Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 165]
| |
Na lezing eener zitting der Fransche KamersBravo voor 't geestig Frankrijk! Nog eens viel het masker, glad
en fijn geschaafd en geblanket, het hoofsche masker, dat
zoo meen'ge Belg en Jean Prud'homme zijn echte wezen waande.
Beziet zijn echte wezen, die ontuchtige, getaande,
vermoeide tronie, vol verleiding ja en sluwen schooi,
maar uit nature bot en lompig: het gezicht der lichtekooi.
Hoort naar die taal, bedwingt den walg en kijkt naar die gebaren.
O, great attraction, lok toch haar millioens bewonderaren
ten kijk: ‘Het aanschijn harer pracht hebt gij, zoo vaak, zoo duur
betaald. Voor nieten ziet gij nu het wijf in haar natuur.
Het is de stond. Zij heeft Zola gelezen en veroordeeld.
Maar inniglik behaagde haar zijn oorbeeld en zijn voorbeeld,
en ziet, bij de eerste stond van drift en van vergetelheid,
daar rijst zij in de volle pracht van haar natuurlikheid.’
Zij was de geest der vrijheid, zij was de engel der ontslaving,
zij was gedacht en kunst, zij was bezieling en beschaving,
zij was het licht, zij was de wet, zij was het midden en
der wereld as. Haar hoofd Parijs riep uit: ‘Ik ben die ben’
en gansch de wereld knikte en kwam gedwee de wet ontvangen.
En trotsch, te midden wierook en geklangen en gezangen,
daar troonde het aanbeden beest in keizerliken leest,
en hadde 't God niet afgeschaft, het ware God geweest.
Maar keizerschap en godlikheid ontvloog haar uit den zinne;
van onder 't keizerlike wijf, van onder de afgodinne,
stijgt al met eens het volkskind weêr, vuil, ongezond en dom,
wiens oog van onbestemde drift naar liederlikheid glom;
vol ziekelike geestdrift, die een half woord kan doen woelen,
gemaklik om ontsteken, onverbidlik in zijn koelen;
het koortsig mager kind, zoo vroeg der vorsten temme laat,
en schuldig zijnde door hun schuld, half schuldloos in zijn kwaad,
naar lijf en ziel gekluisterd, van bedorvenheid doorreten,
| |
[pagina 166]
| |
en vrouwlik lusttuig in het bed van God-den-vorst gesmeten.
Triomfe des losbandigheid in vorsteliken schijn,
galante dierlikheid, uw straf moest iets verschrikliks zijn,
want gij gingt ver...Ga naar voetnoot1)
|
|