Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 62]
| |
De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouwHerhaaldelijk heeft Henriëtte Roland Holst geschreven over vrouwenvraagstukken. Ook in haar literaire werk komt de positie van de vrouw in de samenleving ter sprake, zoals in De vrouw in het woud (1912), waarin op de specifieke aard van de vrouwelijke socialiste wordt gewezen, Het feest der gedachtenis (zie hier p. 22), De kinderen, waarin moederinstinct en strijdbaarheid tegen elkaar worden uitgespeeld (zie Roland Holst 1922a) en Uit de diepte (Roland Holst 1946), waarin verscheidene gedichten over vrouwen in de Tweede Wereldoorlog zijn opgenomen. Al vóór 1900 richtte Roland Holst enkele brochures tot vrouwen; enkele jaren later kritiseerde zij in een brochure het burgerlijk feminisme, dat volgens haar inzake vrouwenarbeid te veel nadruk legde op vrijheid van arbeid en niet inzag dat proletarische vrouwen in de kapitalistische maatschappij beschermd moesten worden tegen bepaalde vormen van arbeid. (Roland Holst 1903c). De maatschappelijke ontwikkeling en de bevrijding der vrouw (1914), overigens niet haar laatste geschrift over ‘de vrouw’, is een redevoering die Roland Holst voor diverse arbeiders-, studenten- en vrouwenverenigingen hield. In deze rede wordt een overzicht gegeven van de historische ontwikkeling van de positie van de vrouw, met name van de gevolgen die de industriële revolutie voor haar positie had. Het fragment, het slot van de rede (Roland Holst 1914:40-53), vat die gevolgen samen en geeft de visie van Roland Holst op de relatie vrouw - maatschappij.
De proletarische vrouw en de vrouw uit de brede middenstand - dat zijn de twee klassen op wier levensinhoud de industriële revolutie de grootste invloed heeft gehad. Het leven der vrouwen uit de allerbovenste lagen der maatschappij, der aristocratie en der grote bourgeoisie, is door de veranderingen in de maatschappij betrekkelijk weinig verschillend geworden van vroeger. Daarom ga ik er hier niet verder op in. Voor als na die verandering leidt de vrouw uit die kringen in de regel een leven van weelde en lediggang, gevuld met wereldse vermaken en met konventionele verplichtingen, waartoe ook de filantropie behoort. Zeker, enkele van hen kwamen door de maatschappelijke ontwikkeling tot ernstige sociale arbeid - b.v. in de vrouwenbeweging - de meesten echter slechts tot sociaal geliefhebber, dilettantisme. Voor de vraagstukken die wij hier beschouwen is hun leven betrekkelijk onbelangrijk, daarom bepaal ik mij tot de vrouwen der arbeidersklasse en die van de middenstand. Te zamen vormen zij de hoofdmacht | |
[pagina 63]
| |
der strijdende vrouwenlegers, die in onze dagen een kracht zijn tot de omvorming der maatschappij. Want dit is een van de grote nieuwe feiten van onze dagen: de vrouw, die zo lang was ‘lijdend voorwerp’, passieve werking van sociale krachten, is op haar beurt door de ontwikkeling tot een faktor, een aktieve kracht in de omvorming der maatschappij geworden. Punten van aanraking hebben deze twee grote legers, de proletarische en de burgerlijke vrouwenbeweging zeker, objecten van strijd hebben zij gemeen, in de eerste plaats de opheffing van de politieke rechteloosheid der vrouw, de verovering van het vrouwenkiesrecht, want zowel voor de vrouwen der burgerlijke als voor die der proletarische klasse is het kiesrecht een noodzakelijk wapen in de strijd voor hun verdere ekonomische, sociale en juridische bevrijding. Maar, al hebben de burgerlijke en de proletarische vrouwenbeweging bepaalde strijd-objecten gemeen, er zijn tussen hen verschillen van oorsprong en van wezen, die maken dat zij nooit in één stroom te zamen zullen kunnen vloeien. Wij hebben gezien hoe voor de vrouwen der arbeidende klasse de ekonomische en sociale ontwikkeling tot gevolg had, hen overmatig met arbeid te belasten. Het eerste wat zij deden toen zij enigermate tot bewustzijn kwamen van de oorzaken van hun lijden, en toen zij gingen begrijpen, dat aaneensluiting en verzet in hun toestand verbetering moesten brengen, was, om te zamen met de mannen van hun klasse te gaan