Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 49]
| |
Sociaal-demokratie en anti-militarismeIn Sociaal-demokratie en anti-militarisme (Roland Holst 1907a)Ga naar eindnoot1. kwam Roland Holst terug op een kwestie die zij in 1903 al uitgebreid aan de orde had gesteld (in: Volksleger of ontwapening?, De nieuwe tijd jg. 8 (1903), 204vv, 272 vv), namelijk de vraag of de sociaal-democratie het zgn. volksleger moest propageren. Het volksleger mocht dan geen haalbare zaak zijn, de volksleger-leus had volgens H. Roland Holst propagandistische waarde, een gedachte die in de partij echter weinig weerklank vond. Rond de eeuwwisseling was in socialistische kringen een discussie gaande over de vraag naar de wenselijkheid van het volksleger, waarbij van communistische zijde vooral werd gedacht aan een afzonderlijk ‘rood’ leger naast de officiële krijgsmacht; daarentegen verstonden de meeste socialisten onder ‘volksleger’ een gedemocratiseerde versie van het regeringsleger, dat dan ook niet meer als machtsmiddel van de heersende klasse zou kunnen functioneren (vgl. Eijkelkamp 1980:46). In het geschrift uit 1907, hier integraal weergegeven, koos Henr. Roland Holst, die zich verzette tegen het anarchistisch anti-militarisme, opnieuw voor het volksleger. Zij bestreed in deze tekst het nut van individueel dienstweigeren. Enkele jaren later zou zij, onder invloed van de gebeurtenissen tijdens de Eerste Wereldoorlog, over deze kwesties heel anders gaan denken (zie beneden p. 74vv).
Wanneer de dagen van de loting naderen, komen de offers die het militarisme vergt en de ellende die het veroorzaakt, opnieuw al onze aandacht vragen. Duizenden jonge mensen - het grootste deel van hen zonen van arbeiders en klein-burgers, zullen weer uit hun werkkring, van hun gezin afgetrokken worden, weggehaald uit de grote maatschappij, maanden lang afgezonderd in een kleine wereld waar bijzondere wetten en voorschriften, bijzondere zeden, bijzondere begrippen van goed en kwaad gelden. Nuttig werk verrichten zij daar niet; aan hun zedelijke vorming en geestelijke ontwikkeling wordt niets gedaan. Wat zij leren behalve de handgrepen van het soldatenvak, behalve exerceren, marcheren en schieten, wat hun wordt ingeprent door maandenlange oefening, is blinde gehoorzaamheid aan de bevelen van de meerdere, gehoorzaamheid, zozeer tot tweede natuur geworden, dat die hun wil, inzicht en geweten tot zwijgen brengt. Dat is het eigenlijk wezen van het militarisme. Het militarisme moge door verschillende omstandigheden niet in alle landen even drukkend zijn - in Neder- | |
[pagina 50]
| |
land en Denemarken b.v. minder dan in Pruisen en Italië - dat is maar een verschil van graad. In de grond is zijn aard, zijn karakter, overal hetzelfde. Wat het huidige militaire stelsel, het stelsel van staande legers, het leger bestaande naast, buiten het volk, als een afzonderlijk organisme, wil bereiken, waartoe het dient, dat is de soldaten te maken tot willoze werktuigen in handen van hun meerderen. Waarom houden de burgerlijke klassen, die de staat beheersen en inrichten, aan deze vorm van leger-organisatie vast? Waarom doen zij het, ondanks de verbazende sommen die hij verslindt, ondanks de reusachtige verkwisting van arbeidskracht, die er het gevolg van is? Waarom houdt de heersende klasse aan het staande leger vast ofschoon de ervaring leert, dat een geheel andere, op de massa veel minder drukkende vorm van legerorganisatie, het volksleger, in de verdedigende oorlog op eigen bodem een veel groter weerstandskracht bezit? Waarom houdt de bourgeoisie er aan vast ook dáár waar zij weet. zoals voor Holland het geval is, dat het staande leger totaal machteloos zou zijn het land te verdedigen, dat elke cent er voor uitgegeven, verknoeid en weggeworpen is, dat alléén het geoefend zijn van alle mannelijke burgers in het gebruik van de wapens, Nederland in staat zou stellen zich althans gedurende zekere tijd, tegen een indringer te verdedigen? Waarom? Omdat de legerinrichting niet iets is onafhankelijk van de verdere inrichting der maatschappij, maar daarmee ten nauwste samenhangt. Omdat de maatschappij van nu een klassen-maatschappij is, waarin een minderheid van kapitalisten over een grote meerderheid van proletariërs heerst, ze uitbuit en gebruikt tot haar eigen doeleinden. Onder het kapitalistisch stelsel heerst noodzakelijk tegenstrijdigheid van politieke en ekonomische belangen tussen de