| |
| |
| |
12 Een gepassioneerde Sancho Panza (S. Vestdijk, Zuiverende kroniek)
Wat ik met deze paradoxaal klinkende titel bedoel, is mij niet helemaal duidelijk. Dat wil zeggen, ik weet niet of een dergelijke combinatie realiter en in concreto mogelijk is, maar tijdens het lezen van Vestdijks Zuiverende kroniek schoot deze betiteling mij, toen ik zocht naar een term om de indruk die de auteur van deze essays en kronieken op mij maakte te omschrijven, plotseling en met het accent van een Aha-Erlebnis te binnen. Misschien laten zich daarom uit deze inval toch, wanneer wij de mogelijkheden ervan ontwikkelen en die toetsen aan de realiteit van de essayist en kroniekschrijver Vestdijk, bepaalde gevolgtrekkingen afleiden die verhelderend zouden kunnen werken - ook wanneer de karakterisering als zodanig onjuist zou blijken te zijn: een onjuist begrip hoeft daarom nog niet onbruikbaar te zijn (de begrippenwereld van het nazisme b.v. heeft veel gedaan om die van de democratie te helpen verhelderen).
In eerste instantie lijkt Sancho Panza een figuur, die al bitter weinig met een man als Vestdijk te maken heeft; wanneer we in de Nederlandse litteratuur al naar vergelijkbare grootheden (nou ja, zou Vestdijk zeggen) willen speuren, dan zouden we eerder aan een Kelk of Anton van Duinkerken denken: schrijvers die tot de typische antipathieën van Vestdijk behoren en die ook objectief gezien wel als zijn antipoden beschouwd kunnen worden. Maar misschien laat men zich hierbij teveel door het uiterlijk (en de plaatjes van Doré, die het type hebben vastgelegd) leiden; zeker, Sancho Panza betekent zoveel als Jantje Pens, en als zodanig heeft Cervantes de figuur van Sancho ook neergezet, maar: gechargeerd, als karikatuur - evenals Don Quichot een karikatuur is (wat men door de hoogdravende interpretaties wel eens vergeet). Men zou zich van hetzelfde type ook een veredelde variant kunnen voorstellen; wanneer met Sancho Panza en Don Quichot inderdaad twee tegengestelde, maar universeel-menselijke psychologische typen zijn aangeduid (òf door Cervantes zelf òf anders in ieder geval door de litterair-filosofische interpretatie), -twee typen die in veel opzichten overeenkomen met wat men tegenwoordig minder pittoresk als het pyknische en het leptosome type aanduidt -, dan is niet in te zien waarom dit type niet op zijn manier de hoogste toppen van menszijn zou kunnen bereiken. Het is waar dat de westerse cultuur geneigd is, in het type Don Quichot als zodanig reeds een grotere
| |
| |
affiniteit tot ‘het hogere’ te onderstellen, en vandaar dat de litteraire commentaar, met name de romantisch-geïnspireerde, van Don Quichot als type veel meer ‘gemaakt’ heeft dan van Sancho Panza (zelfs de wetenschappelijke Kretschmer is niet vrij te pleiten van de neiging, zijn leptosome type als het ‘cultuur’-type bij uitstek te presenteren). Maar de oosterse Boeddha bijvoorbeeld vertoont in zijn uiterlijk reeds een veel frappantere overeenkomst met Sancho Panza dan met Don Quichot, en het lijkt bij voorbaat al waarschijnlijk - volgens de theorie van Kretschmer evenzeer als volgens het populaire psychologische inzicht - dat ook zijn geesteshouding, zij het in ‘veredelde’ vorm, dichter bij die van Sancho Panza zal staan dan bij die van Don Quichot. Nu heeft Vestdijk in zijn Toekomst der religie (en hij komt er ook in deze Zuiverende kroniek terloops op terug) duidelijk zijn voorkeur voor het boeddhistische denken uitgesproken, zodat...
Maar halt: laten we ons niet te ver wagen op een terrein, waar we nog te weinig houvast hebben. Wie Vestdijk kent of wel eens een foto van hem gezien heeft, zal zich deze toch eerder leptosome schrijver trouwens moeilijk als een dikbuikige Boeddha kunnen voorstellen, en zelf zal Vestdijk misschien tegenwerpen dat hij juist met die vorm van boeddhisme, die de Boeddha in heel zijn pyknische omvang projecteert, niets van doen heeft. Goed, we laten de Boeddha dus voorlopig rusten en trachten de kwestie eerst eens van een andere kant te bezien.
