij dezen voelt men de tegenstelling tussen individuele aanleg en tegenwerkende krachten schrijnend; bij Rossetti, waar de tegenstelling niet bestond, werd zijn gevoel in al zijn beperktheid en onrust, tot een ideale herschepping van wat daarbuiten de wereld bewoog. Zo voelt men dan ook in zijn poëzie wat haar ontbreekt meer als een gemis, dan als positieve fouten. Noch gewilde duisternis als bij Mallarmé, gezochte naïefheid als bij Verlaine, onmanlijke sentimentaliteit als bij Maeterlinck* ontsieren haar. Zij is een kasplant genaamd, maar als kasplant was zij gezond en haar adem mocht bedwelmend wezen, giftig was hij niet. Over Rossetti's individuele aanleg heb ik gesproken. In hoever nu bevorderde de maatschappij de eenzijdige ontwikkeling ervan? Hij vond in haar geen tegenwicht. Zij was 't die in hem versterkte het zich terugtrekken in zichzelf, het verblijven binnen de grenzen van zijn lichamelijke aandoening. Door haar rijpte de kiem van Italiaans bijgeloof in zijn natuur tot een sterk geloof aan bovennatuurlijke inwerkingen. Het bijgeloof zat hem in 't bloed; de maatschappelijke oorzaken die hem en alle mensen deden zijn wat zij waren, kon hij niet doorgronden: zo kreeg zijn verklaring van de wereld een supranaturalistische kleur. De idealen die Shelley tot poëzie had herschapen, de idealen der Franse omwenteling en der optredende burgerlijke klasse, waren in Rossetti's jeugd, voor Engeland althans, reeds verbleekt. Geboren, naar men gemeend had, uit de vrijwording der rede en der menselijke natuur van kunstmatige beletselen, hadden zij zich ontpopt als 't geestelijk gewaad, als de ideologische schoonheid, waarmee de opstrevende klasse haar belangen omhing. En de heerschappij was gewonnen en de Engelse bourgeoisie had gezegevierd, volkomener dan enige | |
[pagina 180]
| |
andere, want zó volkomen had zij de oude aristokratie overwonnen, dat deze gedwongen was geworden burgerlijk te worden in handel en wandel als zij. En niet alleen naar boven, ook naar beneden had zij haar vijanden verslagen: de eerste arbeidersbeweging - het Chartisme* - had zij niet slechts gebroken, maar gemaakt tot een voorwerp van spot. Ja, nog meer had zij gedaan: zij had de arbeiders bewondering en eerbied ingeprent voor haar grootheid, zij had hen gemaakt tot haar volgelingen en politieke trawanten. Zij verscheen als de eer en de grootheid der natie, zij en Engeland waren vereenzelvigd tot één gedachte. Zo heerste zij dan alleen, er was niets buiten haar, niets buiten haar mogelijk. Maar de idealen van haar jeugd had zij verworpen, en ingewisseld voor 't enige ideaal dat volgde uit haar aard en samenhing met haar streven en dat ideaal was: ekonomische macht. Zij was de krachtigste en meest konsekwente bourgeoisie die ooit bestaan heeft: zij was een monster van grootheid. Wie haar op dat tijdstip van haar bestaan niet wilde en niet bewonderde en zich niet gelijk gestemd voelde met haar - en welk dichter zou dat kunnen, daar immers haar gevoelens juist in tegenstelling waren met de zijne en rechtstreeks indruisten tegen de ideale gezindheid die de grond is van alle poëzie: zulk een liefde zou dus tegen de natuur zijn - die bezat niets dan zichzelf, want buiten haar was er niets. Ook kon zij niet in hem wekken de hoop op verandering: uit haar zelf kon die verandering niet geboren worden en een macht van buiten om haar enige stoot toe te brengen was niet te zien; zo moest dus het gevoel wel ontstaan: niet alleen dat de kunstenaar thans als 't ware stond buiten de maatschappij, buiten haar lotgevallen zijn voedsel aan schoonheid moest zoeken, maar ook, dat dit verschijnsel onveranderlijk was, dat het behoorde tot een eeuwige orde van zaken. Ziedaar dus de kunstenaar, gescheiden van de maatschappij, aangewezen op zichzelf, en voelend alsof het een eeuwige macht is