Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– Auteursrechtvrij
[pagina 425]
| |
Twintichste Hooft-stuk.
| |
[pagina 426]
| |
sulk eene gelukkige uytkomste, dat self tegenwoordigh sy niet te voorschijn souden derven komen op de kusten van hare Zeên, ende en souden sulk eene afgelegene woonplaatse niet konnen vinden daar sy haar beschutten mochten tegen d'aanvallen van de Caraïbanen; de schrik en de vervaartheyt haar hebbende vervult na soodanige groote overwinningen. Datmen dan moedighlijk dit spoor moet volgen, en sich niet vermoeyen, voor dat dit vyandelijk geslacht, t'eenemaal is uytgeroeyt. Alsoo ras als het gesprek van d'oude vrouwe geëyndight is, redeneert de Hooftman op het selve onderworpsel, om de geesten noch meer te bewegen, waar na men de gantsche vergadering als uyt eene mond op zijne voorstelling siet toestemmen, en alle soorten van teykenen geven, dat sy de Gerechtigheyt van de sake erkennen. En van dien oogenblik aan, geprikkelt zijnde door de woorden, die sy verstaan hebben, soo snakken sy niet als na bloed en moord. De Hooft-man, wel oordeelende door de toejuyghing, en door hare mijnen en toedraging, dat sy tot den Oorlogh besluyt, hoewel sy het niet seght door hare woorden, soo maakt hy, ter selver uure de schikking, en bepaalt den tijd van d'onderwinding door eenige van hare wijsen van tellen, gelijk wy het hebben beschreven in het Hooft-stuk van hare natuurlijke eenvoudigheyt. Men moet hier aanmerken, dat sy dese bloedige raadsbesluyten nemen dronken zijnde; en na dat de Duyvel haar heeft gequelt om'er haar toe te brengen, gelijk wy hier boven hebben aangeraakt. Van des anderendaaghs van dese vergadering, soo siet en hoortmen in alle de quartieren van het Eyland niet anders als de toerustingen tot den Oorlogh. Eenige maken hare bogen glad; andere maken hare knodsen gereed; andere bereyden, slijpen, en vergiftigen hare pijlen; andere, eyndelijk, stellen en vaardigen hare Pirauges. De vrouwen aan hare zijde, bereyden en versamelen de noodsakelijke leeftochten voor het leger. En op den verschenen dagh laat yeder hem vinden sonder missen op den Oever van de Zee, met sijne geheele toerusting, om in te schepen. Sy voorsien hun alle met eenen goeden boogh, en met eenen dikken tros van pijlen die gemaakt sijn van een seker kleyn glad Riet, aan het eynde gewapent met een yser, of met het been uyt een Rochestaart, getant, en uyt muntende stêkeligh. Hier mede is het ook dat de pijlen van de Bresilianen gewapent sijn. Maar de Caraïbanen voegen aan de hare, om haar ontsachlijker te maken, een vergif ten aller-uyterste doodelijk, gemengt met sap van Mancenillien, en andere vergiften; de minste schrabbinge die sy geven, is eene doodelijke wonde. Het heeft tot hier toe onmogelijk geweest het geheym van dese mengeling uyt haar te trekken. Sy dragen ook yeder dat swaart van hout | |
[pagina 427]
| |
dat sy Boutou noemen, of om beter te seggen, die swaarwichtige knodse die by haar de plaatse van het swaart bekleed, en waar mede sy verwonderlijk schermen. Ga naar margenoot+ Dit sijn alle hare wapenen: want sy dekken haar niet met Rondassen, gelijk de Taupinambous; maar hare lichamen blijven gantschelijk naakt. Na de sorge van hare wapenen, voorsien sy ook haren mond, en dragen in hare schepen Kassave, gebraden visch, vruchten, en voornamentlijk Bananien, die lange goed blijven, en meel van Manioc. D'Ikaken in