strijden voor ontlasting en bescherming, dat is voor verkorting van de arbeidsduur, achturendag, vrije zaterdagmiddag, en verder voor instellingen van staats- en gemeentewezen, die de moeder en huisvrouw der arbeidende klasse het leven wat lichter en gemakkelijker kunnen maken, als openbare wasinrichtingen, zuigelingenkeukens, crèches enz. En deze strijd voor lotsverbetering - om haar te bereiken hebben zij natuurlijk politieke macht, dus ook politieke rechten nodig - voeren zij niet tegen, maar samen met de mannen van hun klasse. Zeker, ook in het proletariaat heeft de man zich eerst heftig tegen het verrichten van beroepsarbeid door de vrouw verzet, hij zag in haar aanvankelijk een loonbederfster en een broodroofster en het heeft lang geduurd, eer sommige kategorieën van arbeiders - de Engelse typografen en boekbinders b.v. - hun vakverenigingen voor de vrouwelijke collega's openstelden. Maar in de meeste industriële bedrijven drong de vrouwenarbeid, alle verzet ten spijt, als een onweerstaanbare vloed binnen, niet omdat de vrouwen het wilden en er voor vochten, maar omdat de ondernemersklasse vrouwenarbeid behoefde. En toen de proletarische vrouwenbeweging begon op te komen en eisen te stellen, wisten de arbeiders sinds lang dat het nutteloos was de gang der ontwikkeling te willen keren, dat er slechts één ding te doen was: te trachten de arbeidsters voor de vakvereniging en voor het socialisme te winnen. Daarom is de beweging van de vrouwen der arbeidende klasse opgekomen als een onderdeel der algemene proletarische beweging: in haar strijden de beide geslachten te zamen zonder | |
[pagina 64]
| |
ander onderscheid als dat de vrouw in overeenkomst met haar bijzonder wezen als voortplantster van het geslacht en van haar lijden onder een dubbele arbeidslast, enige speciale eisen stelt. De vrouwenbeweging in de burgerlijke kringen daarentegen is ontstaan, niet met als allereerste eis en voornaamste doel verlichting van de arbeidslast, bescherming tegen te veel arbeid, maar integendeel, omdat die vrouwen maatschappelijke beroepsarbeid nodig hadden om te leven en ook om niet te sterven van verveling, en dat de maatschappij, dat wil zeggen de mannen die de maatschappij beheersten, hen tot die arbeid niet wilden toelaten. Zij moesten het recht van te arbeiden veroveren, de toegang tot de beroepen en tot de opleiding daartoe. Zij moesten een felle en harde strijd voor de vrijheid van de arbeid voeren. Geen wonder dat zij die vrijheid van arbeiden op zich zelf gingen vergoden, dat zij daarvan een afgod maakten, dat wil zeggen, haar niet slechts verheerlijkten als iets dat voor hen goed en nuttig en nodig was, maar als iets goeds en schoons voor alle vrouwen in alle omstandigheden. Zij streden hun strijd niet te zamen met, maar oorspronkelijk tegen de mannen van haar eigen klasse, om deze te dwingen hun plaats in te ruimen, hen toe te laten tot maatschappelijke betrekkingen en ambten. Men ziet hoe groot het verschil in oorsprong en wezen tussen de proletarische en de burgerlijke vrouwenbeweging is. Maar tussen beide bewegingen is ook een groot verschil in doel. De socialistische vrouwen, de vrouwen van de arbeidersklasse, strijden, met haar mannen, aanvankelijk voor een iets beter, wat minder armoedig en armzalig leven, voor verlichting van de vreselijke druk waaronder zij lijden, en als middelen tot dit doel, voor politieke rechten, teneinde hun eisen krachtiger te kunnen doen gelden. Maar zij weten, of, als zij het niet weten, leren zij het al strijdende, dat dit alles niet veel helpt, dat werkelijke, aanmerkelijke, blijvende, lotsverbetering onder het kapitalisme onbereikbaar is, dat de echte, de ware vrijheid, het geluk, de harmonie, de levensbevrijding, de bevrijding van hun persoonlijkheid, eerst voor hen zullen opbloeien in het socialisme. Zij leren dus, te strijden voor een nieuwe maatschappij, voor een grote ommekeer van de samenleving, zij richten daarop hun gedachten, zij voelen dat als het doel van de strijd. Zij strijden voor een inrichting der maatschappij waarin er geen onderdrukte klassen en rassen, en geen overheersing van het ene