Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] VII Meest komt zij als de late najaarslanden in ritselende huiveringen sterven; dan wenkt zij aan mijn venster, en wij zwerven tesamen, en ik houd haar koele handen. En nu mijn hart de droom van haar erbarmen niet meer behoeft, noch haar zacht neigend steunen, gaan wij hoog naast elkander, en wij leunen gaande in de strengeling van elkander's armen. Maar soms wanneer zij over mij gebogen haar oogen opent wijd boven mijn staren, zie ik de droomen, die in de eeuwen waren, sterven in 't kalme donker van haar oogen - zie ik op het steil duister van een tempel de hoogepriester van 't geheime leven - dan hoor ik eeuwen waaien... en er bleven niets dan een zuil en een gebroken drempel - zie ik een duistren koning in gepeizen over terrassen en paleizen dwalen - dan dreunt een zee... dan is in later stralen niets zichtbaar dan de puinen van paleizen. 't Was eens dat zij hierna de woorden zeide die langzaam wijde poorten opendeden: ‘zie, zij beminden mij en zij beleden Haar. En is niet uw leven Haar belijden? Zoo zijn uw hooge meerdren neergeslagen. Maar weet ook dit: elk zag van de eigen toren alle gestalten rijzen en verloren gaan tot den ronden einder, en zij zagen [pagina 156] [p. 156] daarbinnen geen ding eeuwig: daden, droomen, noch stelslen, noch hun zonnen, slechts in 't leven het oogenblik, dat plotseling verheven tot ziel, kristal wordt boven alle stroomen. En gij, die Haar belijdt, zult ook dit vinden, want het is haar geheim; - dit vonden allen die, lang in duisternis teruggevallen, eens Haar beleden waar zij mij beminden.’ Toen zweeg haar stem... ik hoorde zacht en ver en diep uit een warm gehucht een moe beest blaten... de wind stond naast mij; zij ging ons verlaten... en boven haar zagen wij de eerste sterren. Vorige Volgende