Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Op het album van wijlend Jongvrouw Pauline Willems, J.F. Willems dochter. Een album, duur familiestuk, op elkeen der omgulde tabletten, eenen dichterlof, of eene kunstnaarshulde bewarend, dietscher zangrigheid en schoonheid toegewijd: wien mag het niet verbazen die ons land kent en den tijd! Zoo naâr ligt dus een tijd nog dat er vlaamsche zangsters zongen, wijl, om ze te vereeren, kunst en hoofschheid samendongen! - Ja, zulks hadt Gij bewrocht rond u, die, moedermensch aleen, ons volk ontwiekt met vrije woord - gaaf die met u verdween. Hewel, wat was kan zijn, en wat geweest is kan herworden. Nog leeft wel 't apenras van wie uw stemme tegenmorden, Nog leeft die zelfde domkop van een Staat, en item leeft een bisschop die ons banvloekt als hij slecht genoenmaald heeft. Des niet te min - integendeel! - vooruit, het nijdig streven van Vlaanderens taaiheid! Willems naam als strijdleus aangeheven, en eens zien wij ons Vaderland in vrije bloeite staan, - ofwel eens springt het boelken van 't jaar '30 naar de maan. 29 Oct. 1879. Vorige Volgende