die hem tot een alleenstaand wezen maakt. Ziet ge nu het noodzakelijk verzinken van Rossetti in zijn eigen gevoel, zijn noodzakelijke eenzelvigheid, zijn noodzakelijk mysticisme in de zin van: het geloven aan een onbegrepen macht? Ziet ge wat zijn mystiek tot iets geheel anders maakt dan die van Dante? Bij deze was, daar het hoogste gedachtenleven, de meest volkomen waarheid in zijn tijd mystieke vormen aannam, de mystiek een vorm van zijn weten, bij Rossetti was zij een vorm van zijn maatschappelijke onwetendheid, van de verwarring waarin hij tastte. In Dante sloot zij aan bij de wetenschap van haar dagen, vormde daarmee een geheel van synthetische wereldbeschouwing; in Rossetti was zij zozeer daarmee in strijd, dat hij zijn ogen moest sluiten om in haar huis te blijven wonen. Hij wist dat waar hij deze opende een zoekend-onrustige blik hem wachtte, die hem voor goed daaruit zou hebben verjaagd. Zo heeft zijn mysticisme dan met het danteske niet veel meer gemeen dan de naam. Gevoel van afhankelijkheid, geloof aan bovenzinnelijke ingrijping, sterke begeerte naar persoonlijk voortbestaan na de dood: ziedaar de faktoren ervan. Alles bekentenis van zwakheid, van onwetendheid, en van het voelen van het persoonlijk gevoel als het alles beheersende. | |
[pagina 181]
| |
Het lot van de dichter in de kapitalistische samenleving is een hard lot. Niet voor niets gaan, in moderne tijden, melancholie, smart en zielestrijd voor zijn attributen door. Hoe vaak zal Rossetti de grond onder zich hebben voelen wankelen, bevend bij de gedachte dat zijn troost hem ontzonk. Hoe vaak zal hij geleden hebben door de geestelijke vereenzaming, die geen liefde van vriend of vrouw of moeder van hem nemen kon. Poëzie is van essence zo anti-egoïstisch, zij leeft zo geheel van uitstorting en overgave, dat er geen zwaarder leed is voor de dichter dan de gemeenschap der mensen voor zich gesloten te vinden en de echo van zijn stem niet te horen in de geluiden om hem heen. Dan rest hem slechts één vast bezit: zichzelf; en één vaste vreugde: de schoonheid van zijn aandoening; geen wonder, dat hij in de eerste plaats zoekt en liefheeft, wat hem die schone aandoeningen verschaft: niet de relaties der mensen, waarin de schoonheid dikwijls ontbreekt of is verduisterd, maar de natuur, en de door de mens gemaakte dingen, in 't kort alles, wat, door de zinnen benaderd, een schoon gevoel en schone gedachten kan wekken in hem. Zo komt hij er toe, aan de met de zinnen waarneembare schoonheid, de schoonheid van dingen of van mensen als dingen beschouwd, zich als aan de bron der poëzie te laven. Maatschappelijke oorzaken, waarop ik hier niet nader in kan gaan, maar die een invloed van onbepaalde wijdte hebben gehad op der mensen gedachten en daden - doen in de poëzie van af het einde der middeleeuwen reeds, naast de lotgevallen en verhoudingen der mensen die haar oorspronkelijk en meest waardig onderwerp waren, opkomen de belangstelling voor louter zinnelijke schoonheid van levenloze dingen. Hoe meer wij naderen tot onze tijd, hoe groter plaats de liefde voor de dingen inneemt. Daarnaast komt ook liefde voor de natuur en natuurbeschrijving - bij de grootste dichters nooit om haar zelfs wil naar voren tredend - tot een eigen onafhankelijk leven in poëzie. Dit alles was reeds 't geval bij de Engelse dichters van 't begin der eeuw, maar 't geslacht waartoe Rossetti behoorde en waarvan hij de roemvolste is, ging nog een stap verder; niet slechts vierde en zocht het vreugd in de lichamelijke schoonheid der dingen, maar 't heeft haar als 't ware buiten hen geplaatst, haar verheven tot iets absoluuts, abstrakts, tot de godheid van hun gedachten, en is voor die zelfgemaakte God geknield. En de oorzaak hiervan is helder. Zoals in het gevoel der klasse waaraan Rossetti zijn voorstellingen ontleende, de poëzie een buitenmaatschappelijk verschijnsel was, zo moest de blik een buitenmaatschappelijke zijn, waarmee de dichter mensen en dingen aanzag. Met andere woorden: een maatschappelijk gevoel, tot poëtische herschepping leidend, bestond niet meer. De burgerlijke maatschappij had geen idealen die steunden op haar werkelijkheid: de poëzie die deze toch had willen vieren, ware vals en leeg van gevoel geweest. Het is een gevolg van Rossetti's streven naar oprechtheid van aandoening en naar waarheid, dat hij alle maatschappelijk gevoel omging.