verschillende staten. De ekonomische konkurrentie, de zucht naar vergroting van koloniaal gebied om de voortbrengselen van industrie en landbouw van de hand te doen, en het steeds aangroeiend kapitaal in mijnen, spoorwegen enz. te beleggen, stelt ze vijandig tegen elkaar. De ekonomische konkurrentie is de grond, de wortel van de militaire, die elk land er toe brengt zijn militaire toebereidselen steeds meer op te drijven, omdat ook de andere landen het doen. Maar die telkenmale dreigende verwikkelingen, die twisten om macht en invloed, wat gaat dat alles de arbeiders aan? Hebben zij er belang en voordeel bij dat de bourgeoisie van hun land groter en machtiger is, een groter deel van de wereld beheerst dan de burgerlijke klasse van een ander land? Neen, het is de bourgeoisie van elk land die daarbij belang heeft, niet de arbeiders. Integendeel: de bourgeoisie geeft door het planten van de kapitalistische uitbuiting in steeds meer delen van de aarde aan het kapitalisme weer nieuwe kracht, verlengt zijn leven. De arbeiders, die het grootste deel van het leger vormen, die in geval van oorlog hun bloed zouden moeten vergieten - zij hebben geen belang bij de twisten der bourgeoisie, zij hebben slechts één belang: de bourgeoisie te overwinnen. Dit | |
[pagina 51]
| |
belang is gemeenschappelijk, internationaal: de arbeiders van alle landen zijn broeders. In de kapitalistische maatschappij gebruikt dus de bourgeoisie de arbeiders in het leger voor haar maar tegen hun eigen belangen: dit is de eerste reden waarom de leger-organisatie in het kapitalisme moet berusten op dwang. Want de mensen die het grootste deel van het leger vormen, zijn de vijanden niet van hen tegen wie zij in geval van oorlog zouden moeten strijden, (nl. tegen buitenlandse legers, óók grotendeels uit arbeiders bestaande) maar van hun eigen heersers, die hun de strijd opdringen. De tweede reden waarom de bourgeoisie het militarisme wil in stand houden, is ons allen wel bekend. Niet in de eerste plaats tegen de buiten-, ook tegen de binnenlandse vijand moet het leger dienen. Zijn taak is de ‘rust en orde’ te bewaren of te herstellen wanneer die in gevaar zijn gebracht, d.w.z. de ongestoorde heerschappij der bourgeoisie en de rustige voortgang der uitbuiting. Die dat in gevaar brengen zijn zij, die onder deze ‘orde’ arm, ellendig, verdrukt, rechteloos, onzeker leven: de arbeiders. Tegen hen zelf moet het leger gebruikt kunnen worden, om, mochten zij tot verzet overgaan, dat met geweld te onderdrukken. Die arbeiders in het soldatenpak moeten tegen de arbeiders in werkkiel, hun klassegenoten, hun kameraden, hun vaders en broeders, optrekken, op ze schieten, ze doden - wanneer de bourgeoisie het verlangt, wanneer de meerdere het beveelt. Daarom het staande leger, de kazernes, de krijgswetten en krijgsraden, al de verouderde, half belachelijke, maar nog meer weerzinwekkende inrichtingen van het militarisme. Daarom kan de heersende klasse het staande leger niet missen, daarom moet het de militaire tucht, die de mens verlaagt, de wil doodt, het geweten vermoordt, in stand houden.
De sociaal-demokratie bestrijdt met alle kracht het militarisme. Eerstens omdat het talloze miljoenen aan improduktieve uitgaven vermorst, terwijl het proletariaat arm en ellendig leeft en sterft. Welk een grote en goede dingen zouden met deze schatten in alle landen tot stand gebracht kunnen worden, als zij voor inrichtingen van onderwijs, kindervoeding en -kieding, bestrijding van tuberkulose, pensionering van oude, zorg voor zieke arbeiders werd gebruikt. Hoe zou een geslacht van krachtiger, gezonder en ontwikkelder mannen en vrouwen dan opgroeien! De sociaal-demokratie bestrijdt het militarisme, omdat het blote bestaan van de reusachtige staande legers van onze tijd, die kolossale vechtwerktuigen, een voortdurende bedreiging is van de vrede. En welk een vreselijke verwoesting en verdelging, welk een afschuwelijke mensenslachtingen en mensenverminkingen een algemene Europese oorlog zou veroorzaken, daarvan kan men zich na de gebeurtenissen van de Russisch-Japanse oorlog een voorstelling maken. De sociaal-demokratie bestrijdt het militarisme omdat het aan de arbeiders willoze gehoorzaamheid inprent, ze maakt tot een wapen, in de handen van hun vijanden tegen de eigen klassegenoten gericht. Zolang het proletariaat in zijn | |
[pagina 52]
| |
