De sprong van Münchhausen
(1959)–Paul Rodenko– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
15 ‘I am the man, I suffered, I was there’ (Walt Whitman)Het is dit jaarGa naar voetnoot* honderd jaar geleden, dat er in Noord-Amerika een gedichtenbundeltje verscheen dat, herhaaldelijk herzien en uitgebreid, bestemd was om te worden tot wat de Canadese criticus R.M. Bucke eens genoemd heeft de ‘Bijbel der Democratie’: namelijk Walt Whitmans Leaves of Grass. Ik sprak van een ‘gedichtenbundel’, maar honderd jaar na het verschijnen ervan is de kritische opinie blijkbaar nog steeds verdeeld over de vraag, of men Whitmans produktie nu eigenlijk wel tot de poëzie kan rekenen, en behoort het tot de bon ton, een beschouwing over zijn werk te beginnen in de trant van: ‘Is Walt Whitman eigenlijk wel een dichter?’ Het behoort dan weliswaar eveneens tot de bon ton, vooral wanneer het een jubileumstukje betreft, deze vraag bevestigend te beantwoorden - men kan ten slotte moeilijk zeggen: Whitman, die zich voor dichter uitgeeft, is er eigenlijk geen, maar omdat hij nu eenmaal in de leerboekjes staat, moeten wij deze bedrieger herdenken -, maar de reserve, die de zichzelf respecterende criticus ten toon meent te moeten spreiden, zodra hij zich met Walt Whitman bezighoudt, is toch wel zeer typerend. Bepaald komisch is het b.v. om prof. Van Kranendonks kritische capriolen te zien, waar hij in zijn ‘Geschiedenis van de Amerikaanse Literatuur’ een plaats moet inruimen aan Walt Whitman. Want ja, Whitman heeft nu eenmaal zulk een invloed op de ontwikkeling van de Amerikaanse litteratuur gehad, dat men hem moeilijk kan overslaan; nee, daar is hij beslist te belangrijk voor. Maar waaruit bestaat die belangrijkheid? Volgens prof. Van Kranendonk uit ‘onkunde’ en ‘gebrekkig historisch inzicht’, uit ‘stuitend ordinaire woorden en wendingen’, uit ‘kinderlijk gebrekkige (...) passages’ en een ‘gebrekkige verstechniek’, die niet de wens wekt, er iets van uit het hoofd te leren. Daar staan dan wel een aantal passages van ‘grote schoonheid en buitengewone zeggingskracht’ en ‘gelukkig poëtische passages’ tegenover, maar die zijn dan blijkbaar min of meer toevallig ontstaan, òndanks 's dichters onkunde en kinderlijk gebrekkige techniek (het is dan ook begrijpelijk dat Van Kranendonk zich uit deze kritische impasse alleen maar weet te redden door met Sir Edmund Gosse aan te nemen dat Walt Whitman eigenlijk helemaal niet bestaan heeft - een opmerking die weliswaar | |
[pagina 110]
| |
niet letterlijk bedoeld is, maar toch een wel zeer onthullend licht werpt op deze wijze van poëziebeschouwing!) Nu wil het mij voorkomen dat men onder ‘techniek’ in de poëzie alleen maar kan verstaan: de kunst om te overtuigen, de kunst om een vers, onverschillig met welke middelen, te doen ‘spreken’. Een machine is technisch volmaakter, naarmate zij beter werkt, en zo is ook een gedicht - een taalmachine - als technisch volmaakter te beschouwen, naarmate het een doeltreffender uitwerking op de lezer heeft. En wanneer de Leaves of Grass niet alleen de gehele Amerikaanse litteratuur een beslissende wending, een eigen sentiment, hebben gegeven, maar ook buiten Amerika een vrij diepgaande invloed op de ontwikkeling van de moderne poëzie hebben uitgeoefend, dan kan men, dunkt mij, alleen maar concluderen dat deze verzenbundel technisch op een bijzonder hoog niveau staat. Het misverstand van de ‘gebrekkige techniek’ is eigenlijk net zo oud als de litteratuur nieuw is, d.w.z. dat elke vernieuwer in eerste instantie voornamelijk als schenner van het oude wordt gezien. Voltaire, die toch zeker wel bewondering voor Shakespeare had en zelf een der eersten was die hem in Frankrijk introduceerde, waardeerde hem niettemin op dezelfde wijze als Van Kranendonk Walt Whitman waardeert: hij zag zijn werk als ‘enkele parelen in een mesthoop’. En zo is het praktisch allen gegaan, die iets nieuws te zeggen hadden: men waardeerde dat gedeelte van hun werk, dat enigszins met de geaccepteerde normen overeenkwam, en haalde over het specifiek nieuwe, de kern, het persoonlijke de schouders op. Het merkwaardige met Whitman echter is, dat onze tijd - een tijd toch van enorme historische en sociologische versnelling - hem zelfs honderd jaar na het verschijnen van zijn Leaves of Grass nog niet heeft kunnen ‘absorberen’ (de term is van Whitman zelf), zoals toch wel met andere, na hem komende vernieuwers als Rimbaud, Lautréamont en Apollinaire het geval is. Zijn invloed en populariteit zijn onbetwistbaar, maar