geslacht boven het andere meer mogelijk zullen zijn. In de vorm van een klassenbeweging, is de strijd der proletarische vrouwen dus een algemene beweging ten bate der mensheid. De burgerlijke vrouw daarentegen strijdt, in naam en in haar eigen bewustzijn, voor de vrouwen van alle klassen. Zij wil geen klassebeweging voeren en gelooft niet dat zij die voert. Zij gelooft zelf, dat wat zij wil, de vrijheid voor alle vrouwen betekent, dat haar strijd ook de proletarische vrouw ten goede zal komen. In werkelijkheid echter is haar beweging een klassebeweging, wat zij wil is voornamelijk de opheffing der wetten, het doorbreken der tradities en de verandering | |
[pagina 65]
| |
der zeden die de vrouwen der bezittende en heersende klassen nog juridisch, sociaal, ekonomisch en politiek, bij de mannen van deze klassen achterstellen. Zij wil haar deel veroveren aan de voorrechten - materiële zowel als ideële voorrechten - van de mannen der bourgeoisie, wil met hen samen de wereld bezitten en de wereld beheersen. Zij wil al het genot en de pracht van de wereld, de stoffelijke en geestelijke goederen mee genieten. Zij wil, in het kort, dat aan de heerschappij en de uitbuiting die tot nu toe door de mannen der heersende klassen gevoerd en bedreven werden, ook de vrouwen van die klasse zullen deelnemen. De burgerlijke vrouw weet in de regel niet, beseft niet, wat de proletarische vrouw het eerst en het meest van node heeft; zij begrijpt niet, dat het een geheel andere ‘vrijheid’ is dan die zij zich daaronder voorstelt, welke haar zuster begeert en behoeft. Het sterkst komt dit haar eigen klasse-eisen en klasse-idealen tot algemene willen maken, aan de dag bij de zg. ‘radikale’ vleugel der burgerlijke vrouwenbeweging, die van uit zijn abstrakte redenering, zijn zuivere klasseideologie de grote eis der proletarische vrouwen, ‘bescherming van vrouwenarbeid’, afkeurt en bestrijdt. Ziehier dus het grote, principiële verschil tussen de proletarische en de burgerlijke vrouwenbeweging. En ziehier tevens, in haar maatschappelijke beperktheid, de oorzaak van de noodzakelijke begrensdheid der tweede. Het is een dwaling te menen dat de burgerlijke vrouwenbeweging de vrouw, het vrouwelijk geslacht, bevrijden kan. Zij meent dat zelf wel, maar zij kan het niet. Zij vindt door haar klasse-karakter grenzen, die zij niet overschrijden kan, die alleen het socialisme zal vermogen te overschrijden. Geef de vrouw het kiesrecht, schaf alle wettelijke bepalingen af die haar bij de man achterstellen en in haar vrijheid belemmeren, open voor haar de toegang tot alle beroepen en bedrijven, maak haar opleiding en opvoeding gelijk aan die van de man, zodat zij zoveel mogelijk gelijke kansen heeft, zult gij daarmee het lot van de miljoenen arbeidsters in loondienst verbeteren, zult gij deze opheffen uit de proletarische ellende, zult gij de ongezonde, slecht betaalde huisindustrie waarin andere miljoenen zwoegen en sloven, uit de wereld helpen, zult gij het raadsel oplossen van de sfinx der prostitutie? Neen! Dat alles zult gij niet! Al dit vrouwenlijden zit vast aan de burgerlijke maatschappijvorm, aan het kapitalistisch stelsel van voortbrenging. Maar zelfs voor de grote meerderheid van de vrouwen uit de burgerlijke klassen, voor hen namelijk die huwen en kinderen krijgen, kan de burgerlijke vrouwenbeweging de bevrijding niet brengen, niet de oplossing van het moeilijkste vraagstuk in hun leven. Ik nader hier tot wat mij toeschijnt de eigenlijke kern van het probleem voor de burgerlijke vrouw te zijn: de tegenstrijdigheid van de beroepsarbeid, die zij gekozen heeft en die voor haar een der hoogste geestelijke waarden van het leven is geworden, met haar plichten als huisvrouw en moeder. Zo lang de maatschappij bestaat in haar tegenwoordige vorm en zo lang de private huishouding bestaat is de oplossing van deze tegenstrijdigheid niet mogelijk, en altijd weer komt voor | |
[pagina 66]
| |
