Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 154]
| |
Herinneringen aan ZimmerwaldIn september 1915 hielden socialisten die in hun eigen land in oppositie waren tegen de meerderheid der socialisten, een internationale conferentie (vgl. p. 16). Men vond elkaar in het streven naar internationalisme en in de verwerping van het standpunt van de socialistische meerderheidspartijen. Over de te volgen strategie kon men het echter niet eens worden. Lenin vond te Zimmerwald geen meerderheid voor zijn stelling dat de oorlog zuiver imperialistisch was en door de socialisten moest worden omgebogen tot een oorlog tegen hun nationale heersende klasse (Banning 1976:176). Het manifest dat het uiteindelijk resultaat van de conferentie vormde, had weinig betekenis voor de internationale politiek van dat moment. Henr. Roland Holst had de taak op zich genomen het r.s.v. (zie p. 16) op de conferentie te vertegenwoordigen. De bijeenkomst maakte diepe indruk op haar; hoewel zij vond dat de conferentie een halfslachtig standpunt innam, voelde zij zich door de versteviging van de internationale banden tussen communisten bemoedigd, schreef ze in De tribune (4-8-1916). In haar werk vindt men herhaaldelijk verwijzingen naar ‘Zimmerwald.’ Haar autobiografie (eerste druk 1949) beschrijft de Zimmerwald-episode uitgebreid; zij vond het manifest van Zimmerwald kennelijk belangrijk genoeg om het als bijlage in de autobiografie op te nemen. Henr. Roland Holst had, zo schrijft ze in deze autobiografie, ‘de overtuiging, dat Zimmerwald een etappe betekende in de worsteling voor proletarische eenheid, voor vrede tussen alle volken.’ (Roland Holst 1979:161.) Al eerder keek zij terug op Zimmerwald, namelijk in Fundament (Roland Holst 1935a). Dit tijdschrift was de opvolger van De jonge gids, het blad van de Jongeren Vredes Actie, j.v.a. Fundament moest de spreekbuis zijn voor de jongere generatie van ± 1934; de redactie wenste een kritische herfundering van het socialisme. In het artikel in Fundament liet Henriëtte Roland Holst zich kritischer over de conferentie uit dan later in de autobiografie. Het doel van het artikel was toe te lichten welke betekenis de conferentie voor het socialisme tijdens de Eerste Wereldoorlog had. Tevens wilde de schrijfster persoonlijke herinneringen vastleggen aan een gebeurtenis die na twintig jaar nog ‘onverbleekt’ in haar bewustzijn stond, ‘badend in de gloed van brandend idealisme en romantische exaltatie’. (p. 10) In de inleidende pagina's van de eerste paragraaf, Zimmerwald's roem (het artikel is hieronder opgenomen vanaf p. 14) typeert de schrijfster de politieke verhoudingen tijdens de conferentie. Een aantal coryfeeën van het internationale | |
[pagina 155]
| |
socialisme kon niet aanwezig zijn; de Franse en Duitse delegaties waren zwak, in tegenstelling tot die van Rusland en Italië. De Russische delegatie vertegenwoordigde alle schakeringen van het Russisch-Poolse socialisme; o.a. waren Lenin en Trotski aanwezig. Verder waren er o.a. veel socialisten uit het gastland. De Engelsen lieten het afweten omdat zij geen paspoorten konden krijgen. Na de wat dorre opsomming van deelnemers geeft het artikel een boeiende terugblik op de gang van zaken tijdens en na de conferentie. | |
(1) Zimmerwald's roemVan Holland was er alléén schrijfster dezes, die een kleine revolutionair-socialistische organisatie vertegenwoordigde of ook niet vertegenwoordigde, want vrijwel de helft van die dwergachtige vereniging was door de bacil van het extremisme aangevreten en vond het Manifest dat op de konferentie tot stand kwam, ‘niet radikaal genoeg’, ofwel niet goed-marxistisch. Inderdaad was het ‘Manifest van Zimmerwald’ het resultaat van een schikking tussen het ‘socialistisch centrum’, de linker- en de uiterste ‘linkervleugel’ in de Tweede Internationale. Die uiterste linkervleugel had zich grote zelfbeheersing opgelegd. Ten einde de ondertekening der Duitse Rijksdagleden te verkrijgen, had hij er zelfs afstand van gedaan, dat in het Manifest een formule zou worden opgenomen, die het stemmen tegen alle verdere oorlogskredieten verplichtend stelde. Aan de andere kant, waren ook door anderen aan de ‘uiterste linkerzijde’, de groep Lenin-Radek*, koncessies gedaan, door de veroordeling in het Manifest van alle annexaties, alle ‘verkrachting der rechten en vrijheden van de volkeren’, en het stellen van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren ‘tot onwrikbare grondslag in de orde der nationale verhoudingen’. Zulke algemeen