* De schoonheid nemend als uitgangspunt, duchtte hem geen gevaar, zij lag als 't ware aan de andere zijde der dingen: de enige zijde waarvan hij ze benaderen en beheersen kon. | |
[pagina 182]
| |
Zo Rossetti's hoofdtrekken volgend tot aan de bron waaruit ze ontspringen, vinden wij dat zijn mystiek en zijn liefde voor zinnelijke schoonheid van oorsprong nauw samenhangen. De Lady Beauty die hij aanbad, verscheen hem even omsluierd als de overige wereld; het zinnelijke verscheen hem in wat hij meende te zijn bovenzinnelijk glanzen - wat inderdaad slechts maatschappelijke schemering was.
Zo leefde en arbeidde Rossetti, aangewezen op eigen kracht, aan zijn levensopgave van de wereld rijker te maken aan schone verzen en schone kunst. Geen stroom droeg hem, geen golfslag van buiten voerde hem iets aan: zijn lichaam en geest werden verteerd in deze poging. Wat leefde in hem en hem bewoog, gelukte 't hem buiten zich te plaatsen in tot klank en beeld gestolde aandoening - maar ten koste van welke titanische inspanning! Het scheppen, zei hij zelf, was hem een marteling, hij werd als 't ware gefolterd. En zijn verzen verhalen ons de waarheid van zijn woorden. Zijn muze heeft nimmer een rustige blik van geluk, zij heeft de ogen van wie veel schreiden en haar stem trilt van ingehouden tranen. Haar onrust en spanning eindigt niet bij het leven, maar voert vragend naar gene zijde van de dood. Haar smart is brandend, en wordt door alles weer gewekt; haar vreugd is een roes; de korte verrukking der zinnelijke liefde; naar een andere wereld, om haar te vertroosten van deze, ziet zij niet met de blijde zekerheid der eenvoudigen, maar bevend, maar angstig, maar geslingerd en gepijnigd, uit. Het huis van schoonheid en mystiek dat Rossetti zich bouwde, hoe ver 't staan mocht van de realiteit, was hem geen verblijf van rust en vrede. Geluiden die hij niet begreep verschrikten hem, gezichten die hij niet kon duiden; hij wist de oorzaak niet van zijn onrust, hij wist niet dat hij moest lijden omdat de wereld leed, heftiger omdat het leed dieper in hem drong, maar niet anders dan vele, vele anderen. Deuren en vensters van zijn ziel sloot hij tegen de werkelijkheid maar zij volgde hem en hij ademde haar in zoals een drukkende nevel ons volgt en zich spreidt door ons huis, ofschoon wij deuren en vensters sluiten. Schoonheid en zachte mystiek, zou men niet wanen dat hij die daarin geleefd had, vrede en rust der ziel en stille verrukkingen zou meedragen in zijn poëzie? Maar zo was het niet: hij leed pijn, haar makend, en pijnlijk in hun schoonheid zijn zijn sonnetten en balladen geworden, deze ze bedekkend, als onder zwaar-geurende bloesem onder de sonore stroom van hun sterk gelatiniseerd Engels, gene ze nu en dan flikkerend uitbreken latend in de pregnante wendingen van het zuiver Angelsaksisch - maar beide verradend een levenslang gedragen leed, zonder verbittering of zwakte, maar zonder mogelijkheid van verzoening. In de sonnetten gaf hij zijn wezen het zuiverst. In zijn hoofdwerk The House of Life,* een gedicht in sonnetten, domineert, boven alle modulatie van stemmingen, zijn geloof aan een bovenzinnelijke mysterieuze macht die zich hem openbaart in vrouwelijke schoonheid; liefde, niet tot één vrouw maar tot de verpersoonlijking der vrouw, maakt hij tot de spil van zijn geestelijke wereld. Hier vond | |