het is om zo te zeggen een ‘zwijgende’ invloed; hij wordt veel gelezen, ook buiten Amerika (in Japan b.v. behoort hij tot de meest gelezen westerse schrijvers), maar er bestaat een opvallende wanverhouding tussen zijn populariteit en het aantal litterairkritische studies, dat over hem verschenen is. Het zijn meer de litteratuurhistorici, die zich met hem bezighouden en vlijtig de details van zijn leven compileren (het onlangs verschenen 616 blz. tellende The Solitary Singer van Gay Wilson Allen is op dit ogenblik de volledigste van deze biografische reconstructies), zuiver poëziekritisch heeft men zich tot dusver nog zeer onvolledig van het belang en de waarde van zijn dichtkunst rekening gegeven. Toch was Whitman zelf zich juist van het technisch-vernieuwend | |
[pagina 111]
| |
karakter van zijn verzen zeer bewust. In een gesprek met Horace Traubel zei hij eens: ‘This subject of language interests me - interests me: I never quite get it out of my mind. I sometimes think the ‘Leaves’ is only a language experiment - that it is an attempt to give the spirit, the body, the man new words, new potentialities of speech’. Hij beschouwde zich als poëtisch reformator, nam trouwens ook een tijdlang welbewust de houding aan van ‘profeet’ en liep zelfs met het idee rond, een groot boekwerk te schrijven, dat voor de moderne mens de bijbel moest vervangen; een boekwerk dat hij volgens de bovenaangehaalde uitspraak van Bucke inmiddels toch geschreven heeft, en wel onder de vorm van de Leaves of Grass. Maar men moet met termen als ‘de bijbel der Democratie’ voorzichtig zijn, en misschien zijn het juist soortgelijke slagzinnen, die de kritische reflexie verhinderd hebben zich op een adequate wijze van de litteraire betekenis van deze verzen rekenschap te geven. Zeker, veel van Whitmans opvattingen is een integrerend deel geworden van het typisch Amerikaanse democratische sentiment, van ‘the American way of life’; maar het is geen toeval dat de Rus Majakowski, profeet van een heel ander soort democratie, in talrijke opzichten zulk een frappante overeenkomst met Whitman vertoont. Bij beiden zien wij de vervanging van het gebonden versschema door de vrije, zeer persoonlijk gemoduleerde periode, en een met veel bravour naar voren gebrachte aandacht voor het Ik: ‘I celebrate myself, and sing myself’; een Ik dat echter als symbool staat voor de nieuwe mens in de nieuwe samenleving, die beide dichters profetisch verkondigen. Majakowski kon daarom de oktoberrevolutie ‘mijn revolutie’ noemen, haar zich persoonlijk toeeigenen, zoals Whitman in ‘For You, O Democracy’ in eigen persoon Amerika schept: Come, I will make the continent indissoluble, Whitman en Majakowski staan beide aan het begin van een nieuwe cultuur, die zich realiseert in een groot volk, een wijd en rijk land: en het is meer het daaruit voortspruitende machtsgevoel, het gevoel van er-bij-zijn, meedoen, dat hun verzen inspireert, dan een bepaalde staatkundige filosofie. ‘I am the man, I suffered, I was there’, zegt Whitman in een bekende regel, waarin tevens duidelijk het ‘nationale’ karakter van zijn dichterlijke Ik-conceptie naar voren komt. | |
[pagina 112]
| |
Een van de opvallendste kenmerken van Whitmans poëzie is wel de verheerlijking van het menselijk lichaam: de nieuwe mens wordt in de eerste plaats ervaren als wedergeboorte van het lichaam, de lichamelijkheid, zoals in het grandioze ‘I sing the body electric’ met de eindeloze opsomming van de mannelijke en vrouwelijke lichaamsdelen en hun functies. Voor Whitman vormde de herwaardering van het lichaam (en de seksualiteit) een wezenlijk bestanddeel van de democratische gedachte, hetgeen begrijpelijk is, omdat de democratie, de Russische zowel als de Amerikaanse, de mensen nu eenmaal dichter dan ooit op elkaar drukt, in nauw fysisch contact samenbrengt in trams, bioscopen, vergaderzalen. Maar kan men daarom niet beter onspecifiek van ‘de moderne mens’ spreken in plaats van de term ‘democratie’ te gebruiken? De hernieuwde aandacht voor de lichamelijkheid is in de hedendaagse poëzie een algemeen verschijnsel, zonder dat er nu bepaaldelijk democratische sentimenten aan te pas komen; misschien is daarom nu pas het ogenblik aangebroken om Whitman zuiver als dichter te ‘absorberen’, nu wij slogans als ‘Champion of America’ en ‘Bard of Democracy’ als niet-wezenlijk kunnen doorzien (het zijn de tijdgebonden aspecten van zijn dichterschap) en via onze eigen problematiek rechtstreeks tot de kern van zijn poëzie kunnen doordringen.
(1955) |
|