Gedichten. Deel 2(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Deuntjes op Mher Pastors dag gevierd ter Borgerschole (Voor de kleinen) I. Mher pastor 't is vandage uw feestelijke dag, en daarom ziet ge in 't ronde zoo menig blijden lach, Herhaal. En daarom zingen, zingen, zingen, zingen, en klakken handjes om ter meest bij uw blijde feest. en daarom op de muren is alles strek en lint, behangen en bewimpeld en feestelik gepint, en daarom waar ge de oogen ook wendet in het rond, zijn 't blomkens en kapeelkens zoo geurig ende bont, en daarom staan uw kleene al zoo wel opgezet, met hunne beste kleeren, zoo proper ende net: Gij immers zijt Mher Pastor, en wijze kindervriend, en pinting ende viering 't is al zoo wel verdiend. [pagina 23] [p. 23] (voor de groote) 2. Wij gingen gistren wandelen door bosch en veld in de achternoen, en zeiden aan malkanderen: wat willen wij voor morgen doen? We zeiden dat wij gingen vergaren bonte blomkens fijn, en 't schoonste liedje zingen opdat uw feeste schoon mocht zijn. De zuster zei: ‘'k wil zorgen dat 't liedje klinke en danse wel, wij leeren 't tegen morgen en geven 't af met snarenspel,’ En wij dan door de velden, langs weide en beke en boschken rond, van blom tot blomme snelden, vergarend ons kapeelken bont. Mher pastor, wil ontvangen, uit 't diepste van ons hert gejond, veel meer dan onze zangen, veel meer dan ons kapeelken bont: die blommen en die liederen en al dat wierd ter feest bereid, iets grooter wil bedieden: Ons' liefde en onze dankbaarheid. naar G.V. 1876 (rhetorika). Vorige Volgende