Het leed der mensheid laat mij vaak niet slapen
(1984)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–3. Opmerkingen over het werk van Henriëtte Roland HolstGezien de opzet van de bloemlezing moet ik mij in deze paragraaf beperken tot het proza van Henriëtte Roland Holst.Ga naar eindnoot19. Bij deze schrijfster is de scheiding tussen poëzie en beschouwend proza echter niet absoluut. Daarom zal ik in onderstaand overzicht enkele malen ook in gaan op poëtisch werk. Ook wat het proza betreft, heeft deze paragraaf zijn beperkingen. Het is namelijk niet de bedoeling van deze inleiding een bij benadering volledig overzicht te geven van het door Roland Holst geschreven prozawerk. Deze paragraaf wil slechts een algemene indruk geven van het prozawerk van Henriëtte Roland Holst, met als uitgangspunt enkele aspecten van de ontwikkeling die zich in haar denken heeft voltrokken. Na haar toetreding tot de s.d.a.p. (1897) verscheen haar eerste artikel, William Morris als letterkundige, in De nieuwe tijd (jg. 2, jan. 1898). In de werken uit de periode vanaf 1897 ging zij uit van een marxistische maatschappijvisie.Ga naar eindnoot20. Een van haar grondstellingen was, dat de produktiekrachten en -verhoudingen de motorGa naar eindnoot21. vormen die het maatschappelijk en geestelijk leven in beweging brengt. Bij dit soort uitspraken beriep H. Roland Holst zich veelal op een bekende passage uit Marx' voorbericht tot zijn Zur kritik der politischen Ökonomie (1859). Zij citeerde deze passage bijvoorbeeld in Socialisme en literatuur, zie hier p. 189. In deze brochure hanteerde zij het onderbouw-bovenbouw-schema; volgens deze theorie is de ontwikkeling van ideologie en cultuur in laatste instantie afhankelijk van de produktiemiddelen en -verhoudingen.Ga naar eindnoot22. H. Roland Holst kritiseerde dan ook die intellectuelen die ideeën een grotere invloed toekenden dan maatschappelijke verhoudingen. Zij geloven dat de ideeën boven de klassenstrijd staan, dat het de ideeën zijn die de wereld bewegen en niet de produktie- en klasse-verhoudingen; dat deze in laatste | |
[pagina 19]
| |
instantie ook de ideeën voortbrengen en de maatschappij doen bewegen, dat lijkt hun een vernedering van de geest. (Roland Holst 1911:51) Roland Holst erkende dat ook andere dan economische krachten invloed uitoefenen, maar was in deze periode geneigd het meest op de economisch-maatschappelijke factoren te letten. Wel was zij zich er van meet af aan van bewust dat culturele verschijnselen principieel anders van aard zijn dan economische en sociale. Zij ging ervan uit dat de handelingen van de mensen worden bepaald door maatschappelijke omstandigheden en door de richting waarin de maatschappij zich ontwikkelt. Daarom was in haar opvatting de socialistische beweging afhankelijk van maatschappelijke ontwikkelingen, met name van de groei der klassentegenstellingen. In een cursus voor s.d.a.p.-leden wees Roland Holst erop dat het strijdbare proletariaat bereid moest zijn in een eventuele periode van hevige en langdurige klassenstrijd de dan noodzakelijke nieuwe strijdmiddelen toe te passen. Over deze toekomstige conflict-situatie maakte zij bij die gelegenheid een opmerking die laat zien hoezeer in haar ogen maatschappelijke verhoudingen de doorslag gaven. Wij weten niet wanneer zulk een periode zal komen, wij hebben het niet in onze macht haar te doen beginnen, evenmin als haar te vermijden. De groeiende klassetegenstellingen brengen haar of wij willen of niet. (Roland Holst 1909a:212) Vanuit deze gedachtengang kon zij in Algemeene werkstaking en sociaaldemokratie dan ook schrijven: De politieke massastaking ‘wordt onder bepaalde historische en politieke voorwaarden, als de gisting en opgewondenheid der massa het kookpunt bereikt, met noodwendigheid de verschijningsvorm van de sociaal-politieke crisis, van de scherpe toespitsing der verhoudingen in de klassenstrijd.’ (Roland Holst 1906:84; curs. H.S.) In dezelfde brochure benadrukte zij echter dat de socialist geen passieve, afwachtende houding past. Haar historisch materialistisch uitgangspunt bracht haar dus niet tot een fatalistische houding; de socialist moest zich actief inzetten voor de goede zaak. Voor het bevorderen van een juiste socialistische mentaliteit achtte zij de revolutionaire opvoeding van het proletariaat van groot belang. In de al eerder aangehaalde cursus zei Roland Holst hierover: Alles wat wij in onze strijd doen, onze gehele actie op alle mogelijke manieren, onze parlementaire actie en onze actie in de gemeenteraden, onze pers, onze vergaderingen, onze cursussen, dat alles moet dienen in de eerste plaats (...) daartoe (...), het proletariaat socialistisch op te voeden, het proletariaat te organiseren, de organisatie te vervullen met socialistische geest, want daar komt het toch vooral op aan. De vorm van de organisatie kan worden verbroken, maar de eenheid, de bewustheid, de socialistische gezindheid, het klassebewustzijn, eenmaal vast en diep in het proletariaat geworteld, kunnen daaraan nooit weer worden ontnomen. (Roland Holst 1909a:213) | |
[pagina 20]
| |
Omdat Henriëtte Roland Holst de richting die de ontwikkeling van de maatschappij inslaat zo belangrijk vond, achtte zij het gewenst deze ontwikkeling te analyseren met behulp van een stevig gefundeerde theorie; dit was voor haar de marxistische leer, in het bijzonder het historisch materialisme. Het was zaak deze theorie ‘zuiver’ te houden en niet toe te geven aan de drang tot het sluiten van compromissen; het laatste kwam immers neer op het aanpassen van de theorie teneinde de directe praktische toepassing daarvan wat gemakkelijker te maken. In haar artikel Beginsel en praktijk (1902) opende Roland Holst het vuur op de opportunisten binnen de s.d.a.p. (zie hier p. 31vv). Dat zij ten volle overtuigd was van de juistheid van de socialistische beginselen blijkt ook uit dit citaat: ‘In de sociaal-demokratische levensbeschouwing alleen is waarachtige eenheid, gelijk de sociaal-demokratie alleen waarachtige beweging is.’ (Een halfslachtig standpunt, De nieuwe tijd 1904; zie hier p. 192vv). In het eerste decennium van de twintigste eeuw, een periode waarin Roland Holst zeer produktief was, schreef zij niet alleen in De nieuwe tijd en andere Nederlandse bladen, maar publiceerde zij ook in het weekblad van de Duitse socialisten, Die neue Zeit. Als altijd hield zij zich ook in deze periode bezig met allerlei onderwerpen: actuele gebeurtenissen in binnen- en buitenland, militarisme (de kwestie volksleger of ontwapening), socialistische ethiek en opvoeding, de verhouding tussen intellectuelen en het socialisme, feminisme, etc. Zij ging ook herhaaldelijk in op het ‘strijdmiddel’ staking, onder andere naar aanleiding van de grote spoorwegstaking in 1903 (zie hier p. 40vv). Toen er voor de Duitse socialistische partij een brochure over het verschijnsel staking moest worden geschreven, dacht Kautsky aan Henr. Roland Holst, die hij als een autoriteit op dit gebied beschouwde. Zo ontstond haar Generalstreik und Sozialdemokratie (1905; in 1906 als Algemeene werkstaking en sociaaldemokratie verschenen). Zij beschreef hierin verschillende categorieën stakingen, het uitgebreidst de ‘politieke massastaking’, een strijdmiddel waarvoor de socialisten omstreeks 1900 opnieuw belangstelling kregen (Van Praag 1946:140). De beschouwing die zij aan deze actievorm wijdde, had tot doel de feiten te bestuderen en ‘daaruit de richting der verdere ontwikkeling’ af te leiden.Ga naar eindnoot23. Van het vele prozawerk dat Henriëtte Roland Holst in deze periode schreef, noem ik ten slotte nog eens Kapitaal en arbeid in Nederland, dat een bijdrage tot de economische geschiedenis van de negentiende eeuw wilde leveren. In de Inleiding bij de eerste druk erkende zij dat er ook andere dan uitsluitend economische factoren in het geding waren: Maar behalve de ekonomische, werken ook etnografische, politieke en godsdienstige factoren ertoe mee, vormen en kracht der arbeidersbeweging in ieder land te bestemmen. Omdat Nederland nog een ‘klein-burgerlijk land met achterlijke produktiewijze’ | |
