Jeugdwerk 1884-1892
(1969)–Henriette Roland Holst-van der Schalk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
De Weeze.aant.De stormwind loeit, de regen valt bij stralen
Door 't luchtruim flikkren vuur'ge bliksemstralen
En d' aarde trilt en beeft,
Op 't kerkhof zit alleen de arme weeze.
Vreest zij dan niet? Helaas! wat zou zij vreezen?
Vreest men, als men niets te verliezen heeft?
God nam reeds lang mijn vader, mijn behoeder
Mij bleef ten minste nog mijn dierbre moeder
Helaas! nu is ook zij niet meer.
Ik kan mijn leed, ik kan 't niet vredig dragen,
Zoo roept de arme wees in wanhoopsvlagen
En schreit zoo luid, en buigt het hoofd ter neer.
Wat doe ik hier nog, eenzaam en verlaten?
Waarom wou God mij dan niet sterven laten
Vind ik bij 't leven baat?
O God! zoo 't waar is dat Gij slechts genade
En goedheid zijt en dat G'of vroeg of spade
Uw kindren helpt en nimmer hen verlaat,
O laat dan een van Uwe bliksemstralen,
Die om mij heen op 't aardrijk nederdalen
Mij treffen in het hart,
Laat ik in moeders graf nog nauw gedolven,
Onder 't witte duinzand diep bedolven,
Een einde vinden voor mijn leed en smart.
Zij spreekt, en nauw heeft zij gesproken
Daar schiet de bliksem flikkernd neer,
En d' arme weeze heeft met 't aardsche stof gebroken
Zij is niet meer.
Juli 84.
|
|