[pagina 183]
| |
het tegenovergestelde plaats als bij Dante: voor deze groeide de vrouw die hij liefhad tot symbool van goddelijke deugd en kracht, op de herinnering der geliefde overdroeg hij zijn ideale verwachtingen. Rossetti, gemeenzaam bezeten ideale verwachtingen ontberend, zocht leniging van zijn dorst door persoonlijke fiktie, en bewees de abstraktie der vrouwelijke schoonheid een goddelijke eer. Men voelt de geweldige kloof tussen beiden: bij Dante de geestelijke wereld, het ideaal, zo helder, zo gekend en bewust, dat zij de trekken aanneemt van een geliefd levend wezen. Rossetti, zo arm aan bewuste idealen, dat de abstrakte gedachte aan het vrouwelijk deel van het menselijk geslacht hun plaats moet vervullen. De oprechtheid van Rossetti's gevoel en zijn diepe kennis van dat gevoel zelf, maken de innerlijke waarde uit van zijn poëzie. De doordringende bekoring van zijn verzen volgt uit de juistheid waarmee het woord de nuance der aandoening volgt: hier geen vage teruggave van 't vluchtig gegrepene: 't lichamelijk-gevoelde nà-gevoeld door reflektie en verbeelding wordt niet omschreven maar uitgedrukt, dat het staat voor ons in tastbare daadzakelijkheid. Als in een berglandschap voor de regen, verschijnen de verste toppen en landruggen der ziel in scherpe omtrekken belijnd. Het is Rossetti's oprechtheid die hem heeft bewaard te beproeven wat hij niet kon: zijn gevoel te stellen als iets buiten hem levends, in epische of dramatische poëzie. Zijn gemis aan algemene kennis - kennis der natuur, kennis der maatschappij - maakte hem onmogelijk het buiten hem liggende te doorvoelen met de levendigheid en diepte die noodzakelijk zijn tot poëzie. De balladen die zijn naam in wijder kringen hebben bekend gemaakt zijn daarop geen uitzondering: de lotgevallen der mensen en het gebeur der wereld is hem slechts de draad waarmee hij taferelen stikt van hun afhankelijkheid van onkenbare machten, hun omgeven zijn door een woelende zee. Zij leven maar om de vreemdheid van alle leven te doen gevoelen; een andere grond van hun leven worden wij niet gewaar. Zowel als de Franse en Duitse romantiek, keerde de poëzie van Rossetti zich met voorliefde tot middeleeuwse toestanden en middeleeuwse opvattingen. Maar zijn dieper doordringen in de geest verheft hem boven de sentimentaliteit der Duitse en de retorika der Franse romantiek. Inderdaad is het Engels Pre-Raphaëlitisme in verzen de meest zuivere wederopleving van middeleeuwse geest, zo zuiver als een bij mogelijkheid kon wezen. Zij heeft niet het harde, valsschetterende der Franse romantiek. Zij is in zover navolging als iedere kunst dat moet zijn, die zich meer steunt op iets anders dan op de werkelijkheid van haar tijd, maar zij bezit daarbij een echt gevoel dat haar waarde uitmaakt. Waar haar kunstenaars naar streefden, was minder nabootsing van de uiterlijke kant der feodale wereld, dan 't terugvinden van de middeleeuwse stemming. En dit is hun ten dele gelukt doordat er iets is in het zoeken naar oprechtheid en waarheid van onze tijd, korresponderend met de onbevangenheid, de naïeve blik der middeleeuwers. Zij hadden hem van nature; wij zoeken hem terug te winnen door | |
[pagina 184]
| |
