Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–
[pagina 29]
| |
I
| |
[pagina 31]
| |
Beginsel en praktijkDe linkse marxisten van de ‘Nieuwe tijd-groep’ ageerden fel tegen het reformisme van o.a. Troelstra. Tot deze opponenten behoorde ook Henriëtte Roland Holst; zij heeft, samen met Gorter, Troelstra steeds uiterst kritisch ‘begeleid’. Roland Holst opende de aanval met het artikel Beginsel en praktijk (Roland Holst 1902); dit was de aanzet tot een uitgebreide polemiek in het dagblad van de s.d.a.p., Het volk (maart 1902). In Beginsel en praktijk betoogde Roland Holst dat de partij zich moest houden aan de marxistische beginselen; tevens ging zij na door welke oorzaken de s.d.a.p. in opportunistisch vaarwater dreigde te geraken. In deze bloemlezing is het eerste gedeelte van het artikel (p. 195-203) opgenomen; in het vervolg vergelijkt Henr. Roland Holst de historisch materialistische en de calvinistische levensbeschouwing, naar aanleiding van een van de politieke kwesties die zij heeft aangeroerd, de schoolstrijd. Het slot van haar artikel is een pleidooi voor het onverkort handhaven van de partijprincipes. ‘Het vasthouden aan haar (de partij, H.S.) beginselen, het aansluiten der taktiek daarbij, maakt haar sterk, sterk ook omdat zij dan beter de steun voelt der internationale beweging, en klein van omvang misschien, maar zonder feilen en scheuren, vol is van zuivere kracht.’ Twintig jaar later zou zij, niet zonder zelfkritiek, schrijven dat de Nederlandse marxisten over veel economische kennis beschikten, maar weinig psychologisch inzicht hadden... (Roland Holst 1977;II 55)
Iedere jonge sociaal-demokratische partij die het sekte-karakter achter zich heeft gelaten en de zoetheid van succes en van althans enige politieke invloed leren kennen, ontmoet op haar weg een verleider. Hij heet: begeerte naar meer invloed en groter succes, dan haar, in aanmerking genomen het totaal der maatschappelijke faktoren waartussen zij staat, kan ten deel vallen bij geheel normale gang van zaken. De abnormaal-snelle ontwikkeling waarnaar zij haakt, kan natuurlijk alleen plaats vinden, doordat groepen van personen, proletarische of andere, die feitelijk nog niet rijp zijn voor haar beginselen, tot haar komen of zij, wat in de praktijk hetzelfde is, tot hen gaat. De sociaal-demokratische partij die luistert naar de begeerte tot deze abnormaal-snelle ontwikkeling, is dus genoodzaakt de grenzen, dat zijn de ekonomische, politieke en historische opvattingen, wat uit te wissen, die haar van andere partijen scheiden, opdat deze en gene, die niet te | |
[pagina 32]
| |
scherp toekijkt, er overheen stappen kan zonder ze te zien. Ik zeg niet dat zij zich voorneemt dat te doen, maar zij doet het. Maar daar zij deze gevaarlijke kant op wil, staat haar iets in de weg. Wat is het? Haar eigen beginsel, de grote algemene leren die de richting van haar denken en daden bepalen. Zij zijn drie in getal: de ekonomische theorieën (vorming van waarde, meerwaarde en koncentratie van kapitaal), de klassenstrijd, en het historisch materialisme. Wat zijn deze theorieën? Geen dogma's, geen machtspreuken, uit het abstrakte denken opgediept. Zij zijn niet meer of minder dan de uit de beschouwing en samenvatting van ontelbare feiten afgeleide maatschappelijke wetten, die hetzij voor een bepaald tijdvak der maatschappelijke ontwikkeling, hetzij voor die ontwikkeling tot nu toe in 't algemeen geldigheid hebben; het resultaat dus van talloze ervaringen, door de denkende geest onderzocht, gerangschikt en gepuurd tot hij in hen vond het hun alle gemeenzame. Zij zijn dus de weerschijn in ons hoofd van het leven, van de maatschappelijke beweging, ontdaan van de verwarrende bijzonderheden, in algemene lijnen en trekken. Zij zijn niet (als onze tegenstanders beweren) een