Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
Prologe ter kollegieprijsdeeling te IperKleintjes in middeleeuwsche drachte zingen op oude wijze: In den goeden ouden tijd,
zoo 't ons heden wierd gezeid,
zonden zij de jonge knapen
bont gepintGa naar voetnoot1) met schild en wapen,
preusch lijk dertig, met fatsoen
allerhande konde doen.
Heden schoeit ons deze feest,
zoo gij ziet, op ouden leest.
Zij, de groote, gaan met velen
zingen en musike spelen
en, verkleed, met scherp gedingGa naar voetnoot2)
maken twist uit lachedingGa naar voetnoot3).
Maar wij, kleine, staan hier fijn
in de paneGa naar voetnoot4) en in 't satijn,
heusch en hoofsch vooruitgezonden
blijde boodschap te verkonden,
en die boodschap liefgetalGa naar voetnoot5)
is dat men beginnen zal.
April 1879. |
|