de vrouw die huwt en moeder wordt, nadat zij zich voor een bepaalde beroepsarbeid heeft voorbereid en met liefde en warmte een loopbaan gekozen, die martelende vraag op: ‘Wat moet ik doen, hoe behoor ik te kiezen, daar ik niet verenigingen kan’. Altijd weer voelt zij haar persoonlijkheid verscheurd, uiteengerukt naar onverenigbare richtingen. Het zijn er maar weinigen, die de beroepsarbeid met het moederschap blijvend kunnen verenigen. En dan troost men zich met uitvluchten, dan spreken zij die de harde waarheid niet in de ogen willen zien tot de vrouw: ‘Wees er niet bedroefd om, dat ge uw werk moet opgeven, het is immers toch in het voordeel van uw man en kinderen dat gij dat alles geleerd hebt en in het voordeel van uw huishouding, gij kunt beter vrouw en beter moeder zijn, omdat ge zoveel weet, omdat ge chemie, of biologie of rechten of technische wetenschappen hebt bestudeerd.’ Ik noem dit uitvluchten. Wanneer het er ons om te doen is, betere huisvrouwen en moeders te kweken, laten wij dan obligatorisch onderwijs voor alle meisjes invoeren in warenkennis, zuigelingenverpleging, enz., dat is dan de weg, maar niet, het zich specialiseren der vrouw voor een bepaald beroep. Het geboortecijfer daalt, en het zijn in de eerste plaats de intellectuele en beroepsarbeid verrichtende vrouwen der middenklasse, die minder kinderen ter wereld brengen. Dit verschijnsel vervult de burgerlijke kringen met onrust; men vreest dat de vrouwen hun ‘natuurlijk beroep’, het moederschap, steeds meer in de steek zullen laten, en ook, dat zij zich om de kinderen die zij verwekken àl minder zullen bekommeren. De feministen trachten die angst weg te nemen. Het Encyclopaedisch Handboek De vrouw, de vrouwenbeweging en het vrouwenvraagstuk (deel I, Amsterdam, 1914) bevat een uitstekend opstel van mevrouw Van Itallie-van Embden over de loonarbeid van de gehuwde vrouw. Waar de schrijfster over de beroepsarbeid der gehuwde burgerlijke vrouw komt te spreken, roept zij haar lezers toe: ‘Weest niet bang, maakt u niet ongerust! Wanneer die vrouw gaat voelen, dat haar kinderen lijden onder haar dubbel werk dan komt ze terug... Als ze moet kiezen, dan kiest ze het kind.’ Een dergelijke opvatting echter kan ons en mag ons niet voldoen. Zeker, zij is wel een geruststelling voor de kringen waartoe het ‘Handboek’ zich in de eerste plaats richt, maar het is tevens een bekentenis dat de burgerlijke vrouwenbeweging en haar theoretici het vraagstuk van de algemene beroepsarbeid der vrouw, dat is het vraagstuk van haar economische en sociale bevrijding, niet kunnen oplossen. Te zeggen: ‘Als de vrouw moet kiezen dan komt ze terug’, brengt dat grote vraagstuk niet verder, want wanneer die vrouwen terugkomen, dan offeren zij haar beroepsarbeid, waarin haar persoonlijkheid, haar volle menselijkheid zich uitleeft, op aan haar moederschap, evengoed als ze, wanneer ze niet terugkomen, haar moederschap opofferen aan haar persoonlijkheid. De gehuwde vrouw en moeder in onze dagen die zich voorbereid heeft tot beroepswerk, dat zij lief heeft, staat voor een tragische keuze, en dit moeten wij inzien en moeten wij bekennen, omdat het de waarheid is. En slechts door de waarheid onder de ogen te zien | |
[pagina 67]
| |
kunnen wij verder komen tot de volle bevrijding, tot de vereniging van moederschap en maatschappelijke arbeid. Wij kunnen niet zeggen: kiest niet, verenigt het een met het andere, want we weten dat dit dikwijls in de praktijk onmogelijk zal zijn. Wij kunnen ook niet zeggen: kiest zó, want dat ware dwaasheid, dat moet ieder voor zich weten, wat de beste weg is, hangt af van aanleg en omstandigheden. Maar dit moeten wij goed weten en dit inzicht moeten wij trachten in alle jonge vrouwen te planten: wanneer gij kiest, omdat gij kiezen moet, uw moederschap aan uw werk, of uw werk aan uw moederschap opoffert, dan is dat een nederlaag, een nederlaag òf van uw mens-zijn, of van uw moederlijkheid, dan krijgt gij niet hetgeen waarop gij recht hebt, ontplooiing van uw volle persoonlijkheid, waarnaar ge had gestreefd en waarop ge had gehoopt, en dan moet gij inzien en begrijpen, dat de oplossing van dit probleem onmogelijk wordt gemaakt door de inrichting der maatschappij. Zij is het, die u belet om het volle, harmonieuze mensenleven te winnen waarop ge voelt recht te hebben. En daarom