hare oorlogen nemen dese moeyte niet. En het gene sy in dese gelegentheyt onderhouden is haar geheel bysonder, en verdient datmen'er af spreekt. Want sy behelpen haar met soo weynigh tot haar voedsel, en scheppen soo groot een behagen om te leven van sekere pruymen, die overvloedighlijk in hare gewesten wasschen, en waar van sy self den naam van Ikakes dragen, dat als sy ten oorlogh trekken, men haar nimmer voorraat tot de mond met haar siet nemen. Onse Voor-eylandische Wilden, alsoo wel als die van Bresil, voeren in den oorlogh eenige vrouwen met haar, om hare keuken waar te nemen, en hare Piraugen of Zee-schepen te bewaren, als sy hare landing hebben gedaan. Ga naar margenoot+ Sy hechten hare wapenen en hare mondkosten aan de Piraugen seer-vast. Invoegen dat soo het schip komt om te tuymelen, het welke dikwils genoegh gebeurt, sy het weder op de kiel setten, sonder yets te verliesen van dat'er in is. En in dese gevallen, soo goede swemmeren zijnde als wy het hebben vertoont, Ga naar margenoot+ maken sy geene swarigheyt van hare personen; en sy hebben de Christenen dikwils bespot, die hun in dese gelegentheden by haar vindende, hun beste wilden doen om haar te hulpe te komen. Aldus is het dat de Toupinambous eens met onse Françoyschen lachten in een diergelijk avontuur, gelijk het Jean de Lery verhaalt. Ga naar margenoot+ De seylen van de Schepen der Caraïbanen zijn van het Cottoen-doek, of van een soorte van matte geweven van Palm-bladeren. Sy konnen verwonderlijk wel roeyen, met sekere kleyne roeyspanen, die sy met eene onvergelijkelijke rappigheyt handelen. Sy voeren ook eenige Kanoas, dat hare allerkleynste schuytjes sijn, om hare Piraugen te vergeselschappen. Hare gewoonte is te trekken van Eyland tot Eyland, om'er haar te verversschen, en hier toe hebben sy tuynen, self op die woest en onbewoont sijn. Sy landen ook op d'Eylanden van hare Nacye, om geduerigh wegh vorderende, tot hare troepen te voegen, alle die gelegentheyt hebben haar geselschap te houden. En aldus vergrooten sy hun leger, en met dese toerusting, gaan sy haar begeven, sonder gerucht, op d'uyterste grensen. Wanneer sy langs de Kusten trekken, en dat d'avond gekomen is, stellen sy haar Schip op zand, en maken in eene halve uure hunne verblijf-plaatse onder eenigen boom, met Balisie of Latanie-bladeren, die sy te samen hechten op | |
[pagina 428]
| |
rijsen, of op rieten, ondersteunt door eenige vorken, in d'aarde geplant, die tot grondvesting van dit kleyn verdek sijn, en ook om hare bedden daar aan te hangen. Sy noemen dese huysvestingen aldus ter haast gemaakt, Aioupa. De Wet-gever van Lacedemonien hadde verboden, Ga naar margenoot+ onder andere dingen, de selve vyanden dikwils den oorlogh aan te doen, uyt vreese datmen haar Krijschkundigh soude maken. Maar de Caraïbanen volgen dese Staat-regelen niet, ende en sien diergelijk eene ongelegentheyt niet te gemoete. Want sy doen altijd de selve Nacye den oorlogh aan. Hare oude en onversoenlijke vyanden, sijn de Aroüakas, Aroüakes, of Aroüages, dat de naam is die men haar aller-gewoonlijkst in d'Eylanden geeft, hoe-wel dat belangende de Caraïbanen, sy haar Aloüages noemen: dewelke woonen in dat gedeelte van het Zuyderlijk Amerika, dat in de Kaarten bekent staat onder den naam van Provincye van Guyana, of Guayana, niet verre van d'Oevers der Rivieren, die uyt dese Provincye af-dalen om haar in de Zee te