geachte marxisten als Rosa Luxemburg en Gorter, verder bijna de gehele Nederlandse s.d.p. vonden dit in het Manifest een erge koncessie aan het nationalisme. Het was één der redenen waarom de s.d.p. niet mee wilde doen aan de kampagne voor het Manifest van Zimmerwald! Sterk was het Manifest - kon het anders - in zijn brandmerking van het imperialistisch karakter van de oorlog en zijn scherpe kritiek op de socialistische partijen en organisaties die, door mee te gaan met de regerende klassen van hun landen, door de doeleinden en methoden van deze oorlog te aanvaarden, een ontzaglijke verantwoordelijkheid op zich genomen hadden voor de arbeidersklasse en het socialisme, in heden en toekomst. Het sterkst was het, waar het zich richtte tot de socialisten en de arbeiders van de oorlogvoerende landen en hen opriep, om zich te bezinnen op de proletarische eenheid van belangen en idealen, om de godsvrede te verbreken, de klassenstrijd te hervatten, als een strijd voor de heilige doeleinden van het socialisme, voor de volkerenvrede. Het sterkst en ook het zwakst. Immers het waren enkel bekende klanken, die het Manifest in die passages horen deed. En de oproep waarmee het besloot ‘over de grenzen, over de | |
[pagina 156]
| |
dampende slagvelden, over de verwoeste steden en dorpen heen, proletariërs aller landen, verenigt u!’, - die oproep sloot volkomen aan bij de oude leuzen, die de Tweede Internationale duizenden en duizenden malen verkondigd had. Het Manifest waagde geen enkele stap vooruit op het onbekende gebied van een nieuw socialisme dat ruim en menselijk genoeg zou zijn, om te spreken tot de volken in hun geheel en deze op te wekken, samen de weg te zoeken naar een rechtvaardige nationale en internationale orde. Het richtte zich enkel tot de proletariërs, als waren zij de enige mensen, de enigen die door de oorlog geknauwd en verbrijzeld werden, als bestonden al die anderen niet, boeren, middenstanders, intellectuelen, die toch waarlijk niet allen tot de ‘heersende klassen’ behoorden. Het vergat een groot deel van de mensheid. Het richtte zich niet tot die eeuwige drang in haar naar meer gerechtigheid, meer broederlijke gemeenschap, - het maakte niet met enkele grote lijnen duidelijk, hoe, uit het einde van de oorlog, de weg te vinden naar de opbouw van een nieuwe sociale orde, waarin die drang bevrediging vinden zou. Het enige nieuwe gezichtspunt in het Manifest was dat van de groep Lenin-Radek over de zelfbeschikking der volken in de vredesvoorwaarden. En de ironie der geschiedenis wilde, dat dit ‘nieuwe gezichtspunt’ het oude van het Russisch-Poolse nationalistische socialisme was, waartegen Rosa Luxemburg jarenlang met voor buitenstaanders onbegrijpelijke hartstocht had gevochten. Echter, ondanks alle zwakheden en halfslachtigheden was, voor vele socialisten in de oorlogvoerende landen, het Manifest toen zij dit leerden kennen, - het kon natuurlijk slechts illegaal en onder grote moeilijkheden verspreid worden, - als een dronk levend water voor een versmachtende. Er waren dus toch overal nog makkers, die aan het oude ideaal van internationale verbroedering trouw waren gebleven en ervoor wilden strijden en lijden. Hoe heerlijk bekend, hoe warm en troostrijk klonken de woorden, als uit een kindertaal van het gemoed. Alles wat men altijd had geloofd, was dus niet plotseling weg, verdwenen, verzonken. De grote gedachtenstrukturen van het socialisme stonden nog overeind, men kon, daarbij aansluitend, weer leven en ademen. Ademen als socialisten tot in de loopgraven toe, in de ijzige vlakte van Noord-West-Rusland, in de Karpathen, in Polen, Turkije en Klein-Azië, aan de IJzer en in het onderaardse netwerk waarin de oorlog dwars door Frankrijk heen gestoten was, - overal, waar de grote gedachten die een paar geslachten lang de vreugde, de kracht, het voorwaarts-drijvend beginsel van miljoenen proletariërs geweest waren, bleken nog in de harten te leven. Het was velen die verbijsterd waren geweest, of zij een wereld terugwonnen, die door ‘verraad’ en ‘zwakheid’, hen dreigde te ontglijden en in een afgrond te storten, - de wereld van het marxistisch denken, het marxistisch geloof. De konferentie van Zimmerwald moge dan niet in de wereld der feiten de grote resultaten bereikt hebben waarop sommigen onder haar deelnemers, - óók realistische politici! - rekenden - dat van haar een grote en weldadige psychische | |
[pagina 157]
| |
