Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 80]
| |
Proletarisch belang en proletarisch ideaalDe ellende die de Eerste Wereldoorlog voor de massa's in de strijdende landen met zich meebracht, maakte diepe indruk op Roland Holst. Vol walging sprak zij van de opperste waanzin van het imperialisme (in De tribune van 5-10-1916). In veel artikelen ging zij in op de consequenties die de socialisten uit de gebeurtenissen zouden moeten trekken (vgl. hierboven p. 21v). Een van deze artikelen is ‘Proletarisch belang’ en ‘proletarisch ideaal’, gepubliceerd in De nieuwe tijd (zie Roland Holst 1915a). In het eerste gedeelte van het artikel stelt zij dat tegenstrijdige economische belangen leiden tot oorlogvoering tussen (heersende klassen van) verschillende landen. Zij bestrijdt met klem de opvatting dat in zo 'n geval de proletarische klasse van een natie het nationaal-economisch belang moet dienen door aan de oorlogvoering mee te werken; steun aan het nationaal belang zou volgens die opvatting in het voordeel van het proletariaat zijn. Volgens Henriëtte Roland Holst zou slechts een deel van het proletariaat hierbij gebaat zijn en zou zo een incidenteel belang prioriteit verkrijgen boven het blijvende algemene klassebelang. Het hier afgedrukte fragment bestaat uit het tweede gedeelte van het artikel; hierin werkt zij het begrip proletarisch belang theoretisch uit, waar bij het wilselement op de voorgrond treedt. Zij gaat ook in op de toekomst; het getuigt van flexibiliteit dat Roland Holst de voor haar schokkende terugslag die de oorlog op het socialisme had, verwerkte in een nieuwe visie op de mogelijkheden van de klassenstrijd.
De eerste stap die de arbeider moet doen om los te komen van de ketenen der dienstbaarheid is, zijn aller-ogenblikkelijkste en aller-individueelste persoons- of gezinsbelang, het bekrompen egoïsme, de vreesachtigheid en domheid, die de ondernemer gebruikt om de arbeiders als verkopers van arbeidskracht tegen elkaar uit te spelen, te overwinnen. De vakvereniging, die van ieder lid voortdurende, grotere of kleinere, offers vraagt ter wille van een algemener, en voor blijvender belangen, is de eerste oefenschool van ruimer inzicht en solidariteit. In haar breekt zich het inzicht baan dat de sterkere niet de zwakkere wegdringen moet, maar zijn grotere kracht ten bate der zwakkeren gebruiken (direkte toepassing van dit inzicht is b.v. kontributieregeling naar de hoogte van het loon, bij gelijkheid van uitkering). De sociale driften en deugden worden versterkt, | |
[pagina 81]
| |
maar het gebied waarvoor zij gelden blijft nauw begrensd. Het doel der gebrachte offers blijft het belang van een betrekkelijk kleine groep in de naaste toekomst: de leden van een vakvereniging hopen en verwachten reeds spoedig, en voor hun engere gemeenschap in de eerste plaats, zo niet uitsluitend, goede vruchten van hun opofferingen (kontributiebetaling, ontberingen bij staking enz.) te plukken. De grondslag wordt breder, het uitzicht ruimer, wanneer het komt tot een verbond van vakverenigingen. Nu wordt het handelen gebaseerd op de erkenning dat de georganiseerden van alle vakken eenzelfde belang hebben, dat de sterkere en bekwamere leden van deze ganse wijdere gemeenschap elkaar moeten helpen. Langs andere wegen breidt zich de basis der solidariteit uit en groeit het inzicht, wanneer de vakbond internationaal wordt. Een nieuwe grote stap, althans theoretisch, wordt gedaan, met de oprichting van sociaal-demokratische partijen. Hun grondslag is: op te komen voor het belang van alle arbeiders, georganiseerde en ongeorganiseerde, van een geheel land. En niet in de eerste plaats voor kleine praktische ogenbliks-belangen, maar voor het blijvende algemene belang: het socialisme, en als middel daartoe, de versterking van het klassebewustzijn. De samenvatting van al deze partijen in de Internationale is de bekroning, de sluitsteen der gehele ontwikkeling van bekrompen egoïsme tot het ruimste doorzicht en het wijdste sociale voelen en willen. Nu wordt het aller-algemeenste