begeven. D'oorsaak van d'onsterffelijke vyandschap onser Caraïbaansche Eylanderen tegen dese Volkeren, is alreede aangeraakt geweest in het Hooft-stuk van den Oorspronk der Caraïbanen van de Vaste-kust hare gebueren, Gebroederen van onse Eylanderen, en van de selve Nacye als sy, wreedelijk hebben vervolght. En dat sy haar geduerigh bloedige oorlogen hebben aangedaan om haar uyt te roeyen, of, ten allerminsten, om haar te verjagen uyt hare wooningen. De Arouȃges sijn het dan die onse Voor-eylanderen gaan soeken in haar land, gemeenlijk een ofte tweemalen des jaars, om op haar te doen alle de wederwrake die hare dullicheyt bequaam is om haar in te blasen. En men moet aanmerken dat van hare zijde, d'Arouáges de Caraïbaansche Eylanderen nimmer op hare Eylanden gaan aantasten, maar dat sy haar enkelijk tot verwering stellen; In plaatse dat sy versekert zijn onse Wilden dikmaler by haar te hebben als sy wel souden wenschen, hoewel dat te rekenen van het laatste Eyland der Voor-eylanden zijnde dat van het Heyligh Kruys, al voort-varende, gelijk sy gewoon sijn, langs de kusten van d'andere Eylanden, op dewelke sy tuynen of bevolkingen hebben, tot aan het land van d'Arouáges, daar ontrent drie hondert mijlen weeghs zijn. De groote kloekmoedigheyt van den grooten Alexander vervoerde hem om te seggen, Ga naar margenoot+ datmen d'overwinning niet moest ontstelen: Maar Filippus van eene andere sinlijkheyt als sijn Soon sijnde achtede dat het nimmer schandelijk was t'overwinnen, op wat voor een wijse dat het mochte zijn. Onse Caraïbanen, met het grootste gedeelte van d'Amerikanen, worden in het selve gevoelen gevonden. Want sy doen alle hunnen oorlogen door overvalling, ende en achten het niet oneerlijk te sijn haar met de gunst van de duysternissen te | |
[pagina 429]
| |
behelpen. Wel in het tegendeelige van d'Ikaken, die haar soude schatten verflenst te wesen in haren eerlijken roem, indien als sy in de landen van hare vyanden aankomende, sy haar niet laten waarschouwen van hare komste, en uytdagen om haar onder de wapenen te komen ontfangen. D'Arraukanen die gebuerigh sijn met het Rijk van Chili, een strijdbaar volk, en dat de Spanjaart tot hier toe niet heeft konnen temmen, self dikmalen overwonnen geweest zijnde; doen noch wel meer. Want als sy desen vyand willen bevechten, doen sy hem den oorlogh aankondigen door Leger-boden, en senden hem dese woorden te seggen; Wy sullen u gaan vinden binnen soo vele Manen: Ga naar margenoot+ Houd u bereyd. En aldus d'Ingas, Koningen van Peru, onderwonden geenigen oorlogh, soo sy alvooren hare vyanden niet hadden gewaarschouwt, en haar die van twee tot drie malen verklaart. Het welk sal doen sien, in het voor-by gaan, dat l'Eskarbot hem bedrogen heeft in zijne Historye van het Nieuw Vrankrijk, Ga naar margenoot+ wanneer hy heeft geseght dat alle d'Oosterlijke Indianen algemeenlijk, hare oorlogen by overvalling doen. De Caraïbanen hebben dese inbeelding, dat den oorlogh die sy opentlijk begonden haar niet wel soude uytvallen. Invoegen dat na hare landing by d'Aroüages gedaan te hebben, soo sy ontdekt zijn, eer sy den eersten aanstoot hebben gedaan, of dat een hond, by maniere van spreken, tegens haar heeft gebast, sy dit voor een quaad voorspook houdende, soo klimmen sy koeltjes weder in hare Schepen, en keeren te rugge in hare Eylanden, d'uytvoering tot op eenen anderen tijd uytstellende. Maar