| |
| |
| |
14 Erotische trustvorming (Jens August Schade)
Ik vraag mij wel eens af, waarom nog geen van de St. Germaindes-Prés-ërs, die in een heel warenhuis van ismen hardnekkig naar nieuwe ismen blijven zoeken, op het zo voor de hand liggende idee van het ‘ismisme’ gekomen is. Een ismistische roman zou b.v. kunnen beginnen met een existentialistische weergave van het vreugdeloze leven van een jongeman, die zich vergeefs zoekt te engageren en steeds weer zijn neus stoot (hier enkele doloristische alinea's inlassen). In het volgende, intimitistische, hoofdstuk ontmoet hij op een bankje in het Luxembourg De Vrouw; hij brengt de intimitisten-groet, biedt haar een sigaret aan (gelegenheid om enkele Luciferistische accenten te plaatsen) en ze raken in gesprek (sonorisme). Enfin, ze belanden natuurlijk in Tabou (alcoholisme, neo-dadaïsme) en uiteindelijk op zijn kamer, waar via sensorialisme en supranudisme het stadium bereikt wordt waarop alleen nog het lettrisme op zijn plaats is. Volgende ochtend natuurlijk: dolorisme, en zo kan de cyclus van deze typische hedendaagse roman opnieuw beginnen.
Dit is natuurlijk een schema in zijn allersimpelste vorm, er zijn nog talloze subtiele chazalistische, fafistische, ubiquitistische, zaoumse en zanzimotistische trekjes in aan te brengen, maar dat laat ik aan de verbeeldingskracht (of het neo-imaginisme) van de lezer over. Ja, en dan die schadistische trekjes... maar die kan ik waarschijnlijk moeilijker aan de verbeeldingskracht van de lezer overlaten, daar het schadisme buiten zijn eigen chapelle weinig bekendheid verworven heeft. Eerlijk gezegd, is het mij ook niet helemaal duidelijk wat het schadisme nu precies wil, maar het schijnt er o.a. om te gaan, elkaar brieven te schrijven (die uiteindelijk natuurlijk in een schadistisch tijdschrift behoren te belanden, maar dat is er voor zo ver ik weet nog niet), waarin de ene zin telkens de voorgaande min of meer tegenspreekt, en wel in dier voege dat de eerste zin een ‘cliché’ is, terwijl de tweede de ware gevoelens van de briefschrijver vertolkt. De aanhef van zulk een schadistische brief luidt dus b.v.: ‘Beste vrind (ouwe sok),’ en eindigt met ‘Het beste er mee en tot ziens. Waarom pléég je die zelfmoord nu niet eens, waar je al zo lang de mond van vol hebt!’ Wel - het is niet meer of minder dan een ander isme, maar daar ik nu eenmaal nieuwsgierig van aard ben, heb ik toch maar eens de moeite willen nemen het boek van de Deense schrijver Jens August Schade te lezen, dat genoemd isme in
| |
| |
de wereld gebracht heeft. Dit boek draagt de romantische titel Des êtres se rencontrent et une douce musique s'élève dans leurs coeurs (Ed. du Bateau Ivre, 1947; trad. par Chr. Petersen-Merillac, oorspronkelijke titel: Mennesker Modes og sod Musik opstaar i Hjertet).
Noch de titel noch het ‘schadisme’ hadden er mij op voorbereid: maar Des êtres enzovoort blijkt inderdaad een zeer ongewoon boek te zijn, en wel in de gunstige betekenis van het woord. Het is een verbluffend mengsel van pure poëzie en bandeloze sensualiteit, van humor en occultisme, misdaad en magie, het is de meest onwaarschijnlijke alliage van Anker Larsen en Henry Miller, van Jean Cocteau en Peter Cheyney, van Thorne Smith, André Breton en D.H. Lawrence. De geschiedenis - voor zover men van een ‘geschiedenis’ kan spreken - speelt zich af onder handelaren in blanke slavinnen en onder Newyorkse gangsters, onder souteneurs en geesten, in bordelen en treinen (die hier ook een soort rijdende bordelen zijn); iedereen gaat met iedereen naar bed, meestal reeds 2 à 5 minuten na de kennismaking, en als het enigszins kan liefst met zijn drieën, vieren of vijven tegelijk. Maar ja - de gangsters citeren Goethe en voeren Groenlandse bezweringsdansen uit terwijl zij hun slachtoffer beroven, en aan het eind bedankt het slachtoffer hen met tranen in de ogen, omdat zij ‘de lente in zijn hart’ gebracht hebben. Zij noemen zich trouwens een ‘bande idéologique’ en beroepen zich op Kant, zij laten zich door de vogeltjes vertellen wie er vermoord moet worden en ‘la bande n'assassine pas des gens qui croient à l'amour’. Sofia Petersen, een danseres van wereldformaat, laat zich als prostituée in een obscuur bordeel van Rio de Janeiro inschrijven ‘par une sorte de besoin rêveur’, en overigens wordt een prostituée in dit boek gedefinieerd als ‘een natuurlijk en eerzaam persoon, die in een bordeel de mannen verheft tot het niveau van haar bed’. Men ziet: alles is hier van een kinderlijk-naïeve poëzie doortrokken, en op de meest onverwachte ogenblikken treffen wij passages van een overrompelende schoonheid aan. ‘On peut trouver de la poésie partout, même dans un pot de chambre’, zegt een van de personages, en dat is blijkbaar de stelling die Schade heeft willen bewijzen.
