Eglentiers poëtens borst-weringh
(1619)–Theodoor Rodenburg– AuteursrechtvrijFide, sed cui vide.VVAt vintmen onder menschen vreemde mommerijen,
Wat isser al bedroch! wat isser schyn, en waen,
VVat werter onder goede schijn al quaets gedaen,
VVat schuylter al bedriegingh onder vleyerijen,
Hoe zijn zy af-gerecht in mondens spelerijen!
Iae dat wy nimmer wel de grond van 't hert verstaen:
Vermits dat zy ons gheven raedzels uyt te ra'en,
De woorden en de daden zeer verschelich strijen.
Hoed u voor dat ghy yemant trout voor uwen vrindt,
Plaetst in uw handt een oogh, op dat ghy zijt voorzicht'lyck,
Vermits de traly van het hert is immer blindt,
VVaer over dat ghy wezen kunt bedroghen licht'lijck:
Ick bid u dat ghy deze spreuck van my onthout:
Zyt ghy trou, en vertrout, maer ziet wie ghy vertrout.
|
|