uiterste nauwgezetheid. Zo zijn Rossetti's balladen slechts uiterlijk, door het gewilde archaïsme van taal, navolgingen van middeleeuwse verzen - in waarheid zijn ze direkte verbeeldingen, uitingen van zijn diepste gevoel over het leven en de dood. Het tragische in hen is verbeeld, naar diepste overtuiging van de dichter, door de weerloosheid van het individu tegen machten van bovennatuurlijke gesteldheid; en wat is dat anders dan de vorm waarin zich voor deze wel tot de kennis van zichzelf maar niet tot kennis der wereld gedrongen geest de macht openbaarde van het algemene over de persoonlijkheid? Een macht waarvan hij leed zonder haar te kennen, en die hij daardoor als altijd als overmacht heeft verbeeld. Wanneer de grootste dichters zijn zij, en de schoonste poëzie is, die ons verplaatst in een sfeer, zich openend naast de onze; een wereld, onze eigen niet, maar waarvan wij schenen te voelen dat zij daaraan grensde, - maar zelf vermochten wij haar niet te vinden omdat onze ogen te dof waren, onze harten te traag haar te ontdekken - een wereld wier gestalten meer werkelijkheid voor ons aannemen dan zij die ons lichaam kent - woont hun stem niet te allen tijde bij ons en hoe vaak heeft hun zacht of toornig gebaar ons getroffen - wanneer dit zo is, en ik meen dat het zo is, dan telt Rossetti niet onder deze grootsten, want zijn poëzie behoort niet tot dit soort. Maar daarnaast komen zij die ons opnemen naar een wereld die wij voelen de hunne te zijn en die ons dwingen te stijgen met hen, ons te verdiepen en voor een tijd als 't onze te gevoelen hun leven, die ons tot zichzelf maken door de overmacht van hun aandoening, en tot dezen behoort Rossetti. Ook zij zijn dichters, ook hun poëzie is schoon, en meer het hem omringende dan hij zelf bepaalt voor de dichter of hij tot de eerste of tot de tweede soort behoren zal. Want zijn deze laatste niet de enig mogelijke dichters in een tijd waarin voor de mensen hun gemeenschappelijke strijd tegen de overmacht der natuur verduisterd is door de strijd van elk tegen allen en zij de bokaal van het algemeen gevoel niet anders kennen dan als de scherven waartoe de samenleving haar geslagen heeft? En is het bewijs hiervan niet, dat deze poëzie, de lyrische, de subjectieve, de onmiddellijke uiting van lichamelijk gevoel, de schoonste is die onze tijd heeft voortgebracht? Want werden alle moderne dichters niet valser van gevoel en armer aan waarheid, naarmate zij zich verder verwijderden van haar? Zij werden verhalend waar zij episch wilden zijn, en schreven dialogen waar zij drama's wilden. Zochten zij niet juist naar epos en drama wanhopig trachtend om die sfeer terug te winnen, die ‘andere wereld’ te openen, en zijn zij daarin niet allen gefaald? Tot eindelijk zelfs het trachten daarnaar verloren ging en een nieuw bereikbaarder doelwit voor de ogen werd opgehangen: niet meer die andere schoner wereld, de uiterlijke niet, en toch haar rakend, maar het beeld der uiterlijke wereld zelf. Het realisme verscheen in de kunst, maar hoeveel schoons het mocht brengen, de poëzie ging daaraan voorbij met omhoog geheven hoofd en vèr zoekende ogen, zij kon niet tevreden zijn met deze uiterlijke wereld, zij kon | |
[pagina 185]
| |
niet de schijn grijpen van het leven zoals het daar ligt in oppervlakkige toevalligheid, in plaats van het leven zelf boven die schijn - want dan zou zij immers geen poëzie meer zijn. Droefheid misschien is het gevoel dat boven komt - wanneer het niet op zijn beurt wordt verjaagd door de hogere vreugd van het doorzien der oorzaken - droefheid over een vorm der maatschappij waarin de grootheid voor de kunstenaar moet ontspringen uit vereenzaming, waarin poëzie en leed als tweelingen geboren worden. Droefheid ook, omdat de poëzie in zulk een samenleving noodzakelijk derft een faktor van kracht, die zij bezeten heeft in de tijden van waaruit haar volste tonen ons nog bereiken. Maar vreugde en niet droefheid betaamt ons om de dichter die wat hij doen kon deed zo schoon hij kon, die weemoed en vereenzaming gemaakt heeft tot schoonheid, en 't enig instrument dat hem gegeven was te bespelen - de kracht der individuele aandoening - gespannen heeft, zichzelf tot pijn, ons tot een blijvende vreugde, die zichzelf bespeeld heeft tot het speeltuig brak. | |