kracht is uitgegaan zowel op de strijders achter het front, als op de, haast geheel geïsoleerde, lijdende, en naar waarheid hunkerende soldaten in de loopgraven, dat staat wel vast. Zij zagen haar - hoe kan het anders - met de ogen van hun verlangen. Zimmerwald, aan de ene kant, als politiek feit, weldra neergesleurd in de troebele sferen van de socialistische broederoorlog, kreeg aan de andere kant een halfmythische gloed, - verscheen als een helfhaftig, prachtig gebeuren, dat zich ergens, tussen naar de hemel strevende bergen, had afgespeeld. | |
(2) De sfeer van ZimmerwaldOok voor de deelnemers - zelfs voor hen die het meest aktief waren in de sfeer der partijpolitiek, en het meest begerig naar praktische resultaten, - droeg Zimmerwald een bijzonder karakter. Zeker: Zimmerwald was tenslotte een konferentie als elke andere die zich op politiek terrein begeeft. Elke groep, elke stroming streed om iets van haar gezichtspunten in het Manifest opgenomen te krijgen, dat is om een zekere macht. En toch was Zimmerwald iets heel, heel bijzonders. Daar waren wij bijeen, samengekomen uit vele landen, wat velen aangaat, niet zonder moeite en gevaar, een paar dozijn socialisten, die over bepaalde taktische vraagstukken zeer verschillend dachten, maar toch allen poogden, tot voldoende overeenstemming te komen, ten einde samen invloed te oefenen op het vreselijkste, bitterste vraagstuk der werkelijkheid: het oorlogsgebeuren. Los van de oude Internationale, boven de partijen uit, haar roep uitbazuinend over de wereld, wilde deze konferentie een begin zijn. Hierin was zeker iets irreëels, maar was er ook niet iets prachtigs in, iets wat getuigde van een verhoogd levensgevoel, een opwellend geloof in de grenzeloze mogelijkheden van een wil, een stem, die, de ban van de wanhoopsstemming ‘het helpt nu toch allemaal niets meer, de oorlog moet nu zijn gang gaan tot het bittere einde’ doorbrekend, de verdwaasde massa's toeriep dat het wèl kon zo zij slechts ontwaakten uit hun psychose, dat zij zich enkel behoefden te bezinnen op hun kameraad-zijn, dat is hun mens-zijn, enkel de moed behoefden te hebben om neen te zeggen, om waarlijk moedig, geestelijk onafhankelijk te zijn. Er was iets in het bewustzijn van de deelnemers der Zimmerwald-konferentie, dat een nieuw tijdperk dáár begon, dat zij werktuigen waren om een zuivere, hoge menselijke kracht in het licht van de sfeer der daden te tillen. Iets van de majesteit der naakte toppen, der met sneeuw bedekte bergreuzen, die zij vóór zich zagen, het dal afsluitend, - iets van de ernst der donkere sparrenwouden langs de hellingen, iets van de tere frisheid der bergweien, - iets van de zuivere, prikkelende lucht der bergen in september, van de friste der morgens en avonden stroomde tot hen in. Zij voelden, gereinigd te worden van de kleinheid, het alledaagse, van hun eigen ongeloof. En toen eindelijk, na veel beraad, gekonfereer, geschermutsel, de resolutie éénstemmig aangenomen werd, waarbij vóórstemmen voor alle niet-neutralen onder de deelnemers staatsverraad betekende, en waarin sommigen zó node misten wat hun het voornaamste dacht, de speciale aanval op hún regering, | |
[pagina 158]
| |
dat enkel de gloeiende drang van alle aanwezigen hun de stoot gaf, die zij nodig hadden om over hun bijzondere bezwaren en verlangens heen te komenGa naar eindnoot1, - toen was de aandoening die allen aangreep, en die zoals gewoonlijk, een stem vond in een gemeenschappelijk gezongen lied, in de Internationale, ontzaglijk echt en diep. Mag in die eindvergadering ook iets geweest zijn van het oeroude geloof in de magische kracht van het woord, dat voortleeft in alle mensen, - er was ook iets in van heilige ijver om de lijdende volken te helpen en de aarde nieuw te makenGa naar eindnoot2. | |
(3) Holland in ZimmerwaldVeel van het in die dagen doorleefde is in mij verbleekt; sommige indrukken trillen nog slechts zwak na in mijn herinnering. Maar onverbleekt staat heden nog voor mij de lumineuze figuur van Leo Trotski, zoals hij bewoog tussen de andere deelnemers aan de konferentie, een reus van wilsspanning en intellect, harmonisch verenigd, en ook een mens van een beminnelijke menselijkheid. Lenin's genialiteit brak op de konferentie niet dóór, althans zij bleef voor mij verscholen achter het gewone optreden van het dogmatische extremisme, dat ook daar meer in prikkelen en afstoten dan in samenbinden en opstuwen zijn kracht zocht. Trouwens, het was Lenin en zijn vrienden toch ook in hoofdzaak te doen om het tot kondensatie brengen van de uiterste linkervleugel in de Internationale, om de vorming