indien sy niet bespeurt zijn, soo treffen sy vinnighlijk hare vyanden aan, en gaan haar soeken in hare Hutten. Dat indien sy haar niet lichtelijk konnen aan komen, en dat sy haar wel af-gesneden en versterkt bevinden in eenige van hare huysen met goede schutpalen voorsien, waar uyt sy hare pijlen met voordeel lossen, dan zijn sy gewoon haar te bedwingen om'er uyt te komen, daar het vuur inwerpende met hare pijlen, aan het eynde van de welke sy angestêke kottoen hechten. En dese pijlen voort-gedreven zijnde op de daken, die maar van kruyden, of van Palm-bladeren sijn, ontstêken haar terstont. Aldus worden d'Aroüages verplicht om uyt hare schuyl-hoeken te voorschijn te komen, en slagh te leveren in het open-velt; of anders om de vlucht te nemen, indien hare moedigheyt haar niet veroorloft om de vyanden het hooft te bieden. Wanneer onse Wilden haar op dese wijse in het strijd-veld hebben getrokken, lossen sy eerstelijk op haar alle hunne pijlen. En na hare Pijlkokeren uytgeput te hebben, nemen sy toevlucht tot den Boutou, en werken verwonderlijke dingen uyt met dit soort van hout, of liever met dese knodse. Sy doen niet als hippelen al vechtende, om dat de vyand minder ge- | |
[pagina 430]
| |
legentheyt souden hebben op haar te mikken. De vuurwapenen, bysonderlijk de geschutten, die soo veel gerucht en soo veel uytvoering werken, voornamentlijk als sy gewapent zijn met schrooten van spijkeren, van ketenen, en andere yser-werken, hebben haar den moed ter neder geslagen, als sy met ons te doen hadden, en doen haar de nadering van onse Schepen en van onse sterkten schroomen. Maar hoe-wel sy geen Opium nemen, Ga naar margenoot+ om het gevoel krachteloos te maken, eer sy na het gevecht gaan, gelijk de Turken en d'Oosterlijke Indianen van Cananor: en dat sy haar niet voeden met Tygeren noch met Leeuwen, om haar moediger te maken, gelijk het Volk de Koninkrijkx van Narsinke na Malabar, evenwel wanneer sy met gelijke wapenen tegens d'Aroüages vechten, en dat sy den strijd hebben aangevangen, voornamentlijk soo sy door eenigen gelukkigen voortgank worden aangenoopt, zijn sy stout als Leeuwen, en niets is bequaam om haar den voet te doen lichten: maar sy willen overwinnen of sterven. Aldus deden de strijdbare Wilden van het land van Cartagena, bestreden zijnde van de Spanjaarden. Ga naar margenoot+ Want sy storteden haar in het gevecht met sulk eene dulligheyt, mannen en vrouwen, dat eene van hare dochteren, eenige Spanjaarden op de plaatse ter neder velde eer dat sy wierd gedood. Men seght ook dat de Mexikanen en de Kanadineren haar veel eer in-stukken doen hakken, als haar over te geven in het gevecht. Indien de Voor-eylanderen yemant van hare vyanden levendigh mogen krijgen, binden sy hem, en voeren hem gevankelijk in hare Eylanden. Dat soo yemand van haar volk door of gequetst op het oorloghs-veld nederstort, dit soude haar een eeuwigh en onverdraaghlijk verwijt zijn, dat sy hem souden laten in het vermogen van hare vyanden. En daarom werpen sy haar als rasende in het midden van d'allergrootste gevaarlijkheden, en met bukkenden hoofde doordringen sy met een gemeen geweld alles wat haar weder-stant bied, om de lichamen van hare medegesellen op te nemen, en die met kracht uyt de handen van hare vyanden hebbende gerukt, gaan haar in hunne Schepen brengen. Na dat de slagh geëyndight is, vertrekken haar onse Wilden na den Oever