moet ge een andere maatschappij willen, een vorm van samenleving, waarin het mogelijk zal zijn, om moederschap en arbeid voor de gemeenschap te verenigen, om moeder èn geheel mens te zijn. De inrichting van onze huishouding als privaatbedrijf en de verzorging van het jonge kind uitsluitend in het gezin, hetzij door de moeder of door betaalde hulp, dat zijn de omstandigheden, die het deelnemen van de moeder aan de maatschappelijke arbeid, zoal niet uitsluiten, dan toch uiterst bezwaarlijk maken. En de oplossing kan slechts komen door een verdere grote beperking van de functies van het gezin, hun overgaan aan de gemeenschap en aan het georganiseerde en gespecialiseerde grootbedrijf. In de loop der ontwikkeling is aan het gezin reeds functie na functie ontnomen; zowel ekonomische als intellectuele en sociale functies verloor het: de bereiding der levensmiddelen en de voortbrenging der kleding, de uitoefeningen der godsdienstige plechtigheden, de opvoeding der kinderen en de bestemming van hun beroepskeuze, de verpleging der wezen, der zieken en der ouden van dagen, het gezellig verkeer* (grotendeels) en de uitoefening der gastvrijheid. Al deze functies zijn aan de organen der gemeenschap (staat, gemeente, verenigingen) en aan het gespecialiseerde bedrijf overgegaan of bezig over te gaan. Wij zien duidelijk hoe de ontwikkeling verder werkt in dezelfde lijn bij die functies, welke nog heden aan het gezin overblijven, die der huishouding b.v. in de eigenlijke zin van het woord: het onderhoud van huis en huisraad en de bereiding der maaltijden. Het gespecialiseerde bedrijf, waaraan de hulpmiddelen der moderne techniek ten dienste staan, (elektrische stofzuigers, conserven, koöperatieve keukens enz.) neemt telkens nieuwe werkzaamheden van de privaathuishouding over, verricht ze beter en gemakkelijker, met grote besparing aan tijd en arbeid. Het gezellig verkeer wordt al meer van de huiselijke sfeer naar het verenigingsleven verlegd. De verpleging van zieken en ouden van dagen, ook die van kraamvrouwen, vindt steeds meer buitenshuis in daartoe | |
[pagina 68]
| |
doelmatig ingerichte gebouwen plaats. Bij de bestemming van het beroep van de kinderen heeft de gemeenschap, door keuringen, examens enz. reeds menig woordje mee te spreken, en in de laatste tijd wil men - en zeer terecht - het daarheen leiden dat ook de onderwijzer door de ouders bij de beroepskeuze wordt geraadpleegd. Is het niet op zijn minst buitengewoon waarschijnlijk, dat de ontwikkeling langs dezelfde lijn verder zal gaan? Dat, nu staat en gemeente en gespecialiseerd bedrijf reeds voor een groot deel aan de huisvrouw en moeder de zorg voor de huishouding en voor de opvoeding van de kinderen uit handen hebben genomen, zij dit in de toekomst in nog meerdere mate zullen doen? Er zijn tijden geweest, dat men precies even ongelovig en bedrukt zou hebben gekeken bij de voorspelling dat niet ieder meer zelf zou slachten en zijn eigen brood zou bakken, en zijn kleren maken, en de opvoeding en beroepskeuze van zijn kinderen leiden, als nu nog de meeste mensen - de meeste, want alle oerconservatieve neigingen van de mens trekken zich samen om de sfeer van het gezin, - nog kijken, als wij zeggen: ook de bereiding van de maaltijden zal worden een functie van de gemeenschap en ook de zorg voor de jonge kinderen zal dit grotendeels, natuurlijk niet geheel, worden. Wij hebben gezien, hoe talrijke functies van het allerhoogste gewicht, en die diep grepen in het menselijk leven, aan de organen der gemeenschap zijn overgegaan, en wij zouden niet kunnen begrijpen, dat ook enkele functies, die het nog over heeft, aan staat en maatschappij zouden overgaan, tot ten slotte alleen die speciale functie zal overblijven, waartoe het gezin volgens zijn wezen is geroepen, namelijk het voortbrengen van sterke en schone kinderen, de zorg voor de veredeling van het menselijk ras, en de verpleging van die kinderen voor zover zij het best en het meest doeltreffend door de moeder en in het gezin geschiedt?Ga naar eindnoot1. Er zijn er enigen onder de feministen en onder de sociologen van onze dagen, die de hoofdlijnen