Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Raoul Dit is Raoul, een knaap met rond gezicht, sleek haar, zwart oog en dungezaaiden knevel. - Hij ziet er vroo en vredig uit, zeer deftig, beleefd, gedienstig, uit der mate vriendlik, O die Raoul is alleszins bevallig! Een warme ziel stroomt uit zijn donker oog. Soms zit hij daar en zwijgt en smoort al droomen, terwijl een lied door geest en mond hem zweeft, als hoorde hij geklangen en gezangen. - Raoul is muzikant, speelt wel 't klavier, en... - Zoo zoo? Voorwaar een aangename jongen. - Ha ha ha! - Waarom schiet gij in een lach? de ce baha que faut-il que j'augure? - Och, moet ik des u mijne meening zeggen? Gij zult gij ook misschien - het zou me spijten - mij als een dier hooveerdigaards aanzien, die Heine lezen, Byron en Musset, en al bewonderend dat vernuftig greten, allicht een oorbeeld naar dien trant betrachten. Fier, somber, eenzaam - in een spaanschen mantel - doorwand'len zij de wroetelende wereld; misachten en mistrouwen en misprijzen, en neuriën: Alles is komediespel. Betrouwen niemands trouw en nauwliks d'hunne; betrouwen niemands deugd, zelfs d'hunne niet; en aller zaken God en middenpunt, bejeegnen 't al met reusachtig misprijzen. Men wil soms hebben dat ik zulkeen ben, een soorte van een Mefistofelès. En zeg ik u wat ik, door dezen schijn, bij ondervinding hebbe leeren lezen, wie weet? Gij ook... Là changement à vue! God zij gedankt! Bezie en oordeel zelf. - Hoe is het op Gods wereld mogelijk? [pagina 45] [p. 45] Dat stom gelaat, dat levenloos groot oog, dat u zoo dom in de oogen kijkt, terwijl het aanzicht krimpt in kinderachtig kwaad-zijn; die onbetaamlijke onbeschofte tale, dat ongelooflijk bot en onverstandig twisten... 't Is hij nogthands! 'k Moet oog en oor gelooven! - Kom, vriend, ge en hebt nog maar één kant gezien. Zoo leert men op den eersten schijne voortgaan! Maar steek dat uit uw hoofd, of anders wordt gij eensgelijks een Mefistofelès! Dec. 1877. Vorige Volgende