van de Zee, of in eenigh na-buerigh Eyland. En soo sy eenigh aanmerkelijk verlies hebben gehad, door de dood van eenige haar'er Hoofden, of van hare allerdapperste Soldaten, doen sy de lucht weder-galmen door haar ysselijk geschreeuw en gehuyl, eer sy weder in hare Schepen gaan: en vermengende oneyndige tranen in het bloed van hare dooden, soo leggen sy haar deerlijk in hare Pyraugen, en vergeselschappen haar met hare rouwklachten en met hare suchten tot aan het eerste van hare Landerijen. Dat soo sy d'overwinning hebben gehad, bemoeyen sy haar niet om de Hoofden van hare gedoode vyanden af te snyden, met die in zegepraal te voe- | |
[pagina 431]
| |
ren, en met dese arme lichamen t'ontbloten van hare huyt, om die in hare triumfen tot Standaart te doen dienen, gelijk de Kanadineren doen: en gelijk het de Schyten ten anderen tijde in gebruyk hadden, op het getuygenis van Herodotes, Ga naar margenoot+ en self onse oude Gaulen, soo wy'er Titus Livius af gelooven. Ga naar margenoot+ De Caraïbanen genoegen haar dat sy een vreughde-geschreeuw aanvangen op de doode lichamen van d'Aroüages, en op hare stranden met gejuygh de toonen van hare vrolijkheyt te doen klinken, om dit vyandelijk land noch te beswaren, eer sy'er af-scheyden. Maar na dat sy op desen uytheemschen bodem een gedeelte van hare zege-pralende liederen hebben uytgestort, soo klimmen sy weder neerstelijk in hare schepen, om het overschot in den schoot van hun Vaderland te brengen. En sy voeren d'arme Aroüages, die sy levendigh gevangen hebben, wel geknevelt met haar, om'er tot harent hunnen lust wel mede te boeten, dat het volgend Hooft-stuk gaat vertoonen. Het ooghmerk dat sy in desen oorlogh hebben, is niet haar meesteren te maken van een nieuw land, of haar te laden met den roof van hare vyanden: Sy stellen haar niet voor als d'eenige glory van t'overwinnen en over haar te zegepralen, en het vermaak van op haar te versadigen de wraake waar in sy verhit sijn, over d'ongelijken die sy'er af-hebben ontfangen. Onse Caraïbanen hebben na d'Aroüages, die sy alleenlijk Etoutou noemen, dat is te seggen Vyanden, geen grooter vyanden als d'Engelschen, die sy noemen Etoutou Noubi, dat is te seggen gemaakte vyanden, om dat sy gekleed zijn. Dese vyandschap heeft zijn oorspronk genomen hier uyt dat d'Engelschen, onder de vlaggen van de schepen der andere Nacyen, verscheyde van de Caraïbanen in hare schepen getrokken hebben, waar in sy in het beginsel haar hadden gestreelt en gelekt door duysend troetelende onthalen en geringe geschenken, en boven al met brandewijn, die sy boven maten beminnen, en wanneer sy sagen dat haar schip was vervult van dese arme lieden, die nergens minder op dachten als op eene diergelijke trouwloosheyt, lichtede sy het anker, en brachten de Cartaïbanen, mannen, vrouwen, en kinderen, op hare landerijen, alwaar sy haar tot op heden in slavernije houden. Men seght dat in navolging van de Spanjaarden, sy desen lafhertigen trek in verscheyde Eylanden hebben gespeelt. Dit is d'oorsaak dat sy d'Engelschen eenen doodelijken haat dragen, en dat sy alleenlijk hare tale niet mogen hooren spreken. Tot soo verre self, dat indien een Françoysch in zijn gesprek eenige Engelsche woorden gebruykt, hy op hem hare vyandschap haalt. Ook op hare beurte, en by recht van wederlooning, hebben sy dikwils belandingen gedaan op d'Eylanden van Montserrat, van Antigoa, en andere die de Engelschen in houden. En na eenige huysen gebrand te hebben, en eenigen huys-raad gerooft, hebben sy daar | |
