Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] Aan de Muziek Een fragment o, Ontroering, die het eeuwig zuiver weten blijft van wie is ingewijd - als 't heelal het lijf grijpt met den huiver van de sferische bewogenheid - als het hart een ster wordt, en de sterren harten, en zich de oogen opensperren en de hemel tot het oog ingaat - als dan 't lichaam, wit van geest, de pezen spannend om het hart heen, is verrezen, dan baart in het aangegrepen wezen de eeuwige droom zijn daad. En het lijf wordt in het hel vervoeren als dun ijs om het kristallen hart, voor de teederheid van aardsch beroeren in een rechte siddering verstard; met de onmiddellijke drang der sferen stuwen geest en ziel, en met hen veeren hoog de schreden van het lichaam mee als een golf in de eeuwge zee der lusten - zoo, ziel van mijn zang, ging uw bewuste duizelende wake langs het rusten van den wind naar zee. [pagina 126] [p. 126] En uw voeten kwamen en zij bleven zweven op de waatren van den nacht; 't snelle gaan der sidderende wreven hief de spanningen der levenskracht door het lichaam, één begeerte, stijgend tot waar het gelaat, wit, strak en hijgend voelde en hoorde in duizelende zwijm rondomheen en door zich 't maatloos gonzen der doorstuwde sferen, en in 't bonzen van het eigen hart den zwaren, bronzen hartslag van 't geheim. Gang der goden, duizelend bevrijden, dans, die de aarde met de sterren bindt, die het lichaam, dat het hoogst verblijden van de ziel doorstaan kan, overwint - Hoog verhief de zee wolkende schuimen weerzijds van uw zweefgang naar de ruime vlucht van uw gespreide hande' omhoog - en gij danste - groote sterren waren stralend in het stroomen van uw haren, en de hemel wemelde in de klare wijdheid van uw oog. Godengang over de golvende uren wisslend rijzend of in zachte val dansend op tot waar der sterren vuren suizend zwaaien door het stil heelal - tot het Oosten opengaat, en 't jonge licht omhoogwiekt door de luid doorzongen sferen, en de nacht deinst, en de zang van de waatren, door het vuur bevlogen, zichtbaar zingen wordt, vullend de hooge ruimten tot der dagen blauwe bogen met haar gouden drang. [pagina 127] [p. 127] o, Het trouw en eeuwig zeker wonder van het oosten en dien open brand, als de stilte laait van zangen onder 't vuur dat stijgt, als het ontwakend land vooglen opzendt in die gouden gloeden juichend, en de zee haar luide vloeden heft ter vuren lippen van het licht - als de zon zijn vlammen blaast te zwaaien, en de hemelpoorten openwaaien voor den adem en het klimmend laaien van zijn aangezicht. o, Gij, die de ziel zijt van mijn zingen, die de regen van mijn dorsten zijt, die uw licht stroomt door mijn schemeringen, Gij, die mij tot vreugde hebt gewijd - 'k zie, nu 't snelle licht de duisters ruimde, dansend aan hoog over de gepluimde waatren - 't jong licht uw gespannen wiek - uw schoon lijf, en ik strooi u te roemen zingende woorden als weemlende bloemen voor uw dans uit - Gij, die ik moet noemen, hemelsche Muziek! Altijd weer opnieuw werd gij geboren, eeuwig jong als ons verlangen is - als een leven alles had verloren - en nog liefhad, brak de duisternis, en van uit het ver geluidloos weemlen van de zeeën en de zaalge heemlen daagde uw duizlende aandans, en tot gloed werd geluid, licht tot klinkend ontroeren - is de lucht niet zee voor uw vervoeren? en de fonkelende watervloeren gronden voor uw voet? Vorige Volgende