dogma dat meer of minder op de werkelijkheid past; neen, zij zijn de overeenstemming van denken met werkelijkheid, de kennis van de ware maatschappelijke verhoudingen en verwording. Maar, doordat zij die weergeven, ontdaan van het bijzondere, verwarrende en schijnbare, kunnen zij schijnbaar anticiperen voor een bepaald volk of land; niet dat zo'n volk of land niet door deze wetten beheerst wordt, maar het verkeert nog niet in de staat waarin het hiervan bewust kan zijn. De maatschappelijke beweging is dus: de vloeibare vorm waarin deze wetten zich doorzetten; en onze taktiek moet zijn: in overeenstemming met hen te handelen. Theorie en beweging, leer en leven, zijn geen kontrasten, niet in strijd met elkaar, en wie ze tegenover elkander stelt, vervalt in de oude, overwonnen starre denkwijze. Het beginsel staat dus niet als een lastige wachter tussen de sociaal-demokratie en het leven, maar het is de gids en de loods die in het leven de weg wijst om zo snel mogelijk, langs de veiligste, kortste banen, het einddoel te naderen. Wanneer hij af wil houden van een baan, die korter of minder moeitevol schijnt, dan is dit niet om der wille van het dogma, maar eenvoudig omdat deze weg slechts in schijn voordeliger is. Want hijzelf, hij is juist de wetenschap van de beste kortste weg, en wie een andere inslaat, doolt om. Maar, zagen wij, de verleiding voor een jonge sociaal-demokratie, juist sterk genoeg om uit te fladderen, en blij en trots op haar eerste proeven van vliegkunst, is het willen inslaan van wegen die korter en beter schijnen schoon ze langer en slechter zijn: Want het uitwissen der grenzen, nemen wij aan, leidt tot snelle aanwas van haar invloed, hetzij onmiddellijk doordat velen zich in haar Partijverband scharen, hetzij middellijk doordat zij grote aanhang vindt b.v. bij | |
[pagina 33]
| |
verkiezingen, waar zij die anders niet zou vinden. Maar velen van dezen die komen niet om, maar ondanks het beginsel, zullen blijken onbetrouwbare en lauwe medestrijders te zijn op alle punten, behalve 't éne punt dat hen aanlokt. De sociaal-demokratie die tot dit uitwissen der grenzen wil overgaan of de eerste lust er toe voelt, raakt dus in strijd met haar eigen beginsel, in strijd met zichzelf, in tweestrijd. Er is in haar een dubbele wil, of liever een wil en een lust, en bestrijder van die lust is het beginsel, dat voor haar dan de vorm aanneemt van een mentor, een lastig verbieder, die zij niet vriendelijk gezind kan zijn. Zij is genoodzaakt, wil zij haar lust botvieren, met de mentor af te rekenen: hem òf ongehoorzaam te zijn, òf om te praten. Eerst probeert zij 't laatste: zij komt met gevoels-argumenten en zoekt hem te vertederen, maar hij blijft stroef en knikt neen. Dan gaat zij rekken en wringen, probeert het arme beginsel, als ware 't caoutchouc, te persen in de vorm die haar belieft. Maar ook dit is ijdel en het blijft hard als staal. Want immers door het vuur van duizend ervaringen is het beproefd en gelouterd en heeft vorm en wezen verkregen: hoe kan zij verwachten dat de zwakke kinderhandjes van één nietig feit, één kleine ervaring er iets op zullen uitrichten. Tenslotte gaat de jonge ongeduld pruilen, wordt boos en besluit de onhandzame dwingeland in een hoek te zetten en zijns ondanks te doen wat haar belieft. De arme loods! Niet overboord gezet of verdonkeremaand wordt hij, neen, maar met plichtplegingen en betuigingen van eerbied opgesloten in het pronkkastje en hem gezegd dat hij altijd in ere zal gehouden worden, maar geen verstand heeft van varen. Het schip hijst de vlag van het opportunisme en voort gaat het - waarheen? De lotgevallen der Franse ministeriële socialisten in de laatste jaren getuigen het: niet recht-af op het einddoel; maar naar waarachtige hervormingen en versterking der demokratie evenmin!