[pagina 432]
| |
mannen, vrouwen, en kinderen af-gelicht, die sy op Dominikus, of op Sint Vincent hebben gevoert. Maar men hoort niet dat sy'er eenen af hebben gegeten. Sy bewaren dese wreedheyt voor d'Aroüages. En self eer dat de Caraïbanen in oorlogh waren met de Inwoonderen van Dominikus, als de bloedverwanten of vrienden van d'Engelschen, die voor oorloghs-gevangenen van dese Caraïbanen waren mede genomen, de middeling en de tusschen-komst van de Françoyschen gebruykten, soo wierden sy lichtelijk los-gelaten, en herstelt onder de handen van de Françoyschen, die aan de Caraïbanen in verwisseling gaven, eenige van de snuysteringen daar sy werk af maken; of een bijl, en diergelijk een gereedschap dat haar van nooden is. Men heeft self uyt hare handen gelost Aroüages die geschikt waren om gegeten te worden, haar ook aanbiedende in verwisseling eenige van die dingen. Sy hebben noch tegenwoordigh op het Eyland van Sint Vincent jongens en meysjes van d'Engelsche Nacye, die om dat sy seer jong waren weg-gevoert geweest, hare ouderen gantschelijk hebben vergeten, ende en souden niet weder tot haar willen keeren, soo zijn sy gewoon aan de sinlijkheden en de luymen van de Caraïbanen, die haar ook van hare zijde geweldigh sachtelijk handelen, gelijk of sy van hare Nacye waren. Huyden ten dagen kentmen haar niet meer als aan de hairen die blond sijn, in plaatse dat de Caraïbanen haar algemeenlijk swart hebben. Wat belangt de Spanjaarden, in het beginsel van d'ontdekking van Amerika, wierden de Caraïbanen, die alle de Voor-eylanden besaten, hart van haar gehandelt. Sy vervolghden haar ten vuure en ten swaarde, door de bosschen, gelijk wilde beesten, om haar gevankelijk wegh te voeren tot het werken in de mijnen. Het welk dit volk dwong, dapper en kloekmoedigh zijnde, om hare felheyt te wederstaan, en om hare vyanden mede hinderlagen te leggen; en self om haar te bespringen in openbaren oorlogh tot in hare Schepen, die op de rheede lagen, dewelke sy aanboord klampten sonder vreese voor de vuur-wapenen, en midden door de degens en pijlen. Het gene haar tot verscheyde malen wel slaaghde, en soo voordeeligh, dat sy haar meesteren maakten van verscheyde schepen rijkelijk geladen, doende alles de wapenen neder leggen, den geheelen buyt weg-voerende, en verbrandende daar na de schepen. Het is waar dat sy vergiffenis gaven aan de Negersche Slaven die sy'er in ontmoeteden, en dat sy haar te lande geleydeden, om haar in hare wooningen te doen werken. En van daar is het dat gekomen zijn de Negeren die sy tegenwoordigh in het Eyland van Sint Vincent, en in andere hebben. De Spanjaarden dit verlies gevoelt hebbende, en siende dat sy met eene sterke partije te doen hadden, en dat als sy dese Nacye souden hebben uytgeroeyd, haar daar geenigh voordeel van soude komen: ook overleggende dat | |
[pagina 433]
| |
