Het verzaken(1937)–Maurice Roelants– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] XIV Maar wen gij mij aldus in droef gemijmer vindt, gelijk een zonnebloem des avonds neergebogen, met schaduw om mijn mond en om mijn vochtige oogen, en ge in dat rustig uur mij weer hartstochtlijk mint... Melieve... en als ik spreek van mijn geliefde zuster en aan uw gretig oog 't verleden openvouw, meent gij dat mijne stad mij nog bekoren zou? Ben ik dan driftiger of sterf ik dan geruster? Ik heb u lief gelijk de laatste vlam in mij, maar hij die roode hulst bij wintervuur ziet blozen, hij lijdt van zijn geluk en smacht naar zomerrozen en die de kim bereikt wil nieuwe verten bij! Vorige Volgende