De omstandigheden die in Nederland het ontstaan van een opportunistische stroming en de verleiding tot oversnelle uitbreiding in de hand werken (d.i. uitbreiding onder maatschappelijke groepen, waar sociaal-demokratische beginselen nog geen vaste wortels kunnen schieten en die dus hoofdzakelijk door het vooropstellen van een of andere met hun behoeften overeenkomende eis moeten worden gewonnen) daardoor dus het uitwissen der grenzen en het verlaten van een taktiek die de toepassing der beginselen is, d.i. een revolutionaire taktiek, begunstigen, zijn de volgende: De natuurlijke steunpunten der sociaal-demokratie, de grote en de fabriekssteden, zijn in Nederland nog nergens geheel gewonnen en zeer moeilijk te winnen. In Amsterdam de bittere naweeën van het anarchisme bij hen die 't eerst in aanmerking komen om door onze propaganda bereikt en getrokken te worden; daar beneden een ongeorganiseerde onverschillige massa. In Rotterdam een van her- en derwaarts saamgestroomde arbeidersbevolking, enorm aange- | |
[pagina 34]
| |
zwollen binnen enkele tientallen jaren, zonder politieke geschooldheid of gemeenzame tradities: een stroef en moeilijk materiaal. In beide steden nog voor de eerste jaren geen uitzicht dat de massa der arbeiders door de sociaal-demokratie wordt geleid en zich aan die leiding met vertrouwen en geestdrift overgeeft, als in de meeste grote Europese steden: Berlijn, Leipzig, Dresden, Hamburg, Brussel, Parijs, Marseille, Kopenhagen, Milaan, enz. het geval is. En naast deze organische nadelen, in onze grote steden nog het zuiver mechanische van een kiesrecht-cijfer van 10 tot 20% onder het gemiddelde voor Nederland. Wat de industrie-streken aangaat, zij bevinden zich hetzij in een toestand van overgang van onklare, half-anarchistische aspiraties tot socialistisch bewustzijn (b.v. de Zaanstreek) of tonen ons een proletariaat waar de groei van het instinkt van verzet tot socialistisch bewustzijn nog wordt vertraagd en tegengehouden door kerkelijke invloeden (b.v. Enschede) - of de massa leeft er ondanks de aanraking der groot-industrie nog in bijna volslagen duisternis (b.v. Tilburg enz.) Hier dus zijn de ideologische invloeden nog machtiger dan de ekonomische. Naast de samenwerking van kerk en ondernemers tot een doel: de onderdrukking van de arbeider, is de ongunstige ligging der meeste industriële distrikten de oorzaak van deze achterlijkheid. Afgezonderd van elkaar, ver van het centrum des lands gelegen, bereikt iedere nieuwe lichtgolf hen betrekkelijk laat. En deze verstrooide en afgezonderde ligging maakt tevens dat zij voor de arbeidersbeweging in ons land niet de overwegende betekenis kunnen verkrijgen, die een samenhangend, dicht bevolkt, centraal-gelegen industrieel gebied in naburige landen, - b.v. het mijnbekken van Charleroi en Henegouwen in België, aldaar voor de arbeidersbeweging heeft. In tegenstelling met deze toestand in grote steden en fabrieksstreken, vinden wij in de kleinere steden en op het platteland van de noordelijke provinciën, een samenhangend gebied van minstens een tiental distrikten, vrij van katholieke domperij, waar een groot deel der bevolking, kerkelijken zowel als onkerkelijken, van oudsher demokratische neigingen toont. De bevolking van deze distrikten bestaat voor een groot deel uit kleine burgers, kleine boeren of pachters, en veldarbeiders. Weinig fabrieksproletariaat, weinig klassetegenstellingen, weinig voorwaarden zijn aanwezig zo op het oog, tot een sociaal-demokratische beweging en evenmin tot bepaald agrarisch socialisme, daar ondanks het grootgrondbezit, het intensief, modern, grootlandbouwbedrijf ontbreekt. Maar de armoede, het absenteïsme, de naweeën der landbouw-krisis, de opdrijving der pachten zodra deze begon af te nemen, enz. hebben hun werk gedaan: een algemene ontevredenheid uit zich bij deze demokratisch aangelegde bevolking, in neiging tot de partij der ontevredenen, de sociaal-demokratie. Daar ligt, voor het ogenblik, de lijn der geringste weerstand voor onze propaganda. Daar werden 5 van de 7 socialistische Kamerzetels gewonnen, tegen 1 in de industrie-streken, geen enkele in de grote steden - | |
