Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Beeldenis Andere lezing van ‘Raoul.’ Dit is Raoul - een jonge knaap met rond gezicht, sleek haar, een dungezaaiden knevel en een donker oogenpaar. Hij ziet er vroo en vredig uit, fatsoenlijk en lieftallig, beleefd, dienstwillig - Die Raoul is alleszins bevallig. Soms schiet zijn blik de strale die een warme ziel bediedt. Soms zwijgt hij, smoort in stilte en droomt, terwijl een vluchtig lied hem op de lippen zweeft, als had een snare in hem gezongen. - Raoul is muzikant. - Zoo zoo! Een aangename jongen. Ha ha ha! - Waarom lacht gij nu? - Ach vriend het spijt mij zeer, dat, zoo ik des mijn meening uit, wellicht er een te meer mij voor een spotter houden zal, een koel hoegveerdig wezen, die Heine, Byron en Musset en derglijk heeft gelezen, zich aller zaken midden waant en eenzaam - als een God - op 't arrem menschdom nederschouwt, en greet en terdt en spot; aan niemand anders deugd gelooft - en nauwlijks aan de zijne... (Onvoltooid.) Vorige Volgende