(3)De lijn van dit leven bewoog zich niet anders dan in overeenstemming met dit levensgevoel. Hoe zou het ook anders kunnen? Lichaam en geest lijden van dezelfde oorzaken; Rossetti's lichamelijk leven zowel als zijn gedachten, zien wij bepaald worden door de samenwerking van innerlijke aanleg en maatschappelijke drang. Hartstochtelijkheid van gemoed ging samen bij hem met slechts door weinige dingen getroffen worden. Zijn geest en zijn lichaam hadden met weinige geesten en lichamen iets gemeen; zo was hij aangewezen om te leven nauw verbonden aan enige verwante naturen, hun steun gevend en van hen steun ontvangend. Maar bij de superieurheid van zijn aanleg en de zelfbewustheid van zijn kracht, moest hij voor die weinigen ook zijn: een leider. Zonder strijd, als door een onbetwistbaar recht van eerstgeborene, gold hij voor de eerste van zijn kring. Hij werd het middelpunt van hen die zich in literatuur en kunst een geestelijke aristokratie gevoelden. Lang voor hij iets gepubliceerd had, toen zijn werken nog slechts als handschrift rondgingen in die kring van ingewijden, gold hij als een groot dichter, door de besten met eerbiedige bewondering herdacht. Zulk een positie heeft iets kunstmatigs. Haar kracht blijft ongetoetst aan de frisse wind der algemene opinie, die tijdelijk af kan doen wijken, maar op den duur zelf het evenwicht herstelt. Er zijn gevaren aan haar verbonden: het is bedenkelijk slechts te midden van bewonderende sympathie te leven, afwerend wat zou kunnen kwetsen. Maar de grootheid van het maatschappelijk milieu maakt in Engeland zulk een bestaan van weidser verhoudingen dan wij het ons kunnen voorstellen. In een klein land als het onze wordt elk gefluister tot in de verste hoeken verstaan, alle groepen raken elkander door de beperktheid der ruimte, en het willen leven, afgezonderd van de wereld, door een kring van | |
[pagina 186]
| |
bewonderende vrienden omringd, zou terug vallen tot de afmetingen van het verkeer van een kliek. In een groot land als Engeland, waar vele milieus zijn, door diepe afstanden van elkander gescheiden, en ware onbekendheid en ware teruggetrokkenheid bestaanbaar, is zulk een leven, waarbij het individu slechts de meest subtiele geuren der samenleving tot zich toelaat, als 't bestaan van een zeer kostelijke bloem, die in eenzaamheid bloeiend, niets vermoedt van al de stoffelijke werkingen, nodig geweest om haar voort te brengen. De tijd van Rossetti's jeugdige expansie, van zijn wereldverwinnende plannen in verbond met zijn Pre-Raphaëlitische broeders, duurde kort. Van de meeste van hen vervreemdde hij, van exposeren zag hij af voorgoed, zijn verzen hield hij terug, zijn zeer uitmuntende vertaling van oud-Italiaanse poëzie, reeds vóór 1854 voltooid, bleef tot 1861 handschrift. Het leven werd hem vreemd en onreëel; de kunst werd zijn leven. Zij was hem niet maar middel tot uitdrukking van de volheid van zijn aandoeningen over het leven; zij werd hem - als zovele moderne kunstenaars - een vervanging daarvan; zijn enige veilige, hem toebehorende vreugd. Toch is de legende onwaar, dat Rossetti van nature was een melancholikus, en vanaf de dood van zijn vrouw tot mensenhaat en absolute eenzelvigheid verviel. Niet als ware hij een tweede Petrarca, is zijn leven in hoofdzaak door zijn verhouding tot één ander menselijk wezen beheerst geweest. ‘Zwaarmoedigheid en excentriciteit,’ schreef zijn zuster Christina, ‘waren in geen geval, gelijk beweerd is, de enige karakteristieke eigenschappen van Dante Rossetti. Verwanten en vrienden pleegden samen te komen in Tudor House (waar hij na de dood van zijn vrouw met vrienden samenwoonde) met nimmer falende hartelijkheid verwelkomd. Wanneer hij wilde, werd hij de zonneschijn van zijn kring, en hij wilde vaak. Zijn geest en vernuft vermaakten ons, zijn goedheid en beminnelijkheid maakten hem ons lief.’ Het schijnt vreemd, bij een man als Rossetti, zo ver verwijderd van maatschappelijke ambitie, zo weinig acht gevend op wat omging in de maatschappij, een grote gevoeligheid te vinden voor kritiek. In zijn jeugd tenminste, zegt zijn broeder van hem, was hij geheel vrij, zoal niet van trots, dan toch van ijdelheid. En zeker kende hij zijn waarde als dichter te goed, dan dat ijdelheid hem heeft gedreven tot de zwakke handelwijze, hem zo vaak en bitter verweten, toen hij zijn verzen uitgevend in 1870,* zich vooruit verzekerde van de steun der pers en zoveel mogelijk alle recensies bij afspraak schrijven liet door vriendschappelijk gezinden of bewonderaars. De oorzaak van deze onbegrijpelijke zwakheid lag dieper dan ijdelheid: hier wreekte zich de overgevoeligheid, in jaren van geestelijke en lichamelijke afzondering ontstaan. Door haar te vergeten en weg te denken, had Rossetti naar zijn aard de maatschappij verdragen, die hij achter zich voelde als een bedreiging van onrust. Nu behoefde hij haar - gelijk ieder artiest haar behoeft - maar hij was te zwak geworden om te dragen wat zij hem verborg, en zijn vreemd-schijnende zorg voor de goede ontvangst van zijn verzen was niet anders dan een onbewuste bekentenis: ik sta wankel, raak mij niet ruw aan. | |
[pagina 187]
| |
Maar de maatschappij bekommert zich niet om de brosheid der enkelen, al is die brosheid haar werk. Een ruwe stem, een wreed, onwaardig gebaar drong naar binnen, verstorend de droom, die Rossetti gezocht had in het vergeten der realiteit. Alles wat in die realiteit hard, vijandig, kwetsends aanwezig was, viel hem aan in de vorm van een lasterlijk artikel over de innerlijke waarde, het zedelijk gehalte van zijn poëzie. Nu toonden zich de gevolgen van het verbroken evenwicht tussen zijn leven en de werkelijkheid, de zwakheid van zijn toestand. Het ging hem als een van nature zwak man, die zich lang verwekelijkt heeft uit angst voor ziekte: wanneer de ziekte komt, verdraagt hij haar te minder door zijn verwekelijking. Als een ziekte kwam deze aanval over Rossetti en vergiftigde hem. ‘In het leven van mijn broeder,’ zegt William, ‘was deze zaak bovendrijvend op betreurenswaardige wijze, ofschoon zij op zichzelf van niet meer gewicht was dan een slechte adem die, over een spiegel heenstrijkend, hem even bezoedelt. Het is een feit dat vanaf het ogenblik dat het pamflet begonnen was tot het innerlijk weefsel van zijn gevoelens door te dringen, Dante Rossetti een ander man was, en dit bleef tot aan het einde van zijn leven.’ Het einde - want van nu af aan ging het bergaf. Slapeloosheid, reeds vroeger begonnen, en voor een man als hij, van immer werkzame verbeelding en gespannen zenuwen, een ware marteling, had hem gedreven tot gebruik van chloraal. Nu verergerde dit lijden door zijn prikkelbaarheid en gedruktheid. Erger slapeloosheid had ten gevolge meer chloraal; meer chloraal betekende achteruitgang van zijn fysieke en geestelijke toestand. Ongemotiveerde argwaan tegen oude vrienden, soms vervolgingswaanzin gelijkend, wrevel, rusteloosheid en diepe zwaarmoedigheid kwelden hem; zijn zenuwen verslapten, zijn lichaam werd ziek. Intellect en verbeelding bleven 't langst gespaard; de troost, in poëzie althans, goed werk te kunnen doen, bleef hem bijna tot 't einde. Met zijn ballade van The King's Tragedy* voelde hij zijn leven wegebben. De laatste tijd bracht hij door, rusteloos trekkend heen en weer, terugzoekend verloren gezondheid; tot zijn geluk kwam het einde vóór de intellectuele achteruitgang die als gevolg van beginnende hersenverweking kon worden verwacht. Zo ooit een kunstenaar onderging aan de zwaarte van vereenzaming, door hem zelf gezocht omdat de vorm der samenleving hem dwong daarin zijn kracht te zoeken, is het Dante Gabriël Rossetti geweest. | |
[pagina 188]
| |
![]() Lithografie van R.N. Roland Holst, 1898.
|