[pagina 35]
| |
waarbij ook in aanmerking komt, dat, door het groter aantal kiezers, de kansen voor de politieke strijd er gunstiger staan. Daar tiert ook het kalvinisme. Als godsdienst de uitdrukking van kleinburgerlijke toestanden, verhoudingen, begrippen en gevoelens, handhaaft het zich, zonder verzwakking, waar zij heersen; de kleinburgerlijke levenskondities, de betrekkelijk geringe veranderingen die het leven ondergaat houden hem, een taai-levend anachronisme, in stand. De hierboven aangestippelde lijnen van de maatschappelijke omtrekken van Nederland leidden er toe, dat de sociaal-demokratie bij ons niet als in vele andere landen, zich pas wendde tot het platteland, lang nadat zij in grote en industriesteden zich als vrouw des huizes voorgoed had ingericht. De toestanden brachten mede, dat van den beginne af aan zowel stedelijke als landelijke propaganda gemaakt werd, en dit was een goede en gelukkige omstandigheid. Zelfs werd het noordelijke platteland van de aanvang af meer bewerkt, en dit was moeilijk te voorkomen, daar velen der ijverigste en flinkste propagandisten uit het Noorden afkomstig waren, het door en door kenden, er veel sympathie voor gevoelden, er zich vestigden, enz. Daar kwam bij: de sociaal-demokratie heeft nodig onmiddellijk succes, en te willen wachten met dat succes, b.v. bij verkiezingen, tot men in het industriële, maar zwarte en dode Zuiden vaste posities had gewonnen, zou krankzinnig geweest zijn, waar in het Noorden lichter overwinningen lokten. Tot zover is alles gezond, en het gevaar nog slechts als mogelijkheid aanwezig. Wat is die mogelijkheid? Deze: dat de sociaal-demokratie meer en meer hare eisen en taktiek bepaalt en haar propaganda inricht naar de noordelijke agrarische distrikten. Wij zagen hoe de bevolking van deze distrikten meer tot ons gebracht wordt door algemene ontevredenheid dan zuiver socialistisch bewustzijn. Natuurlijk moeten we hun ontevredenheid en komst gebruiken om hen ontrent hun ware belangen in te lichten. Wij moeten hun 't inzicht geven dat ze horen bij ons, omdat de kleine burgers, kleine boeren en veld-arbeiders even hard als de stadsproletariërs behoren te werken voor 't socialisme, dat alleen hen helpen kan. Maar velen van dezen willen het nog niet horen, zij willen geholpen worden als kleine burger, kleine boer, de arbeider aan een stukje grond, ze willen niet mee naar het socialisme. Andere arbeiders willen een eind met ons mee: zij willen het kiesrecht, arbeidswetgeving, zij en wij hebben één belangenpolitiek. Maar kleinburgerlijke begrippen omstrikken ze nog: ze zijn kalvinistisch, onze wijde, vrije gedachten over natuur en maatschappij, de wiekslag van onze brede vleugels irriteert en angstigt ze - zo zij die naast zich horen, verlaten zij ons. - Nu ziet men, hoe de omstandigheden ons in de verleiding en het gevaar brengen. Wil de partij deze nog niet geheel rijpe massa's snel tot zich trekken, dan is het nodig ten eerste eerstens het socialisme naar binnen, de demokratie naar buiten te keren, de grenzen uit te wissen die haar van burgerlijk-demokratische partijen scheiden, voor eisen op te komen, die wel een bepaalde kategorie van | |
[pagina 36]
| |