Het is niet zo eenvoudig de inhoud van het boek weer te geven, en eigenlijk heeft het ook helemaal geen ‘inhoud’, wanneer men daaronder verstaat een systematisch opgebouwde handeling. De verschillende optredende figuren zijn ook nauwelijks ‘personen’ in de psychologische betekenis van het woord, maar veeleer representanten van bepaalde kosmische energieën. De opbouw van het boek doet meer denken aan die van een muziekstuk, een symfonie met
| |
| |
een aantal dooreenlopende en steeds opnieuw, maar steeds weer in een andere context, in een andere toonzetting optredende motieven. Zo zijn er, om althans een voorbeeld te noemen, de nu eens afzonderlijk, dan weer als twee- of drieklank optredende motieven van Venetië, de zakdoek, en de damestoiletten. Hans Madsen ontmoet in de trein van Kopenhagen naar Korsør een meisje, Sofia Petersen, dat hem de geschiedenis vertelt (die zij zojuist in een oud tijdschrift gelezen heeft) van een man, die in een straat van Londen plotseling zijn bewustzijn verliest en zich verplaatst ziet in een Italiaanse stad (wanneer het motief weer optreedt, blijkt het Venetië te zijn), waar hij duelleert om een vrouw die hem haar zakdoek als onderpand van haar gevoelens geeft; hij komt weer tot zichzelf op dezelfde plaats in Londen, maar met een hem onbekende zakdoek in zijn hand. Kort daarop begeven Hans Madsen en Sofia zich naar de damestoiletten om Venus op de passende manier voor hun ontmoeting te danken, en na afloop schenkt zij hem haar zakdoek; waarna hun wegen zich scheiden. Madsen herinnert zich later dat hij als klein kind ook met een meisje heeft gespeeld dat Sofia heette (het blijkt achteraf natuurlijk dezelfde Sofia te zijn): ze speelden o.a. ‘Venetië’ met papieren bootjes in de goot. Sofia van haar kant treedt o.a. als danseres op in een nachtkroeg, die ‘Venetië’ heet en waar de gasten in miniatuurgondels zitten. In een ander café in New York ziet zij hoe een dronken man, die plotseling ineenzakt, in de damestoiletten wordt gedeponeerd; als zij met haar begeleider buiten het café staat, zegt zij dat zij iets vergeten is: zij gaat naar de damestoiletten en eigent zich de zakdoek van de man toe. ‘Je l'ai trouvé dans un endroit semblable à celui où je l'avais oublié,’ verklaart zij. En op hetzelfde ogenblik, in Skanderborg, Denemarken, bevindt Hans Madsen zich op een feestje, waar een meisje zijn zakdoek ‘wegtovert’, waarbij hij flauwvalt; als hij weer bijkomt, blijkt het spel werkelijkheid geworden te zijn, want niemand kan de zakdoek weer terugvinden. Enzovoort: want deze drie thema's, Venetië, de zakdoek en de damestoiletten, worden nog naar alle mogelijke andere richtingen ontwikkeld, terwijl er bovendien tientallen andere, op soortgelijke wijze behandelde thema's doorheenlopen.
