Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 94]
| |
1 mei 1920 / De dag der eerste internationale stakingH. Roland Holst schreef meermalen naar aanleiding van de eerste meidag. Zo ontstond ook onderstaande tekst uit De nieuwe tijd (Roland Holst 1920b), een typisch voorbeeld van de lyrische juichtoon die we wel vaker in haar tijdschriftpublikaties aantreffen.
Een nieuwe levensdag stijgt over de aarde, maar wild en somber is de dageraad. De hemel bloedt. Als boze reuzen een jonkvrouw omstaan, hun gevangene, zo gaat achter wolkgevaarten van geweld en leugen het witte licht van vrijheid nog schuil. De revolutie is pas in haar eerste begin. Die haar willen, bewust, zelfs tot de prijs van hun leven, zijn een minderheid in ieder land. Telkens invliegend tegen de macht van het kapitaal, worden zij telkens verslagen. De menigte der makkers volgt hen nog niet. Van dezen zijn er die nog voortdromen de oude droom: het socialisme dat zal opengaan, zacht, schier onmerkbaar, als een bloem haar bladen ontplooit. De dwazen die niet zien dat schok en geleidelijkheid in onverbreekbaar verband elke nieuwe lente maken! Al smelt de zon het ijs der rivieren, toch kruit dit en raakt los en zet zijn schotsen in beweging en brijzelt wat hem tegenhoudt; als van een donder dreunen de landen van het geraas. Anderen slapen nog de diepe slaap der slaafsheid. Hun wezenloze lippen prevelen de woorden na die hun meesters hun voorzeggen: ‘God, eigendom, orde, gezin.’ Zij merken niet dat het eigendom van die meesters hen scheidt van een vrij, redelijk en moedig leven; dat wat deze de orde noemen, de aarde maakt tot een hel; dat het burgerlijke gezin de kooi is, waarbinnen de vrouw blijft opgesloten en God de hemelse geweldenaar, door de klasse der heersers, opgesteld aan de grenzen van het leven, om de schaar der uitvliegende geluksverlangens daarheen terug te jagen vanwaar zij kwamen, naar het menselijk hart. Angstig-wild toetert de koperen klaroen der vrijheid over de landen, haar antwoorden de vervloekingen der gekerkerde strijders, het gekreun der gemartelden, de zuchten der stervenden, het zwakke steunen der hongerende scharen van Duitsland en Oostenrijk, van Polen, Hongarije, Armenië; haar antwoordt het grote koor van allen die strijden en bloeden voor de Gerechtigheid. Maar hoort! een nieuw geluid klinkt door de klachten, de vervloekingen en | |
[pagina 95]
| |
strijdkreten heen; nieuwe stemmen zweven over de aarde; storten, als van uit een gouden horen, troost en bemoediging over de strijdenden en lijdenden uit. Zo, als de dichter der Divina Commedia op de Ommegangen van de Louteringsberg tussen de zuchten en snikken door der boetende zielen, hemelse troostredenen hoorde klinken, woorden van meedogen en barmhartigheid opengaan, zo is het nu voor ons Communisten. ‘In de slaaf is de mens opgestaan,’ zingt een van die stemmen. En een andere: ‘De werkers namen hun eigen lot in handen. Zij scheppen een nieuwe wereld, waarin de Arbeid Koning is.’ Een derde ruist zacht: ‘Elk jong mensenkind begroet nu de gemeenschap als het hare; liefde en inzicht vatten het zacht bij de hand.’ Een een vierde juicht: ‘De Vrouw treedt het openbare leven binnen; moedermildheid werkt door in de wijde sfeer.’ Dan verenigen zich allen tot ene roep, luidend: ‘Sovjet-Rusland leeft. De rovers hebben het niet kunnen uithalen, het heilige nest van het Communisme; met snavel en vleugels sloeg de moedervogel hen van haar jongen weg.’ Sovjet-Rusland leeft! dat is op deze Meidag de grote vreugde voor alle werkers. Het Communisme leeft, het boort zijn wortels dieper in de aarde, het spreidt zijn takken wijder uit door de lucht. Onder alle grenzen door boort het de wortels, over alle grenzen heen strekt het die takken uit. Zichtbaar ver over zeeën en landen staat de nieuwe levensboom; door zijn lover stroomt het jubellied der menselijke opstanding en de gouden vruchten van kameraadschap, vrede, kennis en schoonheid sterrefonkelen daar doorheen. De heersers in hun angst hadden dichte nevelsluiers van leugen en laster gespreid om dat nieuwe groeisel op aard, die wonderboom met de wonderbare vruchten te verbergen voor de ogen der Volken. Tevergeefs! De rook is vervlogen: de nevelgordijnen zijn verscheurd; de nieuwe levensvruchten glinsteren ons toe; de jubelzang der opstanding dringt ons hart binnen. Sovjet-Rusland straalt naar alle zijden zijn roep uit tot de scharen: ‘Neemt uw lot in eigen handen; volgt mij na!’ De scharen zien; zij horen; in hun hart begint het geloof te leven, zelfvertrouwen klapwiekt, moed rijst als een vlam omhoog. De hersens verwerken de nieuwe gedachte, de lippen vormen het nieuwe woord: ‘Alle macht aan de organen der werkers; voorwaarts naar het broederlijk leven, over de diktatuur van het proletariaat.’ Voor één die het gisteren begreep en uitsprak, zijn er heden tientallen die het verkondigen. Morgen, spoedig, zullen het er duizenden zijn. Dat wonder wrocht Sovjet-Rusland. Het deed het door zijn voorbeeld. Het wist het te zullen verrichten zo het leefde, zo het zich vermocht te handhaven tegen zijn belagers. Ook dáárom, om anderen uit de geestelijke dood te wekken, zond het zijn zonen in de dood. Om anderen te brengen de goede spijze, die hun hart zou sterken, hongerden en dorstten zijn kinderen. Om anderen te bekleden met de heerlijkheid van moed en strijdwil, gingen zij in lompen gehuld. Niet enkel | |
[pagina 96]
| |
voor hun eigen vrijheid streden de Russische arbeiders en jonge boeren heldhaftig-volhardend. Zij wisten het: aan hun handen had de geschiedenis een heilig pand toevertrouwd, een vat vol kostelijke inhoud. Het was hun plicht zich te offeren, beseften zij, opdat die inhoud niet verloren zou gaan voor de mensheid, opdat het werk niet weer, in een ander land, van de grond af zou moeten worden herbegonnen. Hun offer heeft vrucht gedragen. In alle landen ontkiemen de zaden, door Sovjet-Rusland uitgestrooid. In Duitsland, waar de wil en de moed der massa's de kontra-revolutionaire aanslag heeft omgezet in een revolutionaire beweging, die niet tot rust zal komen, eer haar doeleinden: Duitsland een Raden-Republiek, zijn bereikt. In Italië waar solidariteit haar levenswarme adem omhoog stuwt door het lichaam der arbeidersklasse, waar de wil tot de strijd om de inbezitneming der produktiemiddelen dat sterke lichaam schokkend doortrilt. In Spanje, waar de jeugd met vliegend vaandel tot de Derde Internationale overging. In Engeland, waar de massa zelf, met rustig gebaar de verstarde of verraderlijke leiders opzij schuivend, zich voorbereidt tot de revolutionaire worsteling en de organen daarvoor schept - waar dit jaar voor de eerste maal na dertig jaren sedert de Mei-viering werd ingesteld, deze zal staan in het teken van strijd en staking. In Frankrijk, waar de spoorwegmannen en de mijnwerkers, de textielslaven en de arbeiders der metaal-industrie het mene tekel schrijven aan de wanden der burgerlijke maatschappij. In Polen, in Joego-Slavië, in Bulgarije, waar de grond brandt van de revolutiewil, onzichtbaar voortwoekerend als een onderaards vuur. In het klein-burgerlijke Zwitserland, waar een dappere voorhoede de strijd begon. In het slaperige Holland, waar de 50.000 arbeiders der onafhankelijke vakbeweging getuigen, met woorden en met daden: ‘Wij willen geen verdragen met de vijand, maar onverzoenlijke strijd tegen hem.’ In Skandinavië, waar de Brantings* en Staunings* ten spijt, de massa's ontwaken tot revolutionair willen. En in de landen van het Oosten, in Indië, Zuid-China, Japan, ontzaglijke mensenkorven, waaruit een diep en zwaar gezoem nu opstijgt, getuigend van ontvankelijkheid voor het Communisme van nooit-vergeten zeden en oeroude gevoelens, klaar om te herrijzen, vernieuwd en verjongd. En in Amerika, waar de vervolging het felst is en de strijd het zwaarst, maar waar ook de rijkste oogst van revolutionaire vergelding omhoog schiet. Dat alles is het werk van Sovjet-Rusland. Als een zon trok zijn kracht duizend kiemen en zaden van Communistisch willen uit de schoot der aarde het licht in van het zijn. Maar Sovjet-Rusland zelf is verzwakt door de ontzettende inspanning. Het | |