arbeiders het leven wat verlichten kunnen, maar tegen de ontwikkeling der maatschappij, dus tegen de snelste en zekerste weg naar het socialisme ingaan. Tweedens zal zij, om de botsing met de klein-burgerlijke (in dit geval: kalvinistische) gedachten-sfeer te vermijden, haar eigen vleugels moeten knotten, haar wijde vlucht inhouden en zich achterlijker, bedeesder en onwetender vóór doen, dan zij inderdaad is. Mochten degenen, die zij op deze wijze tot zich trekt, de overhand in haar krijgen, dan zou zij kunnen eindigen met wat zij eerst slechts wilde schijnen te worden of althans met eeuwig te schommelen tussen het kleinburgerlijk demokratisch en het proletarisch-revolutionaire standpunt. Van een dergelijke opportunistische houding is in onze partij nog maar de kiem zichtbaar; zolang in de agrarische* en in de schoolkwestie de definitieve beslissing niet is gevallen, is zij niet met daden aan te tonen: met woorden, geschreven, en gesproken, die de stemming maken waaruit daden voortkomen, zoveel te meer. Het eerste geval waarbij de begeerte naar uitbreiding van invloed met een uit het beginsel volgende taktiek, dus met het beginsel in strijd moest komen was de behandeling der agrarische kwestie. Daar deze kwestie voor het ogenblik opgeschort is zal ik er niet verder op ingaan, dan nodig is om er op te wijzen hoe óók hier het werd voorgesteld, als gingen de agrarische geschilpunten de theorie niet aan, als stonden zij buiten de theorieGa naar eindnoot1. - later, op het kongres werd uitgesproken dat men, door in dezen zich naar de theorie te richten, de beweging schade zou doenGa naar eindnoot2. en de aanvankelijke resultaten, n.l. het verenigen van velen onder onze vaan, werden als volkomen rechtvaardiging van het agrarisch program (dus van ieder willekeurig programspunt) aangevoerd.Ga naar eindnoot3. En tenslotte werd buiten alle beginsel om, het voorzien in nood en ellende de taak der sociaal-demokratie genoemdGa naar eindnoot4. en daarmede onze partij, van een organisatie die strijdt voor een hogere vorm van samenleving en in de strijd mensen daarvoor geschikt, voortbrengt en opvoedt, gemaakt tot een filantropische instelling, een liefdadigheids-instituut. De verkiezingen kwamen, en brachten drie dingen: de grote toename van onze invloed, overal waar wij in 't vuur kwamen*, het bankroet der liberalen en de overwinning der kerkelijken. Het werd duidelijk welk een vat de kalvinistische beginselen in ons land nog hebben op de massa. De overwinning der klerikale groep bracht voor onze partij de strijd tegen de politieke uitingen van het kalvinisme op de voorgrond. Deze strijd is niet geheel gelijk aan die tegen het liberalisme, hij heeft een dubbel karakter. De tegenstanders, die thans als ‘heersende partij’ tegenover ons staan, bestaan niet als onder het liberale tijdperk voor het grootste deel uit mensen waarvan wij weten dat ze voor altijd onze tegenstanders zullen blijven, maar velen van hen, arbeiders, handwerkers en kleine luiden, behoren maatschappelijk bij ons, wij willen ze tot ons overhalen. Wij willen ze overtuigen (en de omstandigheid dat hun partij regeert helpt ons daarbij) dat de demokratie door hun leiders slechts met de | |
[pagina 37]
| |
lippen wordt beleden, door ons metterdaad. Wij willen hun bewijzen, dat de godsdienst door hun voorgangers en hun pers wordt misbruikt om ze van onze zijde af te houden in de strijd voor belangen, die, als het kiesrecht, niets met godsdienst te maken hebben. Wij weten dat deze tegenstanders voor ons heel wat waard zouden zijn: van hun houding hangt, op het platteland en in de kleine steden van heel de noordelijke helft van Nederland, in de naaste toekomst veel voor onze partij af. Heel wat waard ook om hun gehalte; ondanks de irriterende hebbelijkheden, de zelfgenoegzaamheid, de bekrompenheid enz., het deel van hen die stoffelijk en geestelijk, kleine verhoudingen