belang van de gehele klasse: het socialistisch ideaal, richtsnoer voor het handelen en waar kleinere groeps- of ogenbliks-belangen daarmee in conflict komen, moeten zij wijken. Althans, zo leerde de revolutionaire marxistische ideologie. Maar in de werkelijkheid ging het in toenemende mate omgekeerd. De praktijk van het opportunisme - daaronder verstaan de gehele parlementaire, koöperatieve en vakverenigingsaktie van het vorige tijdvak, (speciaal van zijn laatste helft) - die zich in een atmosfeer van ‘alzijdig possibilisme, praktische specialisatie en nationale bekrompenheid’ (L. Trotski) afspeelde, was immers juist, om doorgaans niet het algemeen, blijvend klasse-belang of -ideaal, maar de (betrekkelijk) tijdelijke belangen van bepaalde groepen de doorslag te doen geven. Het handelen werd gedurende dit ganse tijdperk meer en meer gericht op het kleine praktische, ogenblikkelijke, de geesten der arbeiders werden meer en meer van possibilistisch denken en willen doortrokken. Gezien onder een zekere gezichtshoek, is de gehele ontwikkeling die tot de ineenstorting der Internationale in augustus 1914 voerde, het voortdurend in hoger mate zegepralen van tijdelijke en groepsbelangen over het blijvend algemeen belang der klasse. Natuurlijk, in de vak- en ook in de politieke beweging bleef een zekere mate van solidariteit heersen, het terugdringen der grof-egoïstische en het volgen der sociale neigingen bleef regel, zonder dit immers is geen gezamenlijk handelen mogelijk. Maar het bleef een zweven tussen aarde en hemel, tussen belang en ideaal. De arbeidersklasse steeg niet tot het hoogste doorzicht noch tot het grootste idealisme; zij begreep niet, dat alle kleine belangen van bepaalde | |
[pagina 82]
| |
groepen, delen, kategorieën, in de strijd voor het socialisme opgeofferd moeten worden, noch was zij bereid zó te handelen. En daarom, meer nog dan uit organisatorische zwakheid, was zij nog niet in staat, het socialisme te verwezenlijken; zowel het geestelijk inzicht als de zedelijke wil ontbrak haar daartoe. Anders gezegd: het ontbrak haar aan het daartoe nodige sociaal idealisme. Het grootste sociaal idealisme kan men omschrijven als het zo sterk mogelijke richten van het handelen op het heil van de grootst mogelijke sociale eenheid of algemeenheid die de geest uit de werkelijkheid vermag te scheppen. Deze eenheid is, in onze maatschappij, de klasse. Zij is, gelijk elke eenheid, een produkt van de geest: hij schept eenheden door uit de onbegrensde veelvuldigheid der dingen gemeenschappelijke kwaliteiten te lichten waarnaar hij ze indeelt of groepeert. Evenals alle mogelijke soorten van eenheden kunnen ook de sociale eenheden in steeds kleinere delen ontbonden, en tot steeds grotere algemeenheden samengevat worden. De arbeiders van één fabriek zijn een eenheid, die van één plaats, één industrie, één land zijn steeds grotere eenheden, de arbeiders van alle landen zijn de grootste sociale eenheid, die de geest praktisch kan omvatten, d.w.z. waarop het handelen gericht kan worden.Ga naar eindnoot1. Dit voor wat de ruimte aangaat, het gebied, waarvoor de sociale driften en deugden gelden. In de tijd is het belang der arbeiders bij het socialisme, dus bij de opvoeding tot klassebewustzijn, tot het inzicht en de sociale deugden die het socialisme moeten verwezenlijken, de grootste eenheid, d.w.z. het meest blijvende tegenover al de kortstondige belangen van individuen en groepen. Ieder belang van de kleinere eenheid, de engere groep (gezin, vakvereniging, nationaliteit) die zich doorzetten wil ten koste van de grootste, de klasse, en ieder kortstondig belang dat dit tegenover het blijvende, het socialisme wil doen, is in geestelijk opzicht nog (betrekkelijk) bekrompen en in zedelijk opzicht eveneens (betrekkelijk) zelfzuchtig. Volkomen groot van inzicht en onzelfzuchtig is alleen het vrijwillig terugtreden van al die kleinere eenheidsbelangen terwille van die der algemene eenheid. De triomf van het socialistisch ideaal op vakverenigingsbelang, partijbelang, nationaal-ekonomisch