[pagina 21]
| |
is en bijgevolg de arbeidersbeweging er nog zwak is, hebben oude ideologieën nog veel vat op de Nederlandse arbeiders. Daarom is het nodig, wil men alle invloeden nagaan die de Nederlandse arbeidersbeweging gemaakt hebben tot wat zij is, de inwerking der politieke geschiedenis en der religieuze ideeën op het maatschappelijk leven te bestuderen. Van het dichtwerk uit deze periode noem ik hier nog Opwaartsche wegen (1907); uit de verzen in deze bundel spreekt een vitalistisch zelfbewustzijn van een socialiste die de grote vrijheidsstrijd tegemoet ziet en niet twijfelt aan de ‘triomf van het socialisme’. In de vorige bundel, De nieuwe geboort, had de dichteres ook iets van vertwijfeling en innerlijke tweestrijd getoond, maar hier overheerst de zekerheid en onverbrokenheid van het socialistisch levensgevoel.Ga naar eindnoot25.
Bij Roland Holst is de overgang naar een volgende fase in de ontwikkeling van haar denken nooit scherp af te bakenen, daar elementen uit een nieuwe fase al in een vorige fase te bespeuren zijn. Wel is het mogelijk de grens tussen twee opeenvolgende fasen globaal te markeren aan de hand van bepaalde publikaties. Met dit voorbehoud kan het verschijnen van een drietal werken in 1912 als zo'n grens gezien worden: De vrouw in het woud, een dichtbundel, Thomas More, een drama, en Jean Jacques Rousseau, een biografie (zie hierboven p. 204vv). In elk van deze werken beschreef Henriëtte Roland Holst de positie van een individu in conflict met maatschappij of partij. Deze overeenkomst tussen de drie werken berust niet op toeval, aangezien Roland Holst in deze jaren sterk was doordrongen van het besef dat het handelen vanuit een eigen overtuiging tot isolement kan leiden, isolement in het partijleven en in de omgang met vrienden (vgl. de vriendschap met Gorter, die door de politiek tot een einde kwam; zie hier p. 15v). In deze eerste jaren na haar uittreden uit de s.d.a.p. was Roland Holst ook op journalistiek gebied minder actief dan voorheen; omstreeks 1915 was zij echter weer op alle fronten volop bezig. In haar publikaties vanaf 1914, 1915 blijken haar opvattingen over socialistische tactiek en theorie op enkele punten gewijzigd te zijn. De Eerste Wereldoorlog heeft hierop ongetwijfeld mede invloed gehad. Deze catastrofe betekende voor Roland Holst een enorme desillusie: de internationale eenheid van het proletariaat bleek volkomen ondergeschikt te zijn aan nationalistische instincten bij de arbeiders, die elkaar nu in dienst van imperialistische regeringen bestreden. Roland Holst paste haar opvattingen over de te volgen strategie aan deze nieuwe omstandigheden aan; van deze verandering in haar denken legde zij rekenschap af in verscheidene artikelen, o.a. ‘Proletarisch | |
[pagina 22]
| |
belang’ en ‘proletarisch ideaal’, (De nieuwe tijd 1915; zie hier p. 80vv). Ze legde nu (nog) meer nadruk op het belang van een socialistische opvoeding van het proletariaat; de gezindheid, de wil van de arbeider was voor haar een kernbegrip geworden. Zij hechtte voortaan meer waarde aan het voluntaristische dan aan het deterministische aspect van het marxisme. Naast de ervaringen van de wereldoorlog maakten nieuwe ontwikkelingen in psychologie en biologie het voor H. Roland Holst onmogelijk de door haar mechanisch-simplistisch genoemde interpretatie van het economisch determinisme te handhaven (Roland Holst 1915c:p.XVIII). In overeenstemming met het voluntaristische in haar theorie ging