van een nieuwe kern van een nieuw gesternte. De rest, d.w.z. de nationalistische en pacifistische socialisten, was voor hem in die dagen reeds dode ballast. Lenin maakte in Zimmerwald op mij de indruk van een koppige extremist, wie het erom te doen was, zijn mening tot elke prijs te doen zegevieren, en verder van een spotvogel, die haast geen der deelnemers, behalve zijn eigen klubje, ernstig nam. Ik erken echter bevooroordeeld te zijn geweest, o.a. door de uitlatingen van P. Akselrod, een algemeen beminde, door en door humane Russische sociaaldemokraat, medewerker aan de Neue Zeit, die te Zürich woonde, en met wie ik bevriend was. Hij vertelde mij over Lenin's, volgens hem ‘onbeschaafd’, optreden in het Internationaal Socialistisch Bureau, waarin hij, Akselrod, ook zitting had. ‘Das ist die Barbarei, die asiatische Barbarei,’ zei hij verontwaardigd. Ik vermoed dat Rosa Luxemburg dit wel enigszins met hem eens geweest zou zijn. In het algemeen was de groep om Lenin niet erg gezien bij de Neue Zeit-Marxisten, ook niet de linksstaande. ‘Lenin, nu ja, die moet men hoogachten,’ zei Angelica BalabanovaGa naar eindnoot3 tegen mij, ‘maar waarom heeft hij die Zinov'ev* meegebracht, wat hebben wij daar nu aan?’ ‘Ein Bauer, ein echter Bauer,’ herhaalde zij op die ietwat komisch klagende toon, die oorzaak was, dat Rosa Luxemburg deze uitmuntende partijgenote ‘eine weinerliche Person’ noemde. Angelica bedoelde, dat Zinov'ev iets grofs had in zijn natuur. Dat is later rijkelijk gebleken. Heel anders was Radek. Geboren dialectikus, subtiel en geslepen en toch met een fond van naïveteit en goedaardigheid, waardoor men telkens ontwapend werd, bracht hij de verbinding tot stand tussen de wantrouwende Lenin en de | |
[pagina 159]
| |
niet-extremistische linkervleugel met uitzondering van Trotski. Deze en Lenin bevonden zich toen nog in een toestand van openlijke vijandschap, waarbij Lenin, dat was immers zijn politieke moraal, zich niet ontzag om de man, in wie hij de enige mededinger van zijn eigen formaat naar de macht in de partij zag, te belasteren. ‘Sehen Sie doch,’ zei Trotski verontwaardigd tegen mij, toen hij mij een kort geleden verschenen vlugschriftje van de bolsjewiki toonde, waarin zijn houding als ‘zwevend tussen nationalisme en internationalisme’ gekenschetst werd. Daarbij wist Lenin, dat Trotski in Parijs de Russen zowel als de beste syndikalisten voor het internationale standpunt trachtte te winnen, wat hem zo goed gelukte, dat de Franse regering telkens zijn blad ‘Naše Slovo’* verbood, en eindigde met hem uit te zetten. Des te meer moet men het in Trotski waarderen, dat zijn menselijke geprikkeldheid zijn politiek oordeel absoluut niet beïnvloedde. ‘So bald die Revolution kommt’ (en hij voelde haar komen!) ‘dann schlag ich mich unbedingt zu Lenin, denn da taugen nur solche Leute etwas,’ zei hij in de loop van een vertrouwelijke gedachtenwisseling tegen mij. En naar dat woord heeft hij gedaan. Radek was, toen reeds, een voortreffelijk regisseur, die probeerde zoveel mogelijk kaarten in handen te krijgen, en wiens vruchtbaar brein telkens nieuwe kombinates bedacht. Door zijn aanhouden vooral, werd als ‘vrucht van Zimmerwald’ de Vorbote opgericht, een klein internationaal tijdschrift, waarin de ultra-linksen de toon aangaven, en waarvan in totaal twee nummers uitkwamen. Het eerste verscheen in januari 1916, onder redaktie van Anton Pannekoek* en Henriëtte Roland Holst. Trotski werkte daaraan niet mee. Zo week Trotski's optreden ook in Zimmerwald belangrijk af van dat van Lenin. Zijn verachting voor de groep om de Duitse ‘centrum-man’ Ledebour, die eindeloos tegenstribbelde tegen zó iets vanzelfsprekends als de opname in het Manifest van het kategorisch verbod aan alle socialistische parlementsleden om te stemmen voor verdere oorlogskredieten, - zijn overtuiging, dat de oorlog zou uitmonden in de sociale revolutie, en dat de konferentie in de lange keten van daden, daartoe voerend, een bewuste schakel bedoelde te zijn, - ze spraken uit heel zijn houding. Toch was die houding zo heel anders dan die van Lenin. Hoeveel taktvoller en geduldiger leek hij mij toe, met hoeveel meer begrip van de noodzaak van overgangen en stadia in de geschiedenis, rijker aan sympathieën en menselijker. Trotski was het er vooral om te doen, om zoveel mogelijk socialisten, te Zimmerwald en daarbuiten, te winnen voor de grote gedachten van het Manifest, om hoop te wekken waar wanhoop heerste, moed en kracht, waar alles ineengezonken scheen....