Een van deze ontwikkelingen moet ik nog even vervolgen, omdat deze direct samenhangt met de grondconceptie van het hele boek. Ik bedoel het ‘gat’-motief, dat nauw verbonden is met het motief van de damestoiletten: het W.C.-gat, waardoorheen Madsen, voor hij het deksel neerslaat, de razend-snel voorbijschietende kiezels van de spoorbaan ziet, en dat later terugkeert als het gat dat hij in het portret van zijn verloofde Mithra geschoten heeft, en dat deze
| |
| |
zelf, in een nogal obscene passage, gelijkstelt met het ‘gat’ van haar vrouwelijkheid, een gat waardoor hij, net zo goed als door het gat van het portret, ‘de sterren van Skanderborg’ kan zien. Evenals bij Sartre, valt het gat-motief samen met dat van de zuiging: ‘succion’ of ‘aspiration’, termen die zo vaak gebruikt worden dat wij ze kennelijk als sleutelwoorden moeten beschouwen. Maar anders dan bij Sartre valt het accent van de zuiging niet op het leeglopen van de aardse zin, maar integendeel op datgene, waarnaartoe gezogen wordt, en dat Schade met de mystieke term ‘la lumière du monde’ aanduidt. De handelingen van de personages - en dat geeft er het grillige en abrupte, het onverwachte en tegenstrijdige aan, dat de ‘schadisten’ blijkbaar het meest getroffen heeft - worden niet door psychologische motiveringen, maar geheel door ‘succions’ geregeerd. Door aan deze zuigingen te gehoorzamen, handelen de personages conform een ‘profonde loi intérieure’, die hun eigen psychische krachten in overeenstemming brengt met de krachten van de kosmos, die op hun beurt weer identiek zijn met de krachten van de liefde. Schade vervangt dus als het ware het begrip ‘inspiratie’ door het begrip ‘aspiratie’, een begrip dat fenomenologisch waarschijnlijk ook zuiverder is.
De kosmische krachten zijn identiek met de krachten der liefde, en daarom is het begrijpelijk dat
het prototype van de ‘zuiging’ gezocht wordt in de fysiologische activiteit van de vrouwelijke genitalia, waarmee dus weer aan het altijd wat vaag en onwezenlijk gebleven begrip ‘inspiratie’, als aspiratie, ‘succion’, een concrete biologische basis gegeven wordt. De wereld van Schade doet zich aan de lezer voor als een wereld, geladen met erotische energieën; door zijn erotische energie heeft de mens deel aan de geheime krachten van de kosmos. Maar er zijn slechts weinig individuen op de wereld, die zoveel energie in zich opgehoopt hebben dat zij tot werkelijke ‘erotische krachtcentrales’ worden. Deze individuen, die tegelijk krachtcentrales zijn, vormen een soort erotische elite en zijn, daar de erotische energieën elkaar nu eenmaal aantrekken, allen op een bepaalde manier met elkaar verbonden: of zij hebben elkaar als kinderen gekend (Hans, Mithra, Velopa, Sofia), wat doorgaans pas achteraf blijkt; of ze zijn met elkaar getrouwd geweest (of nog getrouwd), zodat b.v., wanneer er een nieuw personage N optreedt en blijkens zijn handelingen tot de elite, tot de ‘geinitieerden’, behoort, hij steevast de eerste man van A, het speelkameraadje van B of, wanneer het een vrouw is, de maîtresse van de tweede of derde man van C blijkt te zijn geweest. Evenals het kapitaal in de economie tendeert ook de erotische energie tot steeds grotere concentratie. Vandaar ook dat zich telkens, wanneer twee
| |
| |
ingewijden elkaar in een amoureuze krachtmeting treffen en hun energieën zich dus ophopen, in de wereld van de andere geïnitieerden een ‘gat’ opent met het bekende zuigingsverschijnsel; vandaar ook het erotisch pluralisme dat ik reeds noemde. Aan het eind van het boek heeft zich dan ook praktisch alle erotische energie geconcentreerd in de ‘trust’ van Hans Madsen en zijn harem (alleen in het door de oorlog geïsoleerde Denemarken blijft nog een klein zelfstandig centrum bestaan: dat van Sjalof en Evangeline).