waarlangs de ontwikkeling zich beweegt in de wirwar der kleine verschijnselen ontdekt hebben en die de mensheid opwekken, moedig en vastberaden met de ontwikkeling mee, niet tegen haar in te handelen. De scherpzinnige Amerikaanse Charlotte Perkins Gilman,* op wier uitmuntend geschrift Women and Economics alleen aan te merken valt dat zij haar onderwerp bijna uitsluitend biologisch behandelt en de sociologische faktoren te veel in schaduw laat, spreekt met de meeste beslistheid uit, dat slechts de opheffing der private huishouding en de vermaatschappelijking van de zorg voor de zeer jonge kinderen tot de bevrijding der vrouw zullen kunnen voeren. Ook de Duitse socioloog Lyer-Müller,* wiens scherp systematiserend en toch allerminst dorschematisch werk over ‘De Familie’ mij bij de samenstelling van deze voordracht van zeer groot nut is geweest, ziet in het overgaan van de oude gezinsfuncties aan de organen der gemeenschap het voortschrijden der evolutie, die de lange bittere strijd tussen de man en de vrouw zal opheffen, door ze te maken tot gelijkberechtigde wezens. | |
[pagina 69]
| |
Maar ook aan deze beide begaafde en onverschrokken denkers, die toch op de uiterste grenzen staan van het burgerlijk gedachtenleven, is één ding nog niet geheel helder geworden: de samenhang der ontwikkeling van het gezin (en daarmee het uitzicht voor de vrouw op de werkelijke bevrijding) met de algemene ekonomische-sociale ontwikkeling, de afhankelijkheid der eerste van de tweede, die de algemenere meeromvattende beweging is. Vanwaar dat sterke verzet bij zo velen tegen de ontwikkeling die de functies van het gezin al meer tot maatschappelijke functies maakt? Het is het individualisme dat zich bedreigd voelt in zijn laatste en sterkste wijkplaats. Dit individualisme wordt aangekweekt en bestendigd en soms tot ziekelijke groei gebracht door de harde strijd die het leven in de kapitalistische maatschappij voor vele mensen betekent. De man moet er op uit in het vijandelijke leven, zegt Schiller, maar in onze dagen moet menige vrouw er ook op uit in 't vijandelijke leven, en voor vele mannen en vrouwen is de sfeer van het gezin de kleine, veilige haven, waarin zij kunnen schuilen, het enige stukje rustig geluk, dat niet aangerand, niet aangetast mag worden, juist omdat daarbuiten de maatschappij zo wild, zo onvriendelijk en vijandig is. Wanneer de wereld zal zijn geworden een nest van genoten, dan zullen de grenzen tussen gezin en gemeenschap, die nu scherp en hard getrokken staan, vervagen tot een lichtende mist. Wanneer het erfrecht, waarmee de burgerlijke gezinsvorm onverbrekelijk samenhangt, zijn betekenis zal hebben verloren, omdat het kapitaalbezit van individuen verdwenen zal zijn, dan zal de geslotenheid van het gezin vanzelf opgaan in die grote menselijke gemeenschap, in de samenleving. De socialisatie van het huishoudelijk bedrijf zal een onderdeel vormen van de algemene bedrijfs-socialisatie, die tot stand te brengen de grote taak der zegevierende arbeidersklasse zal zijn. Het is de verdienste van Bebel* in zijn baanbrekend geschrift De vrouw en het socialisme (1883), aangetoond te hebben hoe eerst de socialistische inrichting der maatschappij, die de socialisatie der huishouding en der kinderopvoeding omvat, de vrouw uit de tweeslachtigheid en de onvrede van haar tegenwoordig bestaan verlossen zal. Een nieuw tijdperk begint in de ontwikkeling der mensheid. De beheersing der natuur door de mens heeft een hoogte bereikt, waarvan vroege geslachten nimmer droomden, en op de grondslag van deze heerschappij over de natuurkrachten beginnen zich maatschappelijke verhoudingen te ontwikkelen, vormen van samenleving op te komen, die geen maatschappij ooit heeft gekend. Nieuwe landen, nieuwe werelddelen van het zijn gaan voor de mensheid open: zij staat voor de grenzen van het gebied der vernieuwing in alle menselijke verhoudingen, ook die tussen de geslachten, ook die tussen ouders en kinderen. Niet alleen de plaats der vrouw in de samenleving verandert: ook het wezen der vrouw zelf. Differentiatie, individualisatie, dat wil zeggen de ontwikkeling van kleine verschillen tussen wezens die in het algemeen gelijk zijn is de weg waarlangs de natuur opklimt van het lagere tot het hogere. In de loop van de | |
