Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
Macte Animo.Ik moet er niet van weten, van die zuidsche vrouwenzielen,
die, voelend het noodlottig leed hun longeren vernielen,
te midden het ontbladeren van de boomen kneuteren gaan
dat 't jammer is van hen en van hun lief en van de blaân.
Zijt gij het die ik rochelen voel hier rond mijn hert, vernieling?
Zijt gij het, God verplette u, worm die mijner jeugd bezieling
verknagen moet! Het lijf wierp u mijn eigen roekloosheid,
doch, zier om zier, bestrijde ik u den geest, Noodlottigheid?
Gij die vandaag den hemel kuischt van vuiler dampen rotheid,
O licht, o warmte, o levenslust, bedanke u, vurige godheid!
- Mijn zonnig land... mijn verten... mijn jong leven... Kameraad,
nicht raisonniren... weer u scherp, en eind als een soldaat!Ga naar voetnoot1)
21 October 1879. |
|