zij de nadruk op de psychische drijfveren van de mens leggen. Invloed van haar psychologische lectuur is heel duidelijk merkbaar in De revolutionaire massa-aktie uit 1918. Zij noemde zich in deze periode neo-marxist (zie Roland Holst 1918d:81), een treffende typering, aangezien deze term wijst op twee kenmerken van deze fase van haar denken: haar opvattingen zijn aan de ene kant vernieuwd, maar blijven anderzijds binnen een marxistisch denkkader. Zo zegt zij in De strijdmiddelen (1918) dat inzicht en wil op ‘bepaalde momenten in het wereldgebeuren zelfstandig kunnen ingrijpen, al zijn hun werkingen in het algemeen gebonden aan historische, ekonomische en politieke factoren’ (curs. H.S.; zie hier p. 90). Zij ziet ook nu nog Marx als ‘een geestelijke reus (...) wiens maatschappij-leer de revolutionaire voormannen van onze dagen ten sterke steun (kan) zijn, niet enkel om de gebeurtenissen te doorzien, maar ook om de ontwikkeling van die gebeurtenissen, voorzover dat mogelijk is, te bespoedigen en te leiden’. (Roland Holst 1918e:523). In de periode omstreeks 1915 schreef Henriëtte Roland Holst in De nieuwe tijd artikelen over partijpolitieke kwesties, over de noodzaak van revolutionair socialisme, over problemen rond het militarisme, enz.; ook schreef zij in die tijd in het partijorgaan van het r.s.v., De internationale (1915-1916). In 1916-1917, toen zij deel uitmaakte van de redactie van De tribune, schreef zij voor dat dagblad maar liefst zo'n 150 artikelen (Van Praag 1946:206). In 1915 verscheen de dichtbundel Het feest der gedachtenis, tegelijk een utopie en een terugblik op het leven van strijdbare vrouwen. De gedichten uit het enkele jaren later verschenen Verzonken grenzen getuigen van zelfinkeer; de dichteres peinst over de dood en over de liefde als kracht die zin geeft aan het bestaan. Ook treedt in deze bundel het motief offervaardigheid op de voorgrond; het begrip offer was in de gedachtengang van Roland Holst van wezenlijk belang, zeker sinds zij de waarde van een doorleefde socialistische gezindheid benadrukte. In de sonnettencyclus Droom en daad in deze bundel typeert de dichtregel ‘Altijd in d'oude tegenheên gevangen!’ het steeds terugkerende conflict tussen ideaal en praktijk. Alleen volmaakte liefde zou dit dualisme kunnen opheffen; de manifestatie van deze liefde is de offerdaad. gezegend elk die tot het Offer schrijdt:
In hem wordt droom en daad tot één herboren.
(Roland Holst 1920c:104)
| |
[pagina 23]
| |
Deze tegenstrijdigheid tussen ‘droom en daad’ is in een bepaald opzicht terug te vinden in het totaal van haar werk uit 1918. Zij publiceerde in dat jaar namelijk niet alleen deze meditatieve poëzie, maar ook werk dat op de socialistische praktijk was gericht, zoals De revolutionaire massa-aktie en De strijdmiddelen der sociale revolutie. Zo agiteerde de dichteres van Verzonken grenzen in de brochure Soldaten-plicht (1918) op haatdragende toon tegen het imperialisme en militarisme. Dat deze publikaties niet alle in hetzelfde jaar zijn geschreven, doet niets af van het feit dat H. Roland Holst in 1918 zich achter de inhoud van zo sterk uiteenlopende werken kon stellen. Zij zag zelfs een groeiende ‘geestelijke eenheid’ tussen haar literair en ‘wetenschappelijk’ werk, zozeer dat zij haar uitgever de suggestie deed, de Massa-aktie samen met een bundel gedichten, waarschijnlijk Verzonken grenzen, in één band uit te geven.Ga naar eindnoot26. Daar is het echter niet van gekomen. De dood van haar moeder maakte voor Henr. Roland Holst zelfbezinning noodzakelijk, een inkeer die een stempel heeft gedrukt op de verzen van Verzonken grenzen, terwijl de wereldoorlog haar dwong tot het schrijven van propagandawerk. ‘De toevallige gelijktijdigheid van de twee genoemde gebeurtenissen, die bij Henriëtte Roland Holst twee onverzoenbare behoeften wakker riepen: wijsgerige contemplatie en georganiseerd verzet-tot-het-uiterste, heeft voor haar de oorlogsjaren gemaakt tot de meest-gespleten tijd van haar bestaan.’ (Stuiveling 1938:292) In de cyclus Droom en daad wordt een levenshouding aangeduid, die de dieper liggende oorzaak van haar innerlijke verdeeldheid in de oorlogsjaren zou kunnen zijn: de dichteres wil zich laten leiden door een bepaalde kracht, ‘liefde’. Dit is een drijfveer die in verschillende situaties tot uiteenlopende activiteiten kan leiden. Liefde voor de mensheid brengt, in het geval van Roland Holst, felle strijd voor de socialistische beweging met zich mee, maar aan de andere kant is bewogenheid met het lot der mensheid niet goed mogelijk zonder eerlijkheid en zelfinzicht. Met De daden der Bolschewiki (1919) stond zij midden in het strijdgewoel. In deze brochure verdedigde zij namelijk het bewind in Rusland, al verhulde zij niet dat het terroristisch optreden der bolsjewiki haar te ver ging. Een heel andere toon heeft Uit Sowjet-Rusland, het verslag van haar verblijf aldaar (zie hierboven p. 17 en de fragmenten op p. 100vv.). Over Rusland schreef zij overigens veelvuldig in Klassenstrijd. Revolutionair maandblad (1926-1928). Een merkwaardig boek is haar levensbeschrijving van Garibaldi, De held en de schare, een werk dat meer dan enig ander boek van de schrijfster op een roman lijkt.Ga naar eindnoot27. Dit werk verscheen in 1920; in de jaren '20 kwam ook weer een aantal omvangrijke geschriften van haar uit. Zo zette zij in een studie haar visie op de relatie tussen toneel en maatschappij uiteen (Roland Holst 1924); verder ging zij uitgebreid op de communistische moraaltheorie in (hier p. 115vv) en bundelde zij in Over leven en schoonheid esthetische opstellen (hier p. 222vv). In de publikaties uit deze jaren hield zij nog vast aan haar ‘neo-marxistisch’ | |
[pagina 24]
| |
ideeënstelsel, maar zij was al bezig de accenten te verleggen.Ga naar eindnoot28. Daardoor is het mogelijk, dat zij enerzijds het historisch materialistisch schema handhaafde, bijv. in haar studie over toneelGa naar eindnoot29., anderzijds de geestelijke aspecten van de mens als de essentiële factor beschouwde, zoals in Historisch materialisme en kunst (uit Over leven en schoonheid). Als keerpunt in deze ontwikkeling in haar denken kan De weg tot eenheid (1928) worden beschouwd. In dit boek, geschreven na haar uittreden uit de Communistische Partij, distantieert Henr. Roland Holst zich van zowel de sociaal-democratie als het communisme. De eerste richting vindt zij te opportunistisch, de tweede te star-marxistisch; volgens haar gaat het communisme in te sterke mate uit van de structuur en de tactiek van de partij der bolsjewiki. Het socialisme dat Roland Holst nu voor de geest staat, is milder, staat open voor allerlei maatschappelijke en geestelijke stromingen; het socialisme zoals dat volgens Roland Holst zou moeten zijn, streeft in de eerste plaats naar een ommekeer in de geesteshouding van de socialistische arbeiders en de intellectuelen. Over de ‘nieuwe socialistische denkrichting’ schrijft zij: Haar koninkrijk is niet van de wereld, waarin intrigeren en manoeuvreren tot de ‘overwinning’ kan voeren, omdat enkel formele overwinningen voor haar geen overwinningen zijn. Zij wil hoofden en harten veroveren, geen bestuurszetels; gezindheden veranderen, geen verhoudingen van stemmen. (Roland Holst 1928b: 176, 177) De arbeidersklasse kan alleen waarlijk verenigd worden in een socialisme dat steunt op bredere grondslagen dan het marxisme (idem: 137). Zij spreekt nu dan ook van een na-marxistisch socialisme, een socialisme dat niet gelooft ‘aan historisch-noodzakelijke ontwikkelingswetten in het maatschappelijk leven’. De kracht van dat socialisme ligt in zijn idealen, in de zedelijke gloed die deze uitstralen over de mensheid, in de grootse visie van gerechtigheid en