Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 162] [p. 162] Es ist eine alte geschichte Men is een jongling wild en vrij, een trotsche ziel; men kan misprijzen, en hetgeen men meest bespot bij eenen man is liefde. Maar ontzaglik leeft zij onder 't koel bescheid; te groot om zich te storten, zij, op eene nietigheid; gereed te lijden en zich zelf te loochnen, tot eens zou verschijnen - is zij mooglik maar! - hare ideale vrouw. En wijl men zoekt en wanhoopt en verduikt, eens daagt zij daar aanbidlik. - O een blijde stond, een zaligheid, nietwaar? Ha! eeuwig oude en zelfde lied! Ha! noodlot! vorm der straf die over 't wroetlend menschdom giert tot aan het kille graf! Aanbidlik rijst die Eenigste in gulden dageraad, maar 't gaapt een afgrond tusschen - of o wee! men komt te laat! Vorige Volgende