‘Genosse Trotski! U zelf, en Rakovskij* en ik, en die jonge Skandinaviërs, wij zitten ingeklemd tussen het ontwerp van het centrum en dat van de Lenin-Radek-groep. Het eerste is voor ons te slap, en vooral hierom onaannemelijk, omdat het transigeert met de Duitse zwakheid, uit vrees geboren. Dat is verraad | |
[pagina 160]
| |
tegenover Liebknecht, Rosa Luxemburg, Clara Zetkin, nog anderen, die voor de internationale gedachte lijden! Het andere is akelig extremistisch en dogmatisch, het doet niets dan afkeuren, brandmerken, verdoemen. Hoe kan daarvan iets uitgaan wat tot de mensen spreekt? Wij kunnen er niet voorstemmen. Stelt u toch zelf een ontwerp op, Genosse Trotski; wij hebben over deze dingen samen gesproken en ik weet dat u een andere, betere weg wilt zoeken naar het socialisme. Er is toch een woord te zeggen tot de miljoenen die denken dat alles verloren is, een boodschap te brengen; probeert u het.’ ‘Meinen Sie, Genossin Holst.... Nun gut, ich werde es versuchen....’
's Avonds in de kleine houten kamer van het berghotel las hij mij voor, wat hij had geschreven, in zijn toen nog wat onbeholpen Duits. ‘Het is de eerste keer dat ik probeer direkt in het Duits mijn gedachten neer te schrijven,’ zei hij eenvoudig.... Herinneren doe ik mij Trotski's ontwerp natuurlijk niet, maar heel goed herinner ik mij de geest ervan. Die geest was: niet enkel het verraad, de afval verdoemen, de lafheid en halfslachtigheid brandmerken, maar bovenal opbouwen voor de toekomst, door elke daad van trouw, ook de kleinste, aan de internationale idee dankbaar te noemen, elk beginnend verzet te begroeten als het eerste gemurmel van wat eens door de landen zou loeien met orkanische kracht.... De moed doen herleven, het vernietigde zelfvertrouwen wekken, de eerste draden weven van een nieuwe broederschap, die de Engelse dienstweigeraars, de Franse syndikalisten om Monatte, de voortreffelijke redakteur van de Vie Ouvrière* de Duitse Spartakusstrijders, het Italiaanse pacifistische socialisme, de Russische revolutionairen en alle onvoorwaardelijke antimilitaristen en anti-imperialisten omspannen zou.... Flauw brandde het elektrisch lampje in de kleine houten kamer, vreemd suisde de stilte van de avond.... Hij die las, zat op zijn bed; zij die luisterde aan de kleine, krakende tafel.... De woorden vielen, elk met hun eigen kracht geladen, in het pittig-zangerige Duits der Slavische volken. Het schijnt mij gisteren gebeurd te zijn. ‘Genosse Trotski, o ja, dit is betere kost dan “centrum” en dan “ultra links”, hier is iets van een nieuwe klank te horen, en een weg van konstruktieve politiek te zien. Dient u dat ontwerp toch alsjeblieft nog in, het zou heerlijk zijn als wij er vele Genossen voor konden winnen. En laat ons nu gaan slapen.’ Als ik mij goed herinner, kwam het ontwerp van Trotski niet eens in het plenum ter behandeling. Zoals het doorgaans gaat bij dergelijke gelegenheden: tenslotte werd een kleine kommissie benoemd, om uit de verschillende ingrediënten het éne gerecht samen te stellen, dat allen min of meer kon bevredigen. Grimm* behoorde er toe. En Trotski zelf. Maar van wat toen zijn denkwijze was, vind ik maar heel weinig in het Manifest terug.
