Jeugdwerk 1884-1892(1969)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 88] [p. 88] III. O God, als dìt dan slecht is, en dàt goed, Wat hebt Gij mij dan zùlk een hart gegeven Dat mij zóó klein, zoo nietig schijnt het leven, Dat ik, om goed te wezen, leven moet? Mijn hooge Droomen gaan heel ver van d' aard. Mijn hooge Droomen zijn toch ook U kind'ren, Of moet ik waarlijk deze bloem verhindern, Omhòog te groeien, naar haar lust en aard? Zijn ziels-groei fnuiken, - is dàt voor U deugd? Zichzelven brengen om de hoogste vreugd, Is dat uw Grooten Wil, o Souvereine? - Is het uw wet, uw waarheid, wat zij spreken, Die ons Hoog Willen met hun spotlach breken, De dienaars van het lage, van het kleine? Vorige Volgende