Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
Aan E. LapeleerEen ieder eigen ziel, een ieder eigen wezen:
laat ieders woord zijn innig wezen wedergeven.
Dees wierd het hoogst begaafd: zijn gave heet de kracht,
de hooge wijde vlucht, het peilend diep gedacht.
Hem is de wereld nauw: hem hoeft, tot land en woning,
de toppen, hemel en heelal: hij is de koning,
doorreizend met den bilk 't oneindig koninkrijk,
en stijgend naar de zon zijn adelaar gelijk.
Waneer hij gaat voorbij, buigt de eedle dichterschare,
en opent hij den mond, zij zwijgen al te gare.
Hem komt het woord af...
De koning spreekt als koning, kalm, eenvoudig, grootsch...Ga naar voetnoot1)
|
|