beëngen, behoren ze in de regel tot een ernstig, degelijk mensenslag. Het vuur en de ijver waarmee ze strijden voor hun beginselen, verhogen onze verwachting van wat zij voor de onze zouden doen, die reeds vele malen hebben bewezen tragen naarstig, weifelzieken beslist en flauwhartigen vurig te kunnen maken. Maar, gelijk ik hiervoor zei, de achterlijke verhoudingen en de gebrekkige maatschappelijke ontwikkeling, het gebrek kortom aan groot-kapitalisme en aan snelle verwording der klassen in ons land, die het kalvinisme tot een politieke kracht maken, maken tevens deze scharen nog niet rijp voor de sociaaldemokratie. Willen ze komen, uit algemene ontevredenheid, aangetrokken door ons strijdprogram: uitstekend. In zoverre zij arbeiders zijn, horen ze geheel bij ons, in zoverre zij kleine burgers zijn, zullen ook verschillende punten van ons program (vermindering van militaire lasten, afschaffing van accijnzen, kosteloos onderwijs enz.) hun leven lichter maken. Maar ze moeten precies weten wat ze aan ons hebben: wij mogen geen ogenblik voor de verleiding bezwijken, onze taktiek en onze propaganda aan hun beginselen en behoeften, (in zoverre niet proletarisch maar klein-burgerlijk) aan te passen - het aanpassen zou opofferen zijn. De kalvinisten wordt ingescherpt (Dr. Kuyper stelde het bij de begrotingsdebatten nog als de hun passende lijn van aktie voor) om in alle, ook maatschappelijke dingen, de godsdienst voorop te stellen. Zo is het ook met de school: voor al het goede wat wij samen met kalvinistische arbeiders voor alle arbeiderskinderen willen veroveren, wordt hun geleerd minachtend de neus op te halen: ze willen met godsdienst doortrokken onderwijs. Hen daarin tegemoet te komen - zo wij overtuigd zijn dat met godsdienst doortrokken onderwijs geen goed is voor de arbeiders, maar een kwaad, daar 't gebruikt wordt als een der middelen tot politieke en ekonomische onderdrukking - wat is het anders dan de taktiek aanpassen aan de begrippen en gevoelens van wie voor de sociaal-demokratie nog niet rijp zijn. Het beginsel, met zijn altijd heldere stem, sprak ook hierin weer duidelijk: de sociaal-demokratie, de organisatie der arbeiders gebruiken om een der middelen van politieke en ekonomische onderdrukking der arbeiders te versterken, kan nooit de goede taktiek zijn. Het brengt misschien sommigen in de gelederen, die | |
[pagina 38]
| |
anders niet gekomen waren, maar zeker brengt het verwarring in de hoofden van velen; want hoe kan er anders dan verwarring komen in de arbeidershoofden als zij zien dat de organisatie, die in alle omstandigheden tegenover hun verdrukkers moet staan en zegt te staan, in een bepaald geval als bondgenoot van die verdrukkende machten optreedt? Verwarring brengt wantrouwen, ongeloof, en het stichten van verwarring door een zwakke, koncessies-doende, tot geven en nemen bereide taktiek, verhindert het tot stand komen van een sterke partij juist door die te veel te willen verhaasten. Het feit, dat de Kerk zoveel zij er kans toe ziet, door middel van de school in het belang werkt der heersende klasse, was niet te loochenen en de taktiek ‘tegen de sekte-school’ scheen de elementair-eenvoudige toepassing van het beginsel ‘alle direkte en indirekte machts- en onderdrukkingsmiddelen der heersende klasse bestrijden.’ Om vóór de sekteschool te zijn, moest van het beginsel worden ‘afgezien’. En zo geschiedde.Ga naar eindnoot5. Of... het beginsel moest, met een beleefde buiging voor de een of ander die het belichaamde, netjes in de pronkkast gezet, en voor de praktijk (natuurlijk de Hollandse praktijk) de vrijheid genomen worden, haar eigen weg te gaan.Ga naar eindnoot6. | |
[pagina 39]
| |
![]() R.N. en H. Roland Holst met hun neef, de dichter A. Roland Holst.
|
|