Gedichten. Deel 2
(1930)–Albrecht Rodenbach– Auteursrecht onbekend
[pagina 21]
| |
DoodsanctjeGa naar voetnoot1)De Dood - des menschen straffe - is altijd pijnlik: scheiden,
't is waar; maar, Bruid van Wie der Dood de doodsteek gaf,
daar staat de Kerke ons bij; en, waar ze een lijk afleiden,
wijst zij den tranende oogen Hemel, Altaar, Graf:
den Hemel, waar geloof en hope ons 't heil beloven
der eeuwge vrede en der onstoorbre zaligheid
met wie ons dierbaar was, vereend voor de eeuwigheid;
het Altaar, waar de almachtige bede stijgt naar boven
die, 't element gelijk, dat ginter hooge blauwt,
gedurig in genaderegen nederdauwt
in onze zielen, in de zielen daar beneden
wie 't laatste vlekjen 's Hemels ingang nog verbiedt;
het Graf, waar rust wie 't leven derwijs heeft doorleden
dat ze ons - den besten deel - het voorbeeld achterliet
eens levens, stille omgeurd van deugden en gebeden.
O ja, met die gedachten, hoe het herte ook bloed',
de droefheên worden zalig en de tranen zoet!
|
|