Leo Trotski, - grote, geniale, mishandelde mens, innerlijk, psychisch, het wreedst | |
[pagina 161]
| |
mishandeld door de loop der dingen en de hardheid der mensen, van de mogelijkheden tot verdere normale uitgroei van uw grootse aanleg al spoedig na de oktoberrevolutie beroofd, - denkt ge in uw ballingschap, gij gekooide leeuw, nog wel eens terug aan de dagen van Zimmerwald? Politiek eenzaam was ge toen, genoodzaakt aan te leunen tegen de fijne reformist Martov* en diens vrienden, door Lenin ternauwernood onder de internationalisten geteld.... Maar in u zelf droeg ge, evenals uw altijd vrolijk lachende tegenstander van toen, uw wapenbroeder van morgen, het profetisch gezicht van de orkaan die in Rusland weldra - anderhalf jaar na Zimmerwald, - het tsarisme wegvagen zou. En uw afscheidswoord aan ons, die dit haast niet durfden hopen, luidde: ‘Tot weerziens, de dag na de revolutie, in het vrije Petrograd!’ | |
(4) Zimmerwald in HollandDoor de nachttrein in noordelijke richting gevoerd, knikkebollend van de slaap - het was de derde nacht in de trein, na een vergeefse poging om via Parijs nog Londen te bereiken, ten einde de handtekeningen der Engelse geestverwanten te krijgen voor het Manifest, - in de nachttrein begonnen mijn gedachten zich weer naar de Hollandse werkelijkheid te richten. Er was immers besloten - volkomen terecht -, dat ‘de socialisten der neutrale staten hun broeders in deze worsteling tegen de bloedige barbaarsheid met alle doeltreffende middelen zouden ondersteunen.’ Ik verlangde niets liever. De vraag was maar, hoe. De politieke situatie maakte het werken met en voor het Manifest in Holland heel moeilijk, ja bijna onmogelijk. Alle deuren vonden wij gesloten. Alle harten stug afgekeerd. Alle gemoederen op de toon van wrevel, vijandigheid, dodelijk wantrouwen gestemd. Alle? Neen, toch, niet alle. Enkelen begrepen spontaan, waarom het ging. Meldden zich aan om te helpen, handtekeningen te verzamelen voor het Manifest. Leden en niet-leden van die dwergachtig-kleine, maar van binnen zo fel levende, zo hartstochtelijk-zoekende socialistische organisatie, het Revolutionair Socialistische Verbond. Erkend moet het worden: ook daar had het extremisme akelig huisgehouden in de geesten. Sommige der toonaangevende leden in het r.s.v. namen aanvankelijk tegenover het Manifest precies dezelfde ultra-kritische houding in, als de kopstukken der s.d.p.Ga naar eindnoot4. Dat niet uitdrukkelijk het stemmen voor nieuwe oorlogskredieten verboden werd, was een geweldige steen des aanstoots. Eveneens, dat niet uitdrukkelijk met elk centristisch pseudo-pacifistisch gedoe gebroken was. En dan, die onzinnige, onmarxistische eis van het zelfbeschikkingsrecht der volken. O, men wist in Holland weer eens precies, hoe men het ginder had moeten doen.... om een heel ander Manifest de wereld in te sturen. Een banbul had men gewild. Welke bekende, vertrouwde, invloedrijke namen daaronder zouden staan, hoe het in de massa's der oorlogvoerende landen zou werken, daarover bekommerden die kameraden, die het toch zo goed meenden, zich niet. Schrijfster dezes hoorde zich een illusioniste noemen, een politiek kind dat was bezweken voor de mooie praatjes van Grimm en Radek. | |
[pagina 162]
| |
Het scheelde niet veel, of de organisatie die zij te Zimmerwald vertegenwoordigde, had haar gedesavoueerd door een besluit om niet voor Zimmerwald te werken. Er was heel wat overredingskracht nodig, om door de dammen van vooroordeel heen te breken, heel wat hartstochtelijk betoog, om er in te slagen, hen, in wie de marxistische idee verstard was, de ogen te openen voor de grootheid van Zimmerwald, voor de innerlijke dynamiek van zijn gebeuren, voor de mogelijkheden die het opende. En toen, aan het einde van een lange, bittere middag van gediskussieer en gedebatteer, de zaak verloren scheen, toen hielpen tenslotte - tranen. En zo kwam, zoals het somtijds gaat, toch nog de wending ten goede. Wij besloten, aan het werk te gaan. Wij gingen aan het werk. Met absolute overtuiging, met vurige ijver, met blijmoedige offervaardigheid. Wij, enkelen, droegen de last van Zimmerwald in Holland. Laat de herinnering eraan nog heden de harten warm en licht maken, van hen die toen in één geestelijke wapenbroederschap hebben gestaan. Tegen de tegenwerking van allen droegen wij die last, tegen de stugge onverschilligheid, het wanbegrip, de hoon, de verholen vijandigheid der beide socialistische partijen. Wij braken door dammen van vooroordeel heen. Wij kregen hulp, geld, sympathie van bekenden en onbekenden, ook van vèr over de grenzen der arbeidersbeweging heen. Wij verspreidden het Manifest in vrij grote getale, met een oproep aan de Nederlandse arbeiders, waarin we probeerden, de betekenis daarvan uiteen te zetten voor hun eigen strijd, hun eigen leven. Wij organiseerden in één week tijds zeven à acht vergaderingen, te Amsterdam, Zutfen, Hilversum, Amersfoort, Arnhem, Leeuwarden, die elk door honderden mensen werden bezocht, arbeiders en anderen. Een ongenoemde Duitse socialiste, wier naam ik mij helaas niet meer herinner, Ds. M.C. van Wijhe, A.B. Soep, J. Wiesebron, Ds. B. Boers, W. Wolda, J. van de Kieft, waren daar met mij zelf de voornaamste sprekers. Wij hadden, in 't begin, debat van de s.d.p., later niet meer; haar Russische geestverwanten verzochten de leiders om, zo ze niet wilden of konden helpen, althans een neutrale houding tegenover ons aan te nemen. Zij gaven aan dat verzoek gehoor. De s.d.a.p.