Mijn formule had niet betrekking op zomaar een Sancho Panza, maar op een gepassioneerde Sancho Panza. Aangenomen dat Sancho op zichzelf ook een hoger cultuurtype zou kunnen vertegenwoordigen, blijft nog altijd de vraag bestaan, hoe dit cultuurtype ooit met gepassioneerdheid valt te rijmen; kan men zich zo'n type voorstellen, bestaat hier geen psychologische contradictie? Niet ten onrechte spreekt men immers van een ‘verterende passie’; de passie, het gepassioneerd-zijn, verteert het lichaam zoals de vlam het hout verteert. Maar zou het niet kunnen zijn dat men hier oorzaak en gevolg verwart? Dat eenzelfde gepassioneerdheid zich in een leptosoom nu eenmaal anders uit dan bij een pyknicus? Het is waar dat dit een gevaarlijke, want te abstracte, wijze van redeneren is: de gepassioneerdheid van verschillende personen is natuurlijk nooit ‘dezelfde’ gepassioneerdheid; maar de vergelijking van de passie met een vlam (waarvan de temperatuur dus verschillend kan zijn) doet althans de mogelijkheid aan de hand dat kwalitatief verschillende soorten van gepassioneerdheid kwantitatief vergelijkbaar zijn. Men zou dan, in theorie, kunnen zeggen dat een bepaalde mate van gepassioneerdheid zich hetzij meer geconcentreerd
| |
| |
hetzij meer diffuus uit, zich op een welomschreven object of op een ruimere groep van objecten richt, een deel van de persoonlijkheid isoleert om zich daarmee te identificeren of zich met de totale persoonlijkheid identificeert. Met andere woorden de gepassioneerdheid kan meer ‘smalle’, d.w.z. monomane vormen aannemen - en in dit geval zou men dan in het bijzonder van een ‘verterende passie’ kunnen spreken: het is de gepassioneerdheid van een Don Quichot - en zij kan een meer ‘brede’, minder ‘gespecialiseerde’ vorm aannemen.
In theorie; maar beantwoordt een dergelijke constructie ook aan de praktijk, de psychologische werkelijkheid? We zouden bijvoorbeeld de galerij van beroemde mannen (want, let wel, anders dan Kretschmer hebben we het hier over cultuurtypen, niet over psychologische typen in het algemeen) kunnen nagaan om te zien of we een type treffen, dat aan de hierboven geschetste mogelijkheid van een gepassioneerde Sancho Panza beantwoordt. En dan stuiten we al gauw op een figuur als Churchill, die qua uiterlijk toch zeker eerder aan Sancho Panza dan aan Don Quichot doet denken, wiens nuchterheid, praktische zin, realiteitsbesef en humor (de twee laatste begrippen hangen samen) evenzeer Sanchopanzeske eigenschappen zijn - en die niettemin, met name om zijn wijze van optreden tijdens de laatste wereldoorlog, door velen als een ‘gepassioneerd staatsman’ is gekenschetst: in tegenstelling tot Stalin enerzijds, die wel staatsman maar niet gepassioneerd was (eerder koudberekenend), tot Hitler anderzijds, die wel gepassioneerd maar geen staatsman was (d.w.z. monomaan-gepassioneerd). De koppige vasthoudendheid van een terrier, zo zou men Churchills vorm van gepassioneerdheid kunnen aanduiden; of ook: een gepassioneerdheid die niet in het offensief, maar in het defensief het best tot haar recht komt.
Wat heeft dit alles nu met Vestdijk te maken? Een vergelijking van Vestdijk met Churchill lijkt al even ver gezocht als een met de (lijfelijke) Boeddha. En toch zijn we intussen een aantal begrippen en betekenissferen tegengekomen, waarin we iets van Vestdijk en zijn denkmilieu herkennen. Ik heb de monomane vorm van gepassioneerdheid als meer gespecialiseerd aangeduid; nu was het ‘specialisme’ een van de voornaamste Forumiaanse zondebokken, bij Ter Braak vooral, maar ook bij Vestdijk: de religieuze projecties, op de gevaren waarvan hij in De toekomst der religie wijst- wat zijn deze projecties anders dan ‘specialiseringen’? En is het religieuze denken dat Vestdijks sympathie geniet, het ‘terugnemen der projecties’, niet een op het religieuze domein overgebrachte variant van het Forumiaanse ‘dilettantisme’ (de dilettant die niets
| |
| |
zo schuwt als ‘trop dans le jeu’ te raken, zich éénzijdig - monomaan - te differentiëren), van Ter Braaks ‘politicus zonder partij’? Partijen, opinies - iedere starre ‘keuze’ - zijn evenzeer projecties als goden en duivels het zijn; projecteren: dat is wat Don Quichot aan één stuk door doet, maar achter zijn projecties - reuzen of rovers - ontdekt Sancho Panza steeds weer de gewone windmolens, wijnzakken en schapen.