[pagina 70]
| |
ontwikkeling der mensheid heeft zich die differentiatie, tot voor korte tijd, bijna uitsluitend over de mannen uitgestrekt. De scheiding in klassen eerst, daarna splitsing in steeds meerdere beroepen (men telt er tienduizend in onze dagen!) is een grote faktor in de steeds voortschrijdende differentiatie in aanleg en karakter der mannen geweest. Daarentegen bleef het vrouwelijk geslacht lange tijd betrekkelijk ongedifferentieerd - gelijk ook aan het licht komt in de spreekwoorden, die voor zover zij op de vrouw betrekking hebben, bijna alle van ‘de vrouw’ zonder meer spreken. De klassenverschillen werkten in veel minder mate op de vrouw in dan op de man, en de beroepsarbeid droeg voor haar allen vrijwel hetzelfde karakter. Tegenover de gedifferentieerde man, het produkt, de uitkomst van lange eeuwen van menselijke kultuur, vertengenwoordigde de ongedifferentieerde vrouw een meer primitieve staat der mensheid. In onze eigen tijd begint dit te veranderen: de differentiatie grijpt de vrouwen aan en doet talloze kleine verschillen in ze opbloeien. Gelijk vanzelf spreekt, sluit dit een algemeen vrouwelijk geslachtskarakter niet uit, en ook dit bevindt zich in volle evolutie. Het oude vrouwelijk ideaal, gelijk de man dat vormde en door vele eeuwen onveranderd aanhing, verwelkt en verschrompelt, en een nieuw komt er voor in de plaats. Het nieuwe ideaal is niet langer dat der vrouw die alléén niets kan, niets vermag, van de zwakke, hulpeloze, die tot de man opziet en hem aanbidt, voor hem buigt en hem volgt, maar het is het ideaal van de krachtige, gezonde, bewuste genote, van de gezellin, die samen met hem leeft in een zelfde zedelijke en geestelijke wereld, die aan hem verbonden is in alle sferen, die zijn vermaken en ontspanning, die zijn arbeid en zijn hoogste streven deelt. De vrouwen die aan dat ideaal beantwoorden, - de flinke krachtige meisjes, behendig, sport-gestaald; de hoog-ontwikkelde vrouwen, vol drang naar weten of rijk aan kennis en vol schoonheidszin en edele beschaving - de vrouwelijke studenten en journalisten, de kunstenaressen, schrijfsters en toneelspeelsters, zij zijn het die de meest ontwikkelde en meest intelligente mannen van deze tijd aantrekken en boeien, niet de zwakke poppetjes met kwijnende bewegingen, noch de brave saaie meisjes wier ganse wezen opgaat in de enge sfeer van huishoudelijke plichten en babyverzorging. Maar dat nieuwe worden, dat uitgroeien van de mens in de vrouw en tevens van de vrouw in de vrouw, wordt gewonnen ten koste van ontzaglijk leed en veel moeizame strijd. Ontzaglijk fysiek leed van alle dagen in de proletarische vrouwenwereld, waarbij zich hoe langer hoe meer voegt een groot zedelijk conflict, nu in de arbeidster het verlangen ontwaakt naar het deelnemen aan de strijd voor de bevrijding der mensheid, naar deelneming aan de kultuur der mensheid, en de arbeidslast die op haar ligt haar het bevredigen van deze verlangens in de regel onmogelijk maakt. En de burgerlijke vrouw, zij lijdt van het tragische conflict tussen neiging en neiging, van de slingering zonder uitkomst tussen plicht en plicht. Daarbij komt nog het leed dat voor scharen vrouwen evengoed als voor | |
[pagina 71]
| |
scharen mannen in onze tijd, de beroepsarbeid die zij verrichten niet in overeenstemming is met haar aanleg, haar neiging, en haar wens. Evengoed als het merendeel der mannen is het merendeel der vrouwen die beroepsarbeid verrichten gedwongen een werkkring te vervullen waarvoor zij niet geschikt zijn en die zij haten, omdat de maatschappelijke omstandigheden en de ekonomische dwang hun niet veroorloven een andere te kiezen. Alleen het socialisme zal elke mens, man of vrouw, de gelegenheid geven arbeid te verrichten die strookt met zijn of haar aanleg, zoals alleen het socialisme, door het oude individualisme te verzwakken en te doen wegsterven, oude vooroordelen en tradities te doen vervallen, de vermaatschappelijking van de huishouding mogelijk zal maken, en