-afdelingen der plaatsen waar wij kwamen, namen moties van afkeuring tegen Zimmerwald aan. Intussen kregen wij een windje in de zeilen. Onze vereniging won leden, ons maandblad De Internationale abonnees in allerlei kringen: s.d.a.p.'ers, antimilitaristen, syndikalisten, revolutionaire intellectuelen werden getrokken door de geest van vurig enthousiasme waarin wij onze aktie voerden, en dat ook van ons tijdschrift uitstraalde. Zij die luisterden, hoopten dat onze richting een verlossend woord zou spreken, misschien een nieuwe weg zou aangeven.... Helaas, wij vermochten het niet. Zimmerwald hield ons in zijn ban gevangen, en die ban was: wederopneming van de onverzoenlijke klassenstrijd. Dat was zijn parool, en op de grondslag van | |
[pagina 163]
| |
dat parool voerden wij onze aktie. De verwachting die haar vurige, soms bijna profetische toon even gewekt had, verminderde gaandeweg. ‘Zij zeggen hetzelfde als al die anderen.’ Wat hadden wij anders kunnen zeggen? Wij hadden immers geen ander beginsel dan dat van het marxistisch socialisme: internationale proletarische eenheid tegenover imperialisme, in de vorm van nationalisme en godsvrede. Het moet gezegd worden, dat Lenin, Trotski, Radek en hun makkers, de enigen waren te Zimmerwald, die dit helder en konsekwent doordacht hadden en gereed waren elke konsekwentie ervan te aanvaarden: burgeroorlog, zo nodig door geheel Europa, door de wereld, tot de zegepraal was behaald en de communistische maatschappij gegrondvest zou zijn. Zij wisten precies waar zij heen wilden, zij zetten elke voetstap bewust. Niet allen die tegen de godsvrede waren, wilden die weg. Er waren toen overal, in alle landen, mannen en vrouwen die droomden van een nieuw socialisme, dat tot allen zou roepen, - aller hulp inroepen om een einde te maken aan de oorlog en op de in bloed gedrenkte aarde een ware gemeenschap op te bouwen. Er was, lang vóór Zimmerwald, een diepste hunkering naar een socialisme dat onweerstaanbaar zou zijn door eigen innerlijke kracht. Ook ik heb die hunkering gevoeld, gedroomd, nog vóór Zimmerwald, van een nieuw socialisme, glanzend, gaaf, werkend van binnen uit. (Dat bewijst wel het stukje, dat in dit Fundament-nummer wordt herdrukt. Het werd in de zomer vóór Zimmerwald geschreven.)* Maar meer dan ervan dromen kon ik ook niet. De marxistische gedachte, wier hecht bolwerk ons achttien jaar lang had geschraagd en gesteund bij ons werken als socialisten, werd nu tot een gevangenis voor ons bewustzijn. Wij konden er niet bovenuit. Hoe konden wij dan een ander beginsel vinden dan dit: klassenstrijd, nationaal en internationaal gevoerd, de imperialistische oorlog omgezet in burgeroorlog? En toen we, óók op raad van Radek, in het voorjaar van 1916 onze r.s.v. overhevelden in de s.d.p., toen bleek uit die daad - toen gezien als een offer aan de eenheid - dat we niet boven de s.d.p. hadden weten uit te komen. Zeker, het ontbrak ons niet aan waardering voor de dienstweigeraars. Maar de innerlijke betekenis van hun daad als plaatsvervangend lijden hadden wij toch niet waarachtig begrepen. En hoezeer velen van ons van nature geweld en dwang, ook geestelijke dwingelandij, haatten, zo durfden wij toch geen socialisme in ons vaandel voeren dat geweld en diktatuur verwerpend, manmoedig zijn zaak in de eerste plaats stelde op voorbeeld, overreding, vrijwillig lijden, op het wekken van de nobelste gevoelens van liefde in de mens, dat is op de geest. En evenmin hadden wij enig begrip van de wijze waarop het socialisme, aan het eind der oorlogsjaren, konkreet moest worden opgebouwd. Ook dit had in het Manifest moeten staan. Wat wij probeerden te bouwen, moest wel verkruimelen. Het was niet beter waard. Wij hadden niets dan ons menselijk enthousiasme, onze nobele impulsies. | |
[pagina 164]
| |
Wij probeerden die te wekken in anderen. Wij wisten niet dat dit alles veel te zwakke krachten waren, dat wanneer mensen een nieuw begin willen maken, iets groots willen volbrengen, zij óf ten volle verzekerd moeten zijn in de sfeer van het naturalisme, als Marx, als Lenin, als Gorter, óf, bewust, de leiding overgeven aan een metafysische hoogste werkelijkheid, óf, althans, verankerd zijn in volstrekte zedelijke normen.