meerderheid onbewust en ongeorganiseerd is, heeft de burgerlijke klasse niet nodig openlijk door geweld te heersen; maar naarmate de eenheid en bewustheid der arbeiders toenemen wordt het al duidelijker dat haar heerschappij steunt op geweld. Omdat de heersende klasse het leger heeft, omdat zij weet met hulp der moderne vuurwapens met een paar honderd man duizenden ongewapenden te kunnen neerschieten, daarom voelt zij zich sterk, daarom geniet zij nog rustig de zoetheid der macht te midden van de wassende scharen der arbeidersbeweging. Het leger zoals het thans is, zoals de gewoonte van willoos gehoorzamen, het inprenten van de tucht het maakt, is de laatste sterke dam van het kapitalisme wanneer alle andere dammen: de onwetendheid, de gedweeheid, de tweedracht, de onverschilligheid der arbeiders bezweken zijn. Daarom is het militarisme de doodsvijand der sociaal-demokratie. De sociaal-demokratie voert geen afzonderlijke strijd tegen het militarisme. Zij weet dat het geen op zich zelf staand ding is, dat verdwijnen kan, ook zo de maatschappij voor de rest onveranderd bleef, maar een noodzakelijk lid van het maatschappelijk organisme zoals dat onder het kapitalistisch stelsel is. Zij weet dat de algemene ontwapening een droom is, zolang de grote tegenstellingen van belangen tussen de volken en de klassen niet zijn overwonnen, d.w.z. eer het socialisme werkelijkheid is geworden. Maar dit te weten, betekent niet, dat de sociaal-demokratie werkeloos toekijkt, het militarisme laat voor wat het is. Zij bestrijdt het waar zij kan, met alle middelen waarover zij beschikt: in de pers, in vergaderingen, in de parlementen. De socialistische afgevaardigden van alle landen stemmen, volgens het besluit van het internationaal kongres, tegen alle oorlogsuitgaven: de houding der sociaal-demokratie tegenover het militarisme is die van onverzoenlijke vijandschap. Maar de strijd der sociaal-demokratie op elk gebied is niet alleen negatief, doch tevens altijd positief; zij strijdt niet slechts tegen de burgerlijke instellingen, maar streeft er naar waar dit mogelijk is die om te vormen tot iets anders, zodat zij voor de arbeiders een hulp worden in hun strijd. Zo ook met het leger. De sociaal-demokratie wil het leger demokratiseren, de scheiding geheel neerhalen, die leger van volk scheidt, leger en volk tot één, d.w.z. het volk zelf, de gehele mannelijke bevolking, weerbaar maken. Het staande leger is een stut van de bourgeoisie en het kapitalisme, het volksleger zou de arbeidende klasse in staat stellen, wanneer zij daartoe de nodige voorwaarden: bewustzijn, inzicht en eenheid verworven had, de staat te veroveren, zonder dat de bourgeoisie zich daartegen met geweld kon verzetten. Het volksleger, het volk zelf weerbaar, geschoold in wapengebruik: dat is het, waartoe de sociaal-demokraten het leger van nu, het leger geschikt om het volk onder te houden, willen omvormen. Dat is het wat onze partijgenoot Van der Goes* uitdrukte in de woorden die hem in 1903 een maand gevangenisstraf kostten: ‘Niet de wapens neer, maar de wapens hier.’ | |
[pagina 53]
| |
Het is na het voorafgaande duidelijk, waarom de sociaal-demokratie de dienstweigering niet opneemt onder de middelen waarmee zij het militarisme bestrijdt. De arbeiders kunnen slechts georganiseerd, niet elk voor zich, niet afzonderlijk de machtige bourgeoisie en haar instellingen te lijf gaan. Wie afzonderlijk de staat te lijf wil gaan, wordt door hem platgedrukt als een stofje door een stoomhamer, zonder dat zijn offer enige vrucht draagt. Wij kunnen achting hebben voor de beginselvastheid en flinkheid van de dienstweigeraar, die terwille van wat hij zedelijk goed acht, de gevangenis ingaat; maar wij zijn overtuigd, dat zijn daad volkomen machteloos is, het militarisme te overwinnen. Dat kan alleen door toeneming van de kennis, de bewustheid en de organisatie der arbeiders, door groei van hun pers en door vermeerdering van hun invloed in staat en maatschappij. Wie zijn plicht doet als sociaal-demokraat, wie ijverig deelneemt aan de strijd van zijn klasse, wie streeft kennis van de maatschappelijke toestanden en verhoudingen te verkrijgen en die kennis aan anderen meedeelt - die bestrijdt thans het militarisme op de vruchtbaarste wijze. Die helpt mede, de eindelijke zegepraal der arbeiders en de socialistische maatschappij voor te bereiden, de maatschappij die geen tegenstellingen van belangen kent, waarin allen in vrede en broederschap zullen samenleven. |
|