Fabel
‘De ene vorm die mij bewaarde is heen’, schrijft Achterberg. Schrijft hij uit eigen nood, schrijft hij uit naam van de moderne mens. God is niet dood, hij is verkaveld; zijn ledematen zijn over de aarde verstrooid, men noemt ze ismen, specialismen, technieken. Wie zal ze bijeenlezen? Wie weet nog wat lezen is? ‘Lezen’ als: verzamelen, binden, tot leven tellen, genezen. En hoe leert men lezen? Onder het patronaat van de lichte Apollo? Maar Apollo ordent het gezonde, geneest niet het zieke; van kruiden, de geheime krachten der natuur, weet hij weinig. Onder het matronaat van Isis, van wie men verhaalt dat zij de verkavelde Osiris bijeengelezen en tot leven genezen heeft? Maar Isis is moeilijk bereikbaar en verbergt zich veelal achter het bloeddorstige masker van Gorgo, de Schrikgodin. Zo staat de beeldroman in het teken van Gorgo: maar wie weet, welke werkelijkheid er achter dit masker schuilgaat? En de kannibaal die Jan Mens verslindt: staat hij misschien niet ergens dichter bij Luceberts ‘vierde zien’ dan de lezer van de beschaafde kennismaking?... Misschien weten de dichters er meer van; laat hen maar eten, de metro is gezond voedsel voor dichters. Maar: het is niet voor niets, dat de meest vraatzuchtige van de moderne dichters, de man wiens pupil een keelgat is en wiens wimpers zich als kakementen om de wereld sluiten, de naam Apollinaire heeft gekozen. Eten is goed, maar dan van twee walletjes. Zo dacht ook de heraut der goden zelf erover, die zich ‘koinos Hermès’ noemde: Hermes van beide partijen.