daarmede het vrouwelijk geslacht tot vrijheid omhoog heffen. De vrouw is nimmer vrij geweest, nimmer met de man gelijk recht genietend, nimmer met hem delend de verheffende verantwoordelijkheid van de leiding en handhaving der gemeenschap, dan in dat ene tijdperk der maatschappelijke ontwikkeling, toen het communistisch eigendom heerste en de voortbrenging communistisch geregeld was. Toen was zij vrij, omdat arbeid voor het gezin en arbeid voor de gemeenschap zich niet scherp van elkaar afgrensden, omdat zij, voor het gezin producerend, tevens haar taak als producente voor de gemeenschap vervulde, want de gemeenschap was het grotere gezin, waarin het kleinere opging. En de vrouw zal niet weer vrij worden, eer het nieuwe, op de moderne wetenschap gegrondveste communisme, op aarde heerst. In die samenleving zal de vrouw haar menselijke persoonlijkheid zonder bittere konflikten en slingeringen kunnen uitleven. Zij zal niet staan voor de tragische keuze van volle menselijkheid of volle moederlijkheid, maar zij zal beide verenigen, en in die vereniging al haar gaven en heel haar aanleg ontplooien. Men zegt, dat zij in de geestelijke wereld het hoogste toch nimmer zal bereiken, dat zij nooit zal kunnen opklimmen tot die toppen, waar de grote heroën van het mensengeslacht in kunst, wetenschap en filosofie hebben gestaan; dat haar lichaam, haar geest, haar gehele organisme, door zijn voorbeschikking tot het moederschap, niet die volgehouden hoge spanning verdraagt, die voorwaarde is tot de hoogste geestelijke en artistieke arbeid. Het is zeer mogelijk dat dit zo is, ik voor mij acht het verre van onwaarschijnlijk, al heeft de wetenschap nog zeer weinig licht op deze moeilijke vraagstukken gestort en al zou misschien de rijkdom aan impulsieve krachten waarover de vrouw beschikt die minderheid in het volhouden van spanningen tot op zekere hoogte kunnen compenseren. Maar ook, al kan de vrouw niet tot het allerhoogste opklimmen, maatschappelijke arbeid, gepotentieerde arbeid, gespecialiseerde arbeid op menig gebied kan zij verrichten, goed verrichten, gelijk reeds bewezen is en in het verrichten daarvan zal voor haar liggen een nieuw groot geluk. Want eerst wanneer zij op het wijde gebied der maatschappij de arbeid waartoe haar keuze uitgaat, zal kunnen vervullen, zal alles, wat de natuur in haar plantte en wat in haar versterkt en gegroeid is door al de eeuwen die zij achter zich heeft: het vrouwelijk- | |
[pagina 72]
| |
menselijke, de vrouwelijke kant van haar menselijkheid, die tot nu toe alleen werd uitgestort en vruchtbaar gemaakt in kleine kring, zich uitstorten over de gemeenschap en die bevruchten. Dan zal zij vrij zijn, om met kennis en kracht gewapend de drang der moederlijkheid uit te leven, die zij in zich voelt. Kort geleden stond het bericht in de nieuwsbladen, dat toen de Nederlandse regering artsen opriep voor het pestgebied in Indië, de eersten die zich aanmeldden voor de gevaarlijke post, enige jonge vrouwen waren. Ziehier de nieuwe vrouw, waarover veel werd gespot, die gehoond en gesmaad werd, waarvan kortzichtige lieden vreesden dat in haar het moederlijk instinct, de wil zich te geven om te helpen en te verzorgen, verzwakken zou! Ziehier de edele drang die in haar leeft. Tot nu toe zijn de vrouwen geweest de moeders van hun kinderen, zij willen nu ook worden de moeders der mensheid. Zij zijn geweest de verzorgsters van haar huisgezin, thans streven zij er naar om te worden de verzorgsters der gemeenschap. Een heerlijke toekomst, een heerlijke bloei van het allerschoonste en diepste is voor ons, vrouwen, weggelegd in het socialisme en in het socialisme alleen. Laat ons dan allen strijden en werken, of wij man zijn of vrouw, om de weg voor het socialisme gereed te maken. Laat ons dan zorgen, dat de bevrijding der vrouw, die ik voor alles op het oog heb, die bevrijding niet alleen van uiterlijke druk en uiterlijke banden, maar die bevrijding in haar zelf van het beste, dat op bevrijding wacht, ook door ons leven en onze daden een weinig verhaast worde. | |
[pagina 73]
| |
![]() H. Roland Holst tijdens toespraak te Rotterdam.
|
|