Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] Tannhauser's laatste bekoring trio III 4.) Het dal tusschen den Hörselberg en den Wartburg. Tannhaüser en Wolfram. Tannhaüser. Ik kom terug, mijn koninginne, gij weet: Tannhaüser, eens uw lief! De wereld, God vloekt onze minne, hier doolt uw ridder als een dief. Ach, ziet gij wel, ik ben ze moede, die deugdzaamheden zonder hert. Wolfram. Waarheen, Tannhaüser? Waarheen? - Laat ons gaan. Tannhaüser. En dan - zonder u! Als een roede drijft mij berouw en liefdesmert. Rosige nevelen spreiden. Wolfram. Wat moet hij hebben? Wien spreekt hij aan? Tannhaüser. Ah! - Voelt gij die geurige walmen? [pagina 74] [p. 74] Wolfram. God helpe, of 't is met hem gedaan! Tannhaüser. Zeg, voelt gij uw zinnen bedwalmen? Hoort gij niet die dansende galmen? Wolfram. Heer God, bescherm het herte mijn! Tannhaüser. Men zingt het lof. Dit zijn de psalmen. Verschijn, verschijn en laat ons weer gelukkig zijn. Wolfram. Zie, uit die rots, die dampend neigt, 't bedrog der helsche lusten dreigt! Tannhaüser. O balsemlucht, gij drenkt mij dronken, en tot in der beenderen merg, doorzinderen mij hitsende vonken: gegroet, gegroet, mijn Venusberg! Venus verschijnt te midden haar hof in hare toovergrotte. Venus. Gegroet, lieve ongetrouwigheid! Zeg, wat heeft Venus u voorzeid? Wel wil de deugd ons hert versteenen; doch wie vermocht ons min te speenen? [pagina 75] [p. 75] Tannhaüser. O Venus, mijn zoete koninginne! ofwel uw liefde, ofwel de dood! Wolfram. O helsche schoonheid, duivelinne! God sta mij bij in dezen nood! Venus. Lang van elkander losgereten, kom, laat ons, zalige dronkenschap, de terende onrust doen vergeten van eenzaamheid en ballingschap. Tannhaüser. Gods priesters mij vermaledijden. Zoo wille ik mij der hel toewijden. Wolfram. God moge ons hier genadig zijn! Venus. Wees mijn - wees mijn - in mijn arms - o wees mijn! Wolfram. Een woord - een enkel woord - en dan - ga dan aan. Tannhaüser. Laat mij gaan, laat mij gaan! [pagina 76] [p. 76] Wolfram. Weet gij nog van een heilige dame? Tannhaüser. Neen, Wolfram! neen, neen, laat mij gaan! Wolfram. Tannhaüser, haar naam slechts, haar name. Tannhaüser. Laat mij gaan! Wolfram. Haar noemen is een schietgebed: Elisabeth! Tannhaüser. als verpletterd Elisabeth! Venus. O wee! zij verdwijnt. Vorige Volgende