Geïnitieerden zijn zij die de liefde, in al haar vormen, au sérieux nemen. Maar er zijn ook tegenkrachten werkzaam: ook de ‘moraal’, gerepresenteerd door Sofia's moeder, Devah Sørensen, de moraal die Schade vergelijkt met een boze geest en een vampier, beschikt over magische krachten. Tegen de kracht van de erotiek, de kracht die uitgaat van ‘la pureté de l'amour et son cheminement inéluctable vers le parfait’, blijkt de magie der moraal echter op de duur toch niet opgewassen en Devah moet erkennen dat Sofia meer ‘pouvoir’ heeft dan zij; en overigens wordt het later duidelijk dat datgene waaraan de moraal haar macht ontleent ook niets anders dan de liefde is: moraal is slechts een perverse vorm van liefde.
In de figuur van Hans Madsen heeft Schade zijn idee van de ‘viriliteit’ gegeven. Evenals D.H. Lawrence zoekt hij het teken van de viriliteit niet in de brede schouders en de atletische gestalte; Josefa zegt tot Madsen: ‘Tu es un jeune homme mince, fin (...) Tu es tout pareil à un elfe et pourtant plus viril qu' aucun homme que j'aie jamais connu...’ De viriele man is de man die een knooppunt van kosmische krachten vormt, die enkel door zijn aanwezigheid hier op aarde, zonder er actief iets aan te ‘doen’, de wetten van het toeval bestuurt. In dit opzicht is zijn macht zelfs effectiever dan de macht der niet aan ruimte en tijd gebonden bewoners van ‘gene zijde’. Wanneer de geest van de vermoorde bordeelhouder Ramon Salvador de opdracht heeft, te zorgen dat de reiziger Henry Brown nog voor de avond een grote bestelling krijgt, kwijt hij zich van die taak door in de laatste winkel, die de reiziger bezoekt, een meisje haar kouseband te laten verliezen, zodat zij die voor de ogen van de winkelier weer aan moet doen, hetgeen, volgens zijn berekening, de winkelier in zulk een goede stemming moet brengen dat hij vanzelf wel een grote bestelling zal geven. Deze truc lukt boven verwachting goed, want tot Salvador's eigen verbazing blijft het meisje wel een minuut lang als gehypnotiseerd met haar rok over haar knie geheven staan: maar wat hij niet weet is dat het meisje door de winkelruit een kennis zag, die haar eens aan Hans Madsen had voorgesteld, en dat haar gedachten plotseling zozeer door Hans
| |
| |
Madsen in beslag genomen waren, dat zij alles om zich heen vergat. ‘Hans Madsen était mêlé à tout ceci...’, en wanneer Henry Brown, om de goede slag te vieren, 's avonds niet zijn vrouw Constance naar de bioscoop gaat, komen zij ‘toevallig’ naast Hans Madsen te zitten, Hans Madsen die Constance van een foto herkent en die zij allang had willen ontmoeten, daar de lectuur van zijn boek Jeux du hasard des rencontres entre les hommes haar hevig geïnteresseerd heeft. Terloops bewijst Hans Madsen zijn viriliteit dan nog even doordat er, juist op het ogenblik dat zij in het donker haar hand in de zijne legt (hij kent haar weliswaar niet maar de Schadeaanse vrouwen houden er nu eenmaal een enigszins onverwachte manier van kennismaken op na), op het doek een grote close-up van twee in elkaar grijpende handen verschijnt.
Des êtres und so weiter is, en dat is het merkwaardige ervan, in al zijn roekeloze erotisme, zijn schijnbaar cynische obsceniteit soms, in wezen een teder boek, ja zelfs een kinderlijk boek, al is het zeer zeker geen kinderboek. De lente, de vogeltjes en de murmelende bron blijven steeds op de achtergrond hoorbaar, en het is deze lichte, naïeve poëzie die uiteindelijk de toon, de kleur van het hele boek aangeeft. Praktisch alle parafilieën, uitgezonderd de mannelijke homoseksualiteit, spelen een rol in deze roman, maar het is er mee als met de ‘polymorf perverse’ kinderen van Freud: wetenschappelijk geanalyseerd mogen zij nog zo pervers zijn, het blijft toch een perversiteit op het plan van de onschuld, op het plan van die onbevangenheid en zuiverheid, waarop kinderen en dichters elkaar ontmoeten. Het eigenlijke thema van het boek is datgene wat Hans Madsen zich als student aan de universiteit van Kopenhagen voorneemt te studeren: ‘(les) grandes et belles choses de tous les jours: les profondeurs insondables du cœur humain et sa merveilleuse richesse, elle aussi insondable à la pensée.’
(1951)
|
|