Ach, dat arme Zimmerwald. Het had in dit land inderdaad geen redelijke kansen. De enige socialistische politikus die, te zamen met haar die dit schrijft, de betekenis van wat dan toch in Zimmerwald een ogenblik boven Zimmerwald uit ging, wellicht had kunnen begrijpen, iets van de fonkeling daarin had kunnen maken tot een kracht in de sfeer van het politieke leven, dat was Troelstra. Troelstra, die op zijn wijze in de oorlogsjaren onvermoeid voor hervatting der internationale socialistische betrekkingen werkte, in het verband, natuurlijk, der Tweede Internationale. Maar Troelstra had zich, in de eerste verwarde dagen der mobilisatie, onnodig, naar ons ook heden nog lijkt, in de gijzeling begeven van het burgerlijk Nederlands nationalisme. Hij bleef de gevangene van zijn vergissing. En pas toen de omstandigheden geheel veranderden, in 1918, brak hij daaruit los, voor al te korte tijd. Zeker heeft ook hij tot degenen behoord, die van een nieuw, een groot, een milder, ruimer en konstruktiever socialisme droomden, dan dat hetwelk uitsluitend gegrondvest was in de proletarische klassenstrijd. Maar ook bij hem kwam dit alles niet tot doorbraak. En in de strijd voor de vrede stonden wij tweeën, die toch hetzelfde wilden, al die jaren die de oorlog nog zou duren, scherp tegenover elkaar....
Dit is alles reeds oude geschiedenis. De nieuwe is, hoe te voorkomen, dat ‘een nieuw Zimmerwald’ nodig zou worden, in een tweede wereldoorlog met zijn afschuwelijk verschiet van wilde verwarring, gruwelijke wreedheid, vreselijke slachtingen van mannen, vrouwen en kinderen. Een oorlog, die, waarschijnlijk, tot de ondergang der hoogste waarden in de westerse kultuur zou voeren. Daarover behoeven wij niet te spreken. Voor het jonge geslacht in alle landen is de verantwoordelijkheid wel heel zwaar. Maar gelukkig, zo hulpeloos als wij in geestelijk opzicht, ondanks onze kennis, ons inzicht in empirische dingen waren, behoeft dat geslacht niet te zijn. Geestelijk is een klein deel der mensheid in de jaren na 1914 zeker gegroeid. In eenlingen en kleine groepen voltrekt zich een doorbraak. De, te negatieve, leuze van ‘geen geweld’, wordt omgezet in het parool van geestelijke weerbaarheid als positieve kracht en program. India en Gandhi hebben ons ontzaglijk veel geleerd, al is natuurlijk kritisch onderzoek van de geweldloze methode nodig. Maar ook van de fiere, tot-de-dood getrouwe martelaars in de koncentratiekampen kunnen wij leren. Hun doen is hun denken wellicht zo ontzaglijk ver | |
[pagina 165]
| |
vooruit.... Bij ons in Holland is het, de ‘omstandigheden’ voeren er toe, nog zo vaak het tegendeel. En zeker kunnen we ook een en ander leren van de Spaanse syndikalisten, al is het alleen maar, hoe organisaties te vormen met een minimum aan bureaukratie, en een maximum aan initiatief van de ‘gewone’ arbeiders. Wat onszelf aangaat, zo leerden wij inzien, dat van wanhoop of berusting in knechtschap en onderdrukking, dat is in het kwaad, op den duur nooit sprake kan zijn, omdat een eeuwig levensbeginsel die drang naar strijd voor het betere en beste, in het hart van de mens heeft gegrift. Het geslacht waarvan het Fundament een uiting is, legt, terecht naar ik meen, nadruk op de vorming van socialistisch willende, socialistisch kunnende en socialistisch geschoolde kaders. Het zoekt hartstochtelijk naar de opbouw van het socialisme in de geest, als voorwaarde tot die opbouw in de sociale werkelijkheid. Het begrijpt dat, om te spreken met de oude Duitse Ziener, ‘niemand de juiste weg kan gaan, zo hij niet vroeger in het licht der aanschouwing gezeten heeft, waar hij geleerd heeft, de juiste wegen te vinden.’*
Buissche Heide, juni '35. |
|