onbegrensde vervolmaking die zij voor haar oproepen. (idem: 169) Dit socialisme kijkt niet alleen naar het proletariaat in de geïndustrialiseerde landen, maar bekommert zich evenzeer om het lot van de onderdrukte volkeren in wat wij nu de derde wereld noemen. Voor Henr. Roland Holst wordt in deze jaren het kolonialisme een belangrijk onderwerp;Ga naar eindnoot30. zij heeft voortdurend aandacht voor ontwikkelingen in de koloniën. In 1927 wordt zij redactrice van Recht en vrijheid, een anti-kolonialistisch en -imperialistisch orgaan. In deze jaren wordt zij zich ook bewust van de inspirerende kracht van het oosters denken. In essentie geeft De weg tot eenheid al aan hoe haar visie op het socialisme zich in de komende jaren zal ontwikkelen. Zij blijft verbeten anti-kapitalistisch en houdt vast aan haar socialistisch ideaal, maar legt steeds meer nadruk op de noodzaak van een socialistisch beginsel dat met heel de persoonlijkheid van de | |
[pagina 25]
| |
socialist is verweven. Zij hecht nu minder dan vroeger waarde aan de organisatie der massa's als methode tot verwerkelijking van het socialisme (vgl. ook Stuiveling 1951:26, 27). Omstreeks 1930 begint zij de term religieus socialisme te gebruiken. In Socialisme en wereldbeschouwing gaat zij op dit religieuze aspect nader in: Wij zijn gaan begrijpen, dat (...) het hart op een wijze die buiten het verstand omgaat, kontakt heeft met een alomtegenwoordige Geest, een Opperste Kracht, welks wezen wij niet kunnen omvatten, maar waartoe wij voelen toegang te hebben, wanneer zuivere, onzelfzuchtige liefde tot de mensen ons vervult (zie hier p. 132vv). Zij acht de westerse samenleving onderhevig aan een crisis die veel dieper gaat dan alleen een economische instorting en wijst erop dat het westen de waarde der techniek overschat.
De maatschappij-kritiek uit haar marxistische periode wordt nu cultuur-kritiek. Zij gaat zich interesseren voor de anarchistisch socialist Landauer (1870-1919), aan wie zij zich, ondanks verschillen in opvatting, verwant voelt. Zijn ideaal was ‘een leven waarin mensen zich in verbondenheid en vreugde hun zijn bewust worden, en welker disharmonieën zich oplossen in de ene grote harmonie van het geloof aan een eeuwige-zin-des-levens.’ (Roland Holst 1931b:54) Vanuit een dergelijke ideeënwereld stelt Roland Holst nu de eenzijdig-materialistische gerichtheid van het westen en ook van het historisch materialisme aan de orde. Haar ideeën over de westerse cultuur zet zij uiteen in een rede voor het Religieus-socialistisch Verbond.Ga naar eindnoot31. In Grondslagen en problemen der nieuwe kultuur in Sowjet-Rusland (1932) komt zij nog eens uitgebreid terug op de situatie in Rusland. Haar beschouwing wekt de indruk dat zij, ondanks het vele teleurstellende dat zij in Rusland moet signaleren, haar best doet de ontwikkelingen in dat land zo positief mogelijk te beoordelen. Maar uiteindelijk luidt haar oordeel over het regime in Rusland negatief. Rusland heeft voor haar als grote inspiratiebron afgedaan. In een aantal artikelen in Bevrijding uit zij dan ook kritiek op (culturele) ontwikkelingen in Rusland. Ondertussen hebben niet-marxistische theorieën haar beïnvloed. Met grote belangstelling volgt zij recente ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied. De gedachten van Tolstoi, Hendrik de Man's interpretatie van het socialisme, het religieus-socialisme van Ragaz trekken haar steeds meer aan. Ze put ook uit geschriften van Künkel, Å tejnberg e.a.Ga naar eindnoot32. Een vaste plaats in de reeks leidersgestalten die zij zich ten voorbeeld stelde, krijgt Gandhi. Haar leven lang zal zij hem blijven bewonderen. In haar ouderdom schrijft zij over hem: ‘Ik leef met hem iederen dag, van den morgen/Tot 's avonds.’ (Roland Holst 1949b:59). De sympathie voor Gandhi gaat omstreeks 1930 samen met een opnieuw sterk toenemen van haar belangstelling voor geweldsproblematiek. Opvoeding tot het socialisme is een thema dat Roland Holst gedurende vele | |