[pagina 97]
| |
gaf zijn edelste bloed, het offerde velen van zijn beste zonen; in de strijd tegen het Wereld-Kapitaal putte het zijn krachten uit. Nu is het onze beurt, werkers van West-Europa. Nu vraagt Sovjet-Rusland daden van ons, broederlijke daden, dappere, mannelijke, vurige. Daden tot afwering der gevaren die de wieg van het Communisme opnieuw bedreigen. Wij weten niet precies, welke plannen de reaktie voorbereidt, - niet waar zij opnieuw zal toeslaan, niet wanneer dat zal zijn. Wij weten niet of de Entente het wagen zal, haar beide sterkste waakdoggen, Finland en Polen, aan te hitsen op de Russische Republiek. Maar wel weten wij, dat heel de winter door, vanuit Frankrijk onophoudelijk wapens en munitie naar Warschau gezonden zijn. Wij weten dat Polen sedert maanden zijn troepen vooruit schuift in oostelijke richting, dat het op dit ogenblik Sovjet-Rusland het mes op de keel zet, door het onbeschaamde, onvervulbare eisen te stellen. Misschien dat een nieuwe aanslag in dit voorjaar plotseling zal geschieden, dat grote legers zich in het westen onverhoeds op Sovjet-Rusland zullen werpen, terwijl in het oosten Japan de aanval reeds is begonnen. Misschien dat die aanslag de vorm zal aannemen van een verraderlijk besluipen, dat het Wereld-Kapitaal ‘de hervatting van de handel met Sovjet-Rusland’ zal trachten te gebruiken om door het aanwakkeren van de geldzucht der boeren, verdeeldheid te zaaien en het Sovjet-bewind te ondermijnen. Het een zowel als het ander valt te vrezen. Wij kennen niet de plannen van het Kapitaal, maar wij kennen zijn ziel, en in die ziel brandt als een walmende vlam haat, haat tegen Sovjet-Rusland, begeerte het te schaden, te verzwakken, te vernietigen. En zolang het Wereld-Kapitaal leeft zal het Sovjet-Rusland haten en zinnen op zijn verderf. Het is nu tijd, dat het Wereld-Proletariaat aan het Kapitaal tone, dat het geen enkele vorm van strijd tegen Sovjet-Rusland meer dulden zal, noch open aanval, noch arglistige besluipingen. Wij eisen het opgeven van de blokkade! Wij eisen herstel van de handel en van het vrije verkeer. Wij willen weten, wat onze makkers ginder doen, wat zij denken en spreken; wij willen lezen over de nieuwe volksbeschaving die zij opbouwen; wij willen hen vrijelijk over ons eigen pogen berichten, - met hen overleggen omtrent onze moeilijkheden, onze strijd. Wij willen tot hen kunnen uitzenden de besten van de onzen om van hen te leren; wij willen hun boodschappers en afgezanten met liefdevolle eerbied ontvangen in ons huis; wij willen hun dierbare gezichten zien omgloeid door het heilige licht, dat zijn krans vlecht om hen die stichtten het Rijk der Vrijheid.* Dat is de vrede met Rusland, die het revolutionaire proletariaat wil. Tot die vrede moeten wij onze meesters dwingen. Wij kunnen het - zo wij één zijn, in wil en in daden. Wij kunnen het, zo wij de Internationale Staking hanteren gelijk elk proletariaat geleerd heeft het de nationale staking te doen. | |
[pagina 98]
| |
De internationale staking - dat is het nieuwe wapen voor het nieuwe tijdperk der Wereldrevolutie. Dat is de oude schone leuze ‘allen voor één, één voor allen’ uitgebreid tot haar volle, schier onbegrensde betekenis. Nog is de arm van het Wereld-proletariaat te zwak voor dat machtige ontzaglijke wapen. Maar door het wapen te voeren wint die arm aan geoefendheid en kracht. Staakt, makkers van alle landen, opdat Sovjet-Rusland leve! O mogen al onze gevangen en gekwelde makkers weldra tussen de stemmen-van-heil zich uitstortend over de landen, een nieuwe stem van troost en bemoediging horen, verkondigend: ‘1 Mei 1920 was de dag der eerste grote Internationale Staking.’ | |
[pagina 99]
| |
![]() Getekend door M. de Klerk, tijdens een vergadering op de Buissche Heide, 1921.
|
|