Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] IV Ik sliep tot ik ontwaakte in dezen droom: Het was een tuin aan een stil eind der aarde. Een avond was er vroeger in het dalen gebleve' en 't was of in die oude stralen eindlijk de stilte haar geheim verklaarde. En er was ook een vijver waar de laatste rimpeling lang geleden was verdwenen; en er was een gevoel of lang al henen het water een bemind gelaat weerkaatste. En geen verlangen was daar meer, wel even een weemoed, die alleen was te verklaren omdat zooveel dingen verloren waren ergens en ver in een vergeten leven. Want eeuwen stierven daar en werden droomen sinds ik en zij die ik bezong bestonden - waar was de laatste kus van onze monden? waar is het blad van langgevelde boomen? Waar was haar lachen en waar was mijn zingen dier lentedagen toen wij samen waren? twee van de ontelbaar wervelende blaren in verre ritselende schemeringen? Verloren, weggewaaid, heen en vergeten ver in de luide wereld waar wij zwierven en lang geleden elkaar minde' en dierven... En in dien avond groeide dit vreemd weten: [pagina 188] [p. 188] Dat - toen zij wit en roerloos is geworden en zonder adem, en men haar in de aarde verborg, en al de bladeren der gaarde over haar laatste stilte woeie' en dorden - haar lichaam niet zooals alle andre golven van 't leven is gebroken in het leven, maar van de wereldkust is heengedreven over de zeeën en niet is bedolven, maar uitvloeide als een langzame en vermoeide golf aan een verre kust en is gedronken door 't warme zand en er diep is verzonken, wijl 't ander water in de zee weervloeide. En later, niet ver van de zanden waar de vloei van haar leven zonk, gebeurde 't wonder: langzaam en stil en dag aan dag ontstond er die vreemde tuin aan dat stil eind der aarde. Haar lichaam werd die tuin, 't licht van haar oogen glanst in den vijver, en de late weelde van zongloed is heur haar dat ik eens streelde - en zon en vijver blijven onbewogen. Zoo heb ik dit geweten in mijn droomen, en daarom zal die tuin er zijn, eens, later - want droomen zijn op slapend levenswater rimpeling van een golving die gaat komen. Er zullen enkle hooge bloemen zijn en een stilte alsof verborgen open oogen ons aanzien en waarin ons de onbewogen bloemen als zichtbare geheimen schijnen. [pagina 189] [p. 189] En soms zal uit het verre luide leven een man daar komen en de stilte hooren; hij zal een zwervend mensch zijn, en geboren uit wat er dan van mij nog is gebleven - het weinige in mijn leven, dat volkomen haar waardig was en dat haar was als 't eigen; hij zal daar wachten, en er luistrend neigen, en peinzend gaan, en hij zal wederkomen. En zelve zal hij nooit ten volle weten waarom hij daar komt en er staat te wachten, want onze liefde en ons verzworven smachten zijn in zijn wereld dan al lang vergeten. Maar soms zal hem de vreemde, nooit verklaarde stem van den wind roepen, en hij zal komen, tot hij blijft staan waar ik stond in mijn droomen, daar in die tuin aan een stil eind der aarde. Vorige Volgende