Eglentiers poëtens borst-weringh
(1619)–Theodoor Rodenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 369]
| |
Sequitur sua poena nocentem.MYn rijckx beheerschings-staet, en kroon is my ontogen,
Myn eer ghenieticht is, helacy, all' myn eer,
En glorien zijn nu vervallen gantsch ter neer,
De redeloose waen heeft eynd'lijck my bedroghen,
Na dat ick had vleeschs-lustens-tepels langh gezogen,
Gheport door geyle graeght, en nickerlijck begeer,
Gherabraeckt legh ick nu. 'k beken dat ick mijn Heer
Zijn eer gescholden heb, en zonder t'overweghen
Hoe 't quaet zijn straf meed' sleept, en 't quaet zich zelven loont
Ia zelfs scherp-rechter is, van't zondighe bedryven:
Rechtvaerdicheyt heur recht nu recht aen my betoont,
Mits onghestraft en kunnen gheene zonden blyven.
De rechte straffe is vast aen de zond' ghehecht,
Want God rechtvaerdich is, en geeft elck een zijn recht.
|
|