[pagina 26]
| |
jaren heeft geboeid. De opvoeding van de socialistische jeugd ging haar bijzonder ter harte, zoals blijkt uit de voordracht die ze in 1907 voor een afdeling van de jeugdbond De zaaier hield: Ik bemoei mij nu sedert 1900 met de socialistische organisatie van de jeugd en vanaf die tijd heb ik over dat onderwerp altijd weer nu en dan nagedacht en getwijfeld, ik heb de groei der socialistische organisatie der jeugd in andere landen gevolgd en daarover gelezen, en over het gelezene nagedacht. Ik heb dikwijls geweifeld en het is mij pas langzamerhand klaar geworden, hoe de organisatie behoort te zijn ingericht en wat zij moet doen. (Roland Holst 1907b:24) Naarmate zij ouder wordt, lijkt haar belangstelling voor de jeugd en haar behoefte zich tot die generatie te richten, alleen maar groter te worden. Deze interesse blijkt onder meer uit de lezing De strijd om de jeugd (1931). Het slot daarvan laat tevens zien hoe zij het socialisme verbindt met een bovenindividuele levenskracht. (...) de eenheid-aller-mensen in het sociale leven moet gegrondvest zijn in de eenheid-in-het-essentiële, als de openbaring in hen van een absoluut geestelijk beginsel, als verbondenheid in een oneindige gemeenschap. Later zal Henr. Roland Holst zich meer in de richting van een christelijk socialismeGa naar eindnoot33. ontwikkelen, al zal zij nooit orthodox-kerkelijk gaan denken. In het groots opgezette en van een sterk godsbesef doordrongen dichtwerk Wordingen (1949) zal zij nog eens een overzicht geven van vele denkers, strijders en gebeurtenissen die haar hebben gefascineerd. Ook is het dan tijd voor een terugblik op haar levensloop; zij geeft haar herinneringen een toepasselijke titel mee: Het vuur brandde voort (1949).
Globaal gezien heeft Henriëtte Roland Holst in de evolutie van haar socialistische opvattingen een drietal fasen doorlopen; deze fasen zijn van elkaar gescheiden door twee intermezzi. Voor de begrenzingen van deze stadia d.m.v. jaartallen geldt de uitdrukking die Roland Holst aan Dietzgen ontleende: alle onderscheidingen zijn vloeiend. Na een korte spinozistische periode trad zij, daartoe voorbereid door het lezen van o.a. Marx, toe tot de s.d.a.p. Daarmee begon de eerste periode (1897-1911), die eindigde met haar uittreden uit de partij. In deze fase was zij als socialiste marxistisch georiënteerd; zij zag het historisch materialisme als het theoretisch fundament waarop haar propagandawerk rustte. Na de s.d.a.p.-periode verkeerde zij in een politiek vacuüm (1912-1914); zij had tijd nodig voor bezinning. De tweede fase (1914-1924) werd ingeluid door het uitbreken van de Eerste | |
[pagina 27]
| |
Wereldoorlog. Vanaf ± 1914 legde Roland Holst meer nadruk op het belang van persoonlijke inzet van de socialist en op de massa-actie als revolutionair strijdmiddel; ze ging zich neo-marxist noemen. Van 1915 tot 1927 maakte zij deel uit van verschillende (communistische) groeperingen. Tijdens de tweede tussenfase (1924-1927) was zij in politiek opzicht nog op het communisme gericht en in theoretisch opzicht op het marxisme. Langzamerhand maakte zij zich echter los van het historisch materialisme, al durfde zij dat zichzelf en anderen nog niet ronduit te bekennen. Omstreeks 1928 zette haar post-marxistische fase in; het socialisme dat haar nu voor ogen stond, was zedelijk gefundeerd. Haar belangstellingssfeer verschoof van Rusland en revolutie naar de oosterse cultuur, de problematiek van de koloniën, de bevrijdingsbeweging van Gandhi. Meer en meer ging zij zich voor Indonesië interesseren. Bij religieus-socialistische groeperingen voelde zij zich het meest thuis. Naarmate zij ouder werd, ontwikkelde haar levensvisie zich in de richting van een niet-kerks christendom.
