Verzamelde werken. Deel 1. Verzamelde gedichten. Deel 1. Verzen. De belijdenis van de stilte. Voorbij de wegen(1948)–A. Roland Holst– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] [Zijn jeugdverlangen werd als heeten dag] Zijn jeugdverlangen werd als heeten dag in vollen zomer: vlammen zonnevuur zengen het zware en onbewogen leven; en de natuur schijnt stil en vol te zijn van ingehouden adem - groot verlangen naar uiting eig'ner krachtenrijk bestaan strekt nog bewegingloos zich in de lucht zooals een roofdier zich tot springen spant: de rug in kromming opgespierd, de neus sidderend, en der oogen fellen brand scherp richtend op de naderende prooi. Maar als door vurig overspannen lucht onweer-geladen wolkendrommen komen, bolvormig en gezwollen van een kracht die elk verlangen gansch vervullen zal - dan gaat er over veld en bosch een angst die immer heerscht vóór sterk verlangde komst; de heim'lijke angst, die 't laatste wachten is op dat waar heel een leven zich naar heft - door bosch en over veld komt dan een licht dat bleek en stil als bange huiv'ring blijft - 't is de aâmlooze gemeenzaamheid van angst en hopend vreezen van wat komen gaat. Zoo werden ook toen Erik verder schreed met zeek'ren stap de vlucht der neevlen na, de dagen, die zijn voortgaand licht verwekte steeds minder licht en meer door angst verbleekt, en was hun gang gelijk het haastig gaan van eerste wolken aan een effen lucht, vooruitvluchtende bodem van het heir, het deinzend wolkenheir dat naderkomt en door de luchten donk'ren angst verbreidt. [pagina 13] [p. 13] Want donker werd nu alles om hem heen, en zelfs het felle vlammen om zijn lijf verbleekte tot een lichtelooze schijn die onbeweeglijk om zijn leden was. Maar niet zoo Erik zelf- hij hoorde nu een groot en vol geluid dat naderzwol, en voelde hoe een gloed drong in het donker - hij hief zich op, recht en gestrekt het lijf, en door het sombere om hem schalde hoog zijn vreugdenzeekre, plotselinge stem - 't ging als een licht door 't bange duister heen: ‘Ik voel een groote naad'ring in de luchten zij beven angstig voor den vlammenvloed die ik hoor komen wijl ik voel den gloed dier verre vuren, die 'k niet wil ontvluchten. Zooals een vrouw haar lichaam zwellen doet droomende dat een god haar komt bevruchten, en hem verwachtend, voelt al de genuchten van 't godenkind vol van haar eigen bloed, zoo span ik hoog de rijzing van mijn leden staande in het donker om mij, strak gericht mijn duisterborende oogen op het licht, dat zengend naad'rend, heel 't verduisterd heden omwerv'lend zal verbranden tot verleden, en hoog zal vlammen om mijn hel gezicht.’ Vorige Volgende