klassebelang, betekent dus de triomf van hoger op meer bekrompen inzicht en van ruimere sociale neigingen (d.w.z. een wijder gebied omvattend) op betrekkelijk egoïsme. De voorafgaande ontleding van het ‘proletarisch belang’ en het ‘proletarisch ideaal’ zal, hoop ik, duidelijk hebben gemaakt, dat in het sociale idealisme intellectueel begrijpen of weten met zedelijk voelen en willen ten nauwste tot harmonische gezindheid verbonden is. Anders gezegd: sociale idealen zijn zowel zedelijk als geestelijk van natuur. Het doorzicht alléén in het algemene duurzame (klasse)belang of ideaal voert geen stap nader tot de verwezenlijking er van, zo de sociale driften en daden (vooral meegevoel, zelf-opoffering, en moed) niet krachtig zijn en de wil sterk gespannen is. En even waar is het omgekeerde: de krachtigste sociale driften en deugden voeren niet tot het socialistisch ideaal, zo het juiste inzicht, het weten, ontbreekt. Ik wil het een zowel als het ander met een voorbeeld toelichten. | |
[pagina 83]
| |
In de vakbeweging behoeft het sociaal idealisme in gewone omstandigheden zo goed als geen rol te spelen; de vakverenigingsman kan zeer goed zijn kontributie trouw betalen en zijn andere plichten van georganiseerd arbeider vervullen uit welbegrepen, d.w.z. niet geheel blind en kortzichtig, eigenbelang. Want in ruil voor wat hij doet verwacht hij, en met recht, persoonlijke voordelen te verkrijgen als hoger loon, kortere werktijd enz. De sociale neigingen en aandriften blijven dus buiten spel: zij kunnen aan zijn handelen ten grondslag liggen, maar zij behoeven dit niet te doen. Maar de arbeiders kunnen niet de strijd tegen imperialisme en militarisme aanvaarden, in die strijd bestaan, organisatie, vrijheid en leven wagen, door persoonlijk belang, door de hoop op persoonlijk voordeel gedreven. Integendeel: ieder die aan deze strijd wil deelnemen moet begrijpen, dat de onmiddellijke uitkomst daarvan voor hem en zijn makkers in vele gevallen zal zijn leed van velerlei soortGa naar eindnoot2. (stakingsellende, tijdelijk verlies van rechten, vrijheidsberoving, en misschien een vroege dood), - dat het hoogst twijfelachtig is of hij persoonlijke voordelen van die strijd zal plukken, dat mogelijk de vruchten er van eerst aan een volgende generatie ten goede zullen komen. Om ondanks dit inzicht toch zulk een strijd te willen voeren, is het niet genoeg de ontwikkeling der maatschappij te begrijpen, en te voorzien hoe deze de invoering der socialistische produktie-wijze mogelijk maakt. Het weten is nodig maar niet voldoende. Andere krachten dan de intellectuele alléén zijn nodig: krachten van zedelijke aard. De remmen van egoïsme, gemakzucht, vreesachtigheid, bekrompenheid, sleur, gehechtheid aan het oude kunnen alleen overwonnen worden zo de grote wind van het sociaal idealisme opsteekt en vaart door de wouden van het gemoed. En nu het bewijs van het omgekeerde: de wereldoorlog heeft dit geleverd op verbijsterende wijze. Hij heeft een dergelijke storm van sociaal idealisme doen opsteken, hij heeft klein egoïsme, voorzichtigheid en vrees, sleur en bekrompen belustheid op voordeel weggevaagd bij miljoenen mensen. Maar hij heeft het gebied waarbinnen de sociale drifen gelden, voor de door de nationalistische roes bevangen massa's vernauwd, het beperkt tot de eigen natie, terwijl dit gebied volgens het socialistisch inzicht alle volken der aarde omvat. Het is niet uit wat men gewoonlijk ‘egoïsme’ noemt dat miljoenen zich in de strijd storten om elkaar te verdelgen; integendeel: de geest van zelfopoffering van elk volk is weergaloos en verbazingwekkend. Maar die geest is verkeerd gericht, het nationalistisch-imperialistisch ideaal heeft de massa's meegesleept omdat het socialistisch ideaal zowel geestelijk als zedelijk te zwak in hen was. De arbeiders der verschillende landen zagen in elkaar nog te veel de met elkaar konkurrerende verkopers van arbeidskracht, te weinig de strijdmakkers voor een algemeen belang of ideaal. De krachten die beslissen over de mate van sociaal idealisme van een klasse, opgevat als het inbegrip van sociaal inzicht, hoogte graad van de sociale aandriften, gebied waarvoor deze gelden, en spanning van de wil, zijn sociaal-ekonomische faktoren: d.w.z. zij hebben hun grond in het produktieproces. | |