d'Eylanden die sy bewoonden noodsakelijk waren aan hare Schepen, die van eene lange reyde quamen, om'er ververschingen te nemen van water, van hout, en selfs van leeftochten, ook om ter nood, en by-gelegentheyt aldaar te laten de sieken die in hare Vloote waren, soo namen sy voor de Caraïbanen menschelijker te handelen: en na de vrijheyt gegeven te hebben aan eenige die sy gevangen hielden, en haar te hebben gestreelt, en weder in haar land gesonden met geschenken, dienden sy haar door de middeling van dese om eene vorme van vrede met dit Volk te handelen, dewelke aangenomen zijnde van eenige Eylanden, wierpen sy daar op de verkens die sy uyt Europa hadden mede gebracht: en zedert lieten sy'er in het voor-by-gaan de sieken die sy in hare schepen hadden om haar in het herwaarts komen weder te nemen indien sy genesen waren. Maar de Caraïbanen van Sint Vincent, en die op Dominikus woonden, wilden dese over-een-stemming niet toestaan, en hebben altijd hare af-keerigheyt tegens de Spanjaarden, en den lust om hun van haar te wreeken, tot op tegenwoordigh behouden. Voorts, wat bysonderlijk belangt hare verwêrende oorlogen, sy hebben geleert door de handeling en den ommegang met de Christenen, en door de strijden die sy met haar in verscheyde gelegentheden hebben gehad, haar gelit te houden, in voordeelige plaatsen te legeren, haar te beschansen, en in navolging van dat sy hebben gesien, haar op hare wijse te begraven. Onse Françoyschen die erkenden en besochten het dese laatste jaren, met het in-nemen van het Eyland van de Grenade. Sy hadden haar ingebeeld dat de Caraïbanen geenige wederstant souden bieden: Maar sy vonden haar in verwêring, om haar de landing te verhinderen, en haar de bewooning van dit land te betwisten; want boven dat sy haar deden uytstaan den hagel van oneyndige pijlen, en dat sy beschansingen op d'aankomsten hadden gestelt, soo stelden sy haar moedighlijk tegens d'uytscheping, en schermutseerden met haar tot verscheyde malen: als sy sagen dat d'onsen, niet tegenstaande haren wederstant, het aangesicht niet wenden, maar haar vinnighlijk te rugge dreven in de bosschen, vereenighden sy haar weder op eene hooghte, die sy hadden versterkt. En gelijk sy scherp was van alle kanten, uytgesondert aan een eenige zijde die eenen breeden toegank hadde, soo hadden sy boomen af-gehakt, van welkers stammen sy lange rollen hadden gemaakt, die geweldigh gemakkelijk gehegt en weder-houden zijnde op de hooghste van den bergh, ook konden af-gerolt worden langs d'afdaling en voort gedreven met kracht en gewelt tegens d'onse, indien sy tot den aanval hadden willen komen. Sy deden uyt dese sterkte ook uytvallen met verscheyde hervattingen tegens ons volk, die bêsich waren om'er mede eene te bouwen, daar in sy in versekertheyt mochten verwachten | |
[pagina 434]
| |
de hulpe die haar van Martinikus moeste gesonden worden: en sy hielden haar eenige dagen beset, geduerende dewelke sy kuylen in d'aarde hadden gegraven, daar sy voor de musketten van de Françoyschen haar konden verschuylen: en van daar, alleenlijk het hooft vertoonende, schoten sy pijlen uyt tegen die de sekerheyt hadden van uyt hare begraving te gaan. Sy wierpen ook, ter gunste van de nacht, een pot vervult met vuurige kolen, waar op sy een hand vol graan van Pyman hadden gestrooyd, in de tente die de Françoyschen hadden op-gerecht te haar'er aankomste in het Eyland, om haar te verstikken, indien sy het hadden vermogen te doen, door den gevaarlijken rook en smook, en den verdoovenden damp van de Pyman. Maar hare listigheyt wiert ontdekt: en eenigen tijd daar na, handelden de Caraïbanen met haar, en lieten haar de vrye besitting van dat land. Doch de geschillen die sy zedert met de Françoyschen van Martinikus hebben gehad, hebben eenen anderen oorlogh ontstêken, die noch heden duert. |
|