Wat kwantiteit en verscheidenheid van onderwerpen betreft is het prozawerk van Henriëtte Roland Holst indrukwekkend. Toch is er veel op haar werk aan te merken. Zij schreef vanuit een enorme gedrevenheid; dit leidde tot een zekere gehaastheid: zij gunde zich geen tijd verworven inzichten zorgvuldig uit te bouwen, details nauwgezet in te passen in haar betoog, haar woorden te wikken en te wegen. Hierdoor vertoont haar prozawerk stilistische en inhoudelijke gebreken. Veelal vervalt de schrijfster in herhaling, is haar betoog niet strak genoeg opgebouwd. Haar stijl wordt vaak gedragen door een breed ritme, maar is ook nogal eens slordig.Ga naar eindnoot34. Vanaf ongeveer 1920 is in haar stijl verbetering merkbaar. In haar biografie van Tolstoi (1930) toont zij zich een vaardig stilist. H. Roland Holst maakte zich er niet gemakkelijk van af als zij een studie over een bepaald onderwerp opzette; zij documenteerde zich uitgebreid en probeerde steeds door te dringen tot de essentie van haar onderwerp. Nauwkeurigheid was echter niet haar sterkste kant. Jan Romein zei over De revolutionaire massa-aktie: ‘haastig, te haastig misschien?, schijnt het te zijn geschreven als om de verwachte massa-akties zelve vóór te zijn.’Ga naar eindnoot35. Zelfs is haar verweten, en dat gaat een stap verder, dat zij details verdoezelde als deze niet pasten in haar visie op een persoon.Ga naar eindnoot36. In elk geval had zij de behoefte te idealiseren; het was voor haar een innerlijke noodzaak een ideaal tot leidraad te hebben. Vaak werd zo'n ideaal voor haar belichaamd in een leidersfiguur, in markante gestalten zoals Marx, Lenin en later Tolstoi, Gandhi e.d. Deze tendens tot idealisering van een persoon of situatie veroorzaakte een dikwijls storend tekort aan kritische afstand, aan objectiviteit. Tegelijk vormt deze subjectiviteit echter de kracht van haar proza, want zij was intens betrokken bij wat zij schreef; de bezieling en intensiteit waarmee zij haar ideeën uitdroeg, maken dat haar proza ook nu nog vermag te boeien. | |
[pagina 28]
| |
De gedichten van Henriëtte Roland Holst worden nog wel eens geciteerd, maar niet zoveel meer gelezen. Enkele van haar prozawerken, met name Kapitaal en arbeid, worden ook tegenwoordig wel gelezen,Ga naar eindnoot37. maar over het algemeen krijgt haar proza nog minder aandacht dan haar poëzie. Wie de moeite neemt zich in haar geschriften te verdiepen, komt in aanraking met een gestalte die misschien wel vergeten is, maar nog niet verbleekt - daarvoor was H. Roland Holst te zeer een persoonlijkheid. Wie de afstand in tijd, dus ook in betoogtrant en gedachtengang,Ga naar eindnoot38. voor lief neemt, raakt vooral geboeid door de overgave waarmee Henriëtte Roland Holst te werk ging: de onvoorwaardelijkheid waarmee zij zich in haar geschriften en metterdaad inzette voor haar idealen en de eerlijkheid waarmee zij, als zij dat nodig vond, haar eigen inbreng ter discussie stelde. |
|