[pagina 84]
| |
Gedurende het vorige tijdperk (dat ekonomisch als dat der produktie op nationale schaal gekenschetst kan worden, zoals men het, van de gezichtshoek der arbeidersbeweging beschouwd, als, de ‘wettelijke of parlementaire periode’ omschrijven kan) hielden deze faktoren het uitstijgen van het sociaal idealisme der arbeidersklasse boven een zekere hoogte nog tegen. De nationale begrenzing der produktie, het feit dat de arbeidersbeweging zich in de praktijk doorgaans bewoog en bewegen moest binnen het terrein van de nationale staten, maakte dat de ondergrond voor het hoogste sociale idealisme waartoe zij zich verheffen kan: het inrichten van 't handelen naar het algemene, d.w.z. internationale klassebelang, haar nog ontbrak. Wèl voedden de vakbeweging, de koöperatie en de politieke aktie de arbeidersklasse op tot een zekere mate van sociaal idealisme, door haar, binnen de grenzen van beperkte gemeenschappen, te leren denken en handelen volgens het beginsel ‘een voor allen, allen voor een’, maar daar het doel van alle drie deze organisatievormen was en steeds meer werd het dienen van tijdelijke en groepsbelangen, bleef dit sociaal idealisme als 't ware halverwege steken. De aard der propaganda, die zich noodzakelijk aanpaste aan het doel der organisatie, en voornamelijk bestond uit het uitpluizen van alle mogelijke politiek-parlementaire kwesties, wetsontwerpen enz. (in de zg. ‘verkiezingspropaganda’ kulminerend) droeg in sterke mate de stempel van dit gehele tijdperk en hielp op haar beurt mee die stempel steeds dieper in de geesten en de gemoederen te drukken. De enkele socialistische propagandisten die trachtten andere tonen aan te slaan, nl. die van het socialistisch ideaal en het revolutionair voorwaartsdringen vonden wel hier en daar een klankbodem in het proletarisch gevoel, maar zij konden geen invloed krijgen op het handelen, zolang niet de sociaal-ekonomische krachten een òmslag, een overgang tot een nieuw stadium, hadden voorbereid. Of, gelijk Trotski het uitdrukt: ‘De overgang van het proletariaat van het possibilisme tot de revolutie kan niet veroorzaakt worden door socialistische aandrijverij, maar enkel door historische schokken.’ ‘Socialistische aandrijverij’, dat wil zeggen het hartstochtelijkste en meest geestdriftige beroep op de revolutionaire wil en het sociale idealisme, kan wel het gevoel een ogenblik in beweging brengen, maar dit nimmer doen uitstromen in daden, zolang de ekonomisch-sociale faktoren tot andere daden dringen. Wie dit niet aanneemt verliest de vaste grond van het ekonomisch determinisme onder de voeten: er is geen reden waarom hij niet zou trachten de bourgeoisie tot het socialisme te bekeren. Wie het wèl aanvaardt behoort, wil hij konsekwent zijn, de ganse periode van het opportunisme met al haar kenmerken zonder bitterheid of verontwaardiging, als een onvermijdelijk historisch verschijnsel op te vatten. Er is voor hem geen reden de reformistische leiders als ‘bedriegers’, de massa's als ‘stomkoppen’ te beschouwen: leiders en massa's deden en waren eenvoudig, wat zij naar de sociaal-ekonomische omstandigheden moesten doen en moesten zijn. De wereldoorlog is het werktuig waarmee de geschiedenis de oude verhoudin- | |
[pagina 85]
| |