In zijn essay over de Engelse schrijver John Cowper Powys schrijft Vestdijk: ‘Powys heeft de ‘geest’ van tweeduizend jaar christendom met al zijn metafysische implicaties bezworen en op de materie losgelaten om deze laatste in haar oorspronkelijke staat van onschuld des te onbetwistbaarder te kunnen herstellen, - en tegelijk daarmee liet hij de materie op de geest los om de geest van zijn breuk en verstarring te genezen, van zijn ontzieling, zijn intellectualistische splitsvaardigheid, zijn metafysische hoogmoed, zijn moralistisch ‘Entweder-Oder’ (...) Alleen door een onderdompeling in de materie, die schept en bezielt en verlost in al haar natuurlijke onschuld, is de geest af te brengen van die voor het leven zo schadelijke onderscheidingen, die de mens alleen nog maar toestaan het kwaad te verdoemen, in plaats van er partij van te trekken, in dienst van het goede.’ Verstarring, splitsvaardigheid, metafysische hoogmoed, moralistisch Entweder-Oder, schadelijke onderscheidingen: voortdurend zien wij Vestdijk in zijn Zuiverende kroniek bezig, allerlei projecties, verabsoluteringen, differentiaties, keuzen, kortom allerlei eenzijdige abstracties van de totale werkelijkheid te ontmaskeren, deze totale werkelijkheid uit te spelen tegenover de ‘hoogmoed’ van de eenzijdige, ‘partijdige’ abstractie of projectie, het eenzijdige specialisme: Sancho Panza die Don Quichots au fond hoogmoedige waanideeën ‘zuivert’.
We herkennen dus in Zuiverende kroniek eenzelfde impuls als in De toekomst der religie, en misschien wordt het nu iets duidelijker waarom ik ter karakterisering van Vestdijks essayistisch en kritisch werk de figuur van Sancho Panza introduceerde. En passant merk ik nog op dat in de combinatie Don Quichot-Sancho Panza de eerste als vertegenwoordiger van het idealisme, de tweede van het materialisme geldt (waarbij, zoals ik al opmerkte, de sympathie van de westerling aan de kant van de idealist is); in Cowper Powys' ‘religieuze materialisme’ nu, waardoor Vestdijk in hoge mate gefascineerd blijkt te zijn, ligt een mogelijkheid, het materialisme een ‘geestelijk’ aspect te geven en aldus cultureel acceptabel te maken: hier ligt de lijn die van Sancho naar Boeddha loopt; neemt men de projectie van de dikbuikige Boeddha terug, d.w.z. vertaalt men deze Boeddha in het psychologische, dan blijft de
| |
| |
aardgebondenheid, de erkenning van de materie als de scheppende, bezielende en verlossende grondslag van het ‘hogere’ over (zonder welke dit ‘hogere’, deze ‘geest’ een abstractie, een ‘partij’, een onvruchtbaar specialisme is).
