30 Andreus, de ene en de andere
Over Hans Andreus heb ik indertijd, naar aanleiding van zijn bundel Schilderkunst, eens geschreven dat hij de meest proteïsche is van de dichters die tot de experimentele groep gerekend worden, en daarbij toch misschien de meest zichzelf-gelijk-blijvende. Een uitspraak die bevestigd wordt door zijn twee laatste, ongeveer gelijktijdig verschenen bundels Empedocles de Ander en Het Explosieve Uur, hetgeen mij tevens de gelegenheid biedt, deze paradox nader te preciseren.
De meest proteïsche: Muziek voor Kijkdieren, De Taal der Dieren en Schilderkunst, drie bundels die elkaar in de loop van maar enkele jaren volgden, zijn zo radicaal verschillend van toon, van stijl en van inhoud dat men ze op het eerste gezicht voor bundels van drie verschillende dichters zou houden. Daarbij lijkt Andreus zo ontvankelijk voor, zo weerloos tegen invloeden van andere dichters (achtereenvolgens: Gaston Burssens, Lucebert, Pound, Hölderlin, Nietzsche) dat men zich - alweer op het eerste gezicht - afvraagt: wie en wat is in al deze verscheidenheid nu eigenlijk Andreus zelf?
De meest zichzelf-gelijk-blijvende: in de eerste plaats is er de kwaliteit zelf van zijn verzen; de beste verzen uit elk van zijn bundels zijn van een niveau dat epigonisme of onzelfstandigheid als zodanig reeds uitsluit. Dit doet reeds vermoeden dat de beïnvloedbaarheid van Andreus niet voortkomt uit een gebrek (aan persoonlijkheid: zoals dat b.v. bij een ander zeer beïnvloedbaar dichter, Michel van der Plas, het geval is), maar integendeel uit een overvloed. Een overvloed aan sensibiliteit en poëtische assimilatiedrang, die zich alles poëtisch wil toeëigenen, het geschapene niet alleen, de wereld van licht, mensen en dingen, maar ook het geschrevene. Het is een assimilatiedrang die vergelijkbaar is met het proteïsme van Picasso - die men toch ook geen gebrek aan persoonlijkheid zal verwijten. Maar ik zei: misschien de meest zichzelf-gelijk-blijvende; waarom deze superlatief? Ik bedoel er dit mee, en hierin ligt dan de eigenlijke paradox: dat Hans Andreus, juist in en door zijn schijnbare grilligheid en wispelturigheid, meer dan welke jonge dichter ook in korte tijd reeds een eigen, consequente dichterbiografie geschapen heeft, een biografie die om één centraal thema draait: het thema van de identiteit van het Ik.
Ziet men dit thema in de poëzie van Andreus eenmaal centraal, dan