Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 39]
| |
De ZwaneDes hemels spiegel, mild en frisch,
de lucht in 't ronde lavend,
daar ligt de vijver maagdelik schoon
in stillen zomeravond.
En kalm in haren avondlust,
bij 't zoet gesching der mane,
ligt langzaam drijvend op het meer
de droomerige zwane.
De dichterlike vogel mint
het maagdelike water,
en baadt wellustig, spiegelt, drinkt,
aanhoort het lief geklater.
En onbewust bemint hem 't meer
en streelt zijn blanke veder,
en klatert zacht en spiegelt hem
zoo teêr zijn beeltnis weder.
Doch weigerGa naar voetnoot1) en bescheiden in
bewondering verslonden,
nooit heeft des vogels reine min
die maagdelikheid geschonden.Ga naar voetnoot2)
14 Mei 1878. |
|