Het begrip ‘psychologisch’ zou verwarring kunnen wekken: men denkt daarbij aan analyse, ontleding (het beroemde ‘ontleedmes’!), splitsing - methoden van werkelijkheidsbenadering die maar al te zeer in de sfeer liggen van specialisering, verbijzondering etc., methoden dus waarom het Vestdijk juist niet te doen is. Men lette eens op hoe vaak Vestdijk de evidentie van een portret als doorslaggevend psychologisch argument aanvoert (b.v. in de stukken over Baudelaire en Shakespeare; in het laatste geval acht hij het portret van De Vere zelfs het meest overtuigende argument voor de theorie dat deze, en niet Shakespeare, de drama's van Shakespeare heeft geschreven): het portret, de levende totaliteit van het gezicht, de totaalindruk die aan elke analyse voorafgaat. De methode, die hij in zijn beschouwingen bezigt, is dan ook niet die van de ontleding, het uiteenrafelen der verschijnselen, maar die van de wisselende belichting, het wisselende gezichtspunt (of de benadering ‘per analogie’), waarbij het te observeren fenomeen als levende werkelijkheid intact gelaten wordt. Een mooie omschrijving van deze methode geeft hij zelf op pag. 38; het gaat hier om de wijze van benadering van het verschijnsel ‘geloof’, maar geeft een uitstekend beeld van de wijze waarop Vestdijk in het algemeen verschijnselen en problemen te lijf gaat:
‘Hij (d.w.z. de psycholoog in Vestdijks conceptie) heeft een open oog voor de bijverschijnselen van het geloof, meer misschien nog dan voor het geloof zelf, dat hij als het ware door deze bijverschijnselen tracht in te sluiten, om zodoende tot een althans ‘negatieve’ bepaling te komen. Uit hoofde van zijn koppige bescheidenheid meet hij zich niet dadelijk met geloofshelden, maar zoekt de zwakkere broeders, het geloof in kleine dosering. Hij leest boeken, romans, waarin iets, maar ook niet meer dan dat, van het geloof is gesuggereerd, hoewel de gelovige zelf ten voeten uit is afgeschilderd, zodat hij zich beurtelings ergeren en stichten kan aan de ongrijpbaarheid van het mysterie, ten opzichte waarvan zijn psychologie van halftinten en vermoedens, hypothesen en teruggenomen hypothesen, zelf in een soort... geloof schijnt te vervluchtigen.
Het geloof is een te heldere vlam voor het koppig en bescheiden oog van de zielsverkenner. Het absolute geloof - voor zover dit geen fictie is van schrijftafeltheologen, wier abstract begripsapparaat even ver van het werkelijke geloof afvoert als de laboratoriumen enquëtepsychologie dit doen - verblindt hem. Om in dit felle
| |
| |
licht lijn en structuur te herkennen moet men het dempen; men vangt het in een prisma, om de kleuren te bewonderen; men wijzigt de lichtsterkte, men doet het geloof aangloren en weer doven (...)’ etc. Ik heb deze passages met opzet wat uitvoerig aangehaald, omdat zij mij bijzonder karakteristiek lijken voor Vestdijks denktrant en methodiek. Op het begripspaar ‘koppig en bescheiden’ komt hij met bescheiden koppigheid herhaaldelijk terug: het moet wel een bijzondere betekenis voor hem hebben. Koppig: we worden weer herinnerd aan Churchill en zijn ‘koppige vasthoudendheid van een terrier’; en bescheiden? Als staatsman is Churchill het ongetwijfeld: hij is beroemd om zijn ‘understatement’, een techniek waarin ook Vestdijk excelleert. Ik heb Churchill hiervoor binnengehaald om aan een concreet voorbeeld te laten zien dat de mentaliteit van een Sancho Panza zeer wel met gepassioneerdheid kan samengaan; alleen is het dan een gepassioneerdheid van meer reactieve, meer defensieve aard: een verborgen gloed die zich niet zozeer in bepaalde opinies, een systematische handelwijze, een star partijkiezen uit, dan wel in de totale habitus, de totale instelling van de persoon in kwestie: in de totaliteit die vóór iedere specialisering ligt en die zich in een defensieve positie het duidelijkst manifesteert. Vestdijks levensstijl is die van de begrijpende verdraagzaamheid; dat is mutatis mutandis ook de levensstijl van Sancho Panza. Maar het is bij Vestdijk geen sullige, amorfe verdraagzaamheid (of: onpartijdigheid), maar om zo te zeggen een actieve, ‘gewapende’ verdraagzaamheid, een verdraagzaamheid die, in het defensief gedrongen, bijzonder onverdraagzaam tegen de onverdraagzaamheid kan zijn (zo ongeveer drukt Vestdijk het zelf uit in De toekomst der religie); een van de felste uitvallen in Zuiverende kroniek is gericht tegen diegenen die Aldous Huxley niet de vrijheid gunnen te zijn wie hij is. ‘Hartstochtelijk en onpartijdig’ noemt Vestdijk de schrijver John Cowper Powys, die hij zeer bewondert; het is eigenlijk dezelfde combinatie als ‘koppig en bescheiden’, alleen is de ‘belichting’ hier wat sterker: maar deze hartstochtelijke onpartijdigheid, deze vechtlustig-koppige bescheidenheid - is daarmee niet inderdaad datgene aangeduid, wat ik met de figuur van een ‘gepassioneerde Sancho Panza’ heb willen uitdrukken?