gen stukslaat en vervangt door nieuwe, die gunstig zijn voor de ontwikkeling van het hoogste sociale idealisme. De oorlog betekent de vernietiging der nationale staten als zelfstandige produktie-organismen, maar tevens de zelfvernietiging van de kapitalistische produktiewijze. Hij is ‘de geweldigste ineenstorting van een aan zijn eigen tegenstrijdigheden ten onder gaand ekonomisch stelsel, die de geschiedenis kent.’ (Trotski). Hij doet de verwachting van een ‘geleidelijke’ en ‘vreedzame’ ontwikkeling van kapitalisme naar socialisme, die de grondslag uitmaakte niet van de theorie maar van de praktijk der arbeidersbeweging in de vorige periode, ineenstorten. In zijn konsekwenties voert hij noodzakelijk tot een tijdperk, waarin òf permanent oorlogsgevaar alle in de zuiging van het kapitalisme meegesleepte landen, in en buiten Europa zal bedreigen, òf enkele aaneengesloten groepen van internationale super-kapitalisten de ganse mensheid zullen ketenen in de boeien van een ekonomische tirannie, waarvan de weerga nimmer bestaan heeft. In het nieuwe tijdperk zullen de massa's alle partijen en klassen van behoud en reaktie: grootgrondbezitters, grootindustriëlen, geldkapitalisten, klerikalen en nationalisten, door de geweldig-snelle koncentratie van kapitaal en de zegetocht der nationalistische ideologie zeer versterkt, tegenover zich vinden. In hen allen zal de geest van gewelddadigheid zeer toegenomen zijn, zij zullen niet schromen de arbeiders neer te slaan, zo deze het wagen zich te verzetten. Nood en ellende zullen de massa's tot vertwijfeling brengen, want onder de ontzettende vernietiging van kapitaal gedurende de oorlog zullen zij het meest en het scherpst lijden. De lonen zullen laag zijn in verhouding tot de prijzen, de belastingschroef zal tot het uiterste aangedraaid worden. De strijd tegen imperialisme en militarisme en voor socialisme, dat wil zeggen de strijd voor de òmvorming van de imperialistische, op klasse- en nationale overheersing gebaseerde staten-groepen tot een bond van zelfbesturende, demokratische en vredelievende gemeenschappen, zal aan de arbeiders door de nieuwe omstandigheden opgedrongen worden. En gegaan als ze zijn door de school van het gekoncentreerde en nietsontziende geweld van de moderne oorlog, zullen ze niet meer angstvallig voor het breken der wettelijkheid terugwijken. Gegaan als ze zijn door de school van het onmenselijke lijden dat die oorlog over de volken brengt, van het even geringachten van eigen als van andermans leven, zullen ze voor geen offers terugschrikken. Zij zullen het vanzelfsprekend achten om het kleine voor het grote te offeren, het naaste voor het veraf-liggende, het belang voor het ideaal. Zo zijn het de krachten van het leven zelf die, gelijk zij dat hebben gedaan in alle revolutionaire tijdperken, in de thans begonnen periode het sociale idealisme in de massa, haar inzicht in weg en doel, haar moed, haar meegevoel, haar zelf-opoffering, haar revolutionaire zin zullen aandrijven tot prachtige bloei. En het is de propaganda, aan welke de heerlijke taak toevalt, dit idealisme zichzelf bewust te maken en tot zijn hoogste spanning op te voeren. Zoals ten tijde dat het revolutionaire bewustzijn religieuze vormen aannam - bij de communistische en | |
[pagina 86]
| |
revolutionaire sekten der Middeleeuwen en der Renaissance, bij de Taboristen,* de Lollarden,* de Wederdopers, de Puriteinen, de prediking van het Rijk Gods de scharen vervulde met geestdrift en doodsverachting; - zoals in de grote burgerlijke Omwenteling, toen het ideaal in juridische vormen optrad, de prediking der ‘Eeuwige Mensenrechten’ heerlijk enthousiasme en grenzeloze strijdlust onder de massa's verwekte, zo zal de prediking van het nieuwe mensheidsideaal, dat, vrij van elke theologische of juridische omsluiering, zuiver sociale, dat is algemeen-menselijk vormen aanneemt, de onafzienbare scharen der onterfden vervullen met bewustzijn van oneindige kracht, met heerlijke moed, met intensief willen. Zij, de propaganda, die reeds zoveel volbracht in het vorig tijdperk, die de massa's uit het doffe en enge opgaan in persoons- en gezinsegoïsme, omhoog voerde tot het zoveel ruimere groepsbelang, zij zal vleugels krijgen nu het geldt deze massa's van tijdelijk groepsbelang tot algemeen duurzaam klasse-belang, dat is van belang tot ideaal omhoog te leiden, - hun inzicht naar de hoogste toppen te voeren, in hun gemoed de edelste krachten sterk te spannen, en hun fantasie te vervullen door het uitbeelden van die naderende grootste overgang der Mensheid uit het rijk der Noodwendigheid in het rijk der Vrijheid.* |
|