Intussen kunnen we ons de vraag stellen: waar ligt de grens tussen ‘hartstochtelijk en onpartijdig’ en ‘de hartstocht van de onpartijdigheid’? Het laatste is al bijna weer een nieuw ‘specialisme’ - dat wil zeggen een nieuwe donquichotterie, en de grens is inderdaad niet altijd nauwkeurig te trekken. Wanneer Vestdijk tegenover de Don Quichots Denis de Rougemont (die in de realiteit van de duivel gelooft), Sartre (die aan een ‘vrije keuze’ gelooft), Koestler-
| |
| |
Gomperts (die eenzijdig partij kiezen), Van Heerikhuizen (die ‘denkt dat hij gelijk heeft’), Rodenko (die het einde van de psychologische roman verkondigt) als Sancho Panza optreedt, en zelfs als een gepassioneerde Sancho Panza, die met bescheiden maar volhardende koppigheid steeds weer de oneindige genuanceerdheid van de werkelijkheid tegen de eenzijdigheid van filosofische of moralistische constructies en opinies in het spel brengt, dan is dat allemaal goed en wel, maar zo nu en dan vraagt men zich daarbij toch af, of men nu met een bijzonder intelligente en beweeglijke variëteit van Sancho Panza te maken heeft of met een als Sancho Panza vermomde Don Quichot. In ieder geval zou dit dan verklaren, waarom Vestdijk uiterlijk zo weinig aan Sancho Panza doet denken (en met ‘uiterlijk’ bedoel ik niet alleen zijn fysiek uiterlijk, maar ook zijn ‘schrijversuiterlijk’: hoe men zich de auteur alleen op grond van zijn werken zou voorstellen): hij is eigenlijk Sancho Panza en Don Quichot inéén.
Maar goed, laten we van de vergelijking afstappen voor zij, tè ver doorgevoerd, absurd wordt. Wat ik bedoel is alleen dit: ergens laten deze essays en kronieken een onbevredigd gevoel na. Duidelijk is dit bijvoorbeeld te constateren in het stuk over Denis de Rougemont; eerst zet Vestdijk hier helder en suggestief de opvattingen van Denis de Rougemont uiteen, zo suggestief inderdaad dat we ons gespannen afvragen: wat zal Vestdijk hier nu tegenover stellen? Hoe zal hij het probleem van het al dan niet bestaan van het absoluut-kwade te lijf gaan? En dan blijkt hij er plotseling niets tegenover te stellen, dan blijkt hij niets te lijf te gaan en op het kritieke ogenblik door een achterdeurtje te verdwijnen met de haastige opmerking dat het probleem hem verder niet interesseert, omdat hij niet gelooft in de duivel. In dit geval zijn waarschijnlijk de condities van het krantenartikel, dat een bepaalde omvang niet te buiten mag gaan, oorzaak van deze onbevredigende afloop, maar bij nader onderzoek blijkt het genoemde artikel ongewild symptomatisch te zijn: het onbevredigde gevoel komt voort uit het feit dat teveel intelligentie en ‘gepassioneerdheid’ worden besteed aan het demonstreren dat een ding meer dan één kant heeft, dat men niet eenzijdig mag zijn etc. - maar op de vraag ‘waarom niet?’ wordt nergens ingegaan. ‘De werkelijkheid’ is in feite de beslissende instantie, waaraan elke handeling, elke uitspraak, elke opinie gemeten wordt; maar zou een handeling, een opinie die in strijd met de werkelijkheid, in strijd met de natuurlijkheid is, niet desondanks een eigen intrinsieke waarde kunnen hebben? Het is een probleem waarop nergens wordt ingegaan. Vestdijks kronieken willen ‘zuiveren’; maar waarvoor, waartoe zuiveren zij? In zijn voorwoord
| |
| |
zegt hij dat de polemist (d.i. hijzelf, de auteur) evenals de moralist gewoonlijk niet zegt wat de mensen moeten doen, maar wat de mensen moeten laten: hij zuivert. Jawel, maar waaròm moeten zij dit of dat laten? Dat is een vraag waarop de moralist Sancho Panza geen antwoord geeft, en de gepassioneerde Sancho Panza nauwelijks of in ieder geval niet erg duidelijk, waardoor men steeds het gevoel krijgt dat er in deze beschouwingen ergens een dimensie ontbreekt.
(1957)
|
|