Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– Auteursrechtvrij
[pagina 415]
| |
Achttiende Hooft-stuk.
| |
[pagina 416]
| |
beset te wesen, verschuylen sy haar lichtelijk, en laten haar af-sakken by scherpe haaghbossen, beset met doornen die uytmuntend stêkeligh zijn, daar behendighlijk onder heen glijdende: of anders sy klauwteren op rotsen aan alle andere ontoegankelijk; of soo sy de Zee nabuerigh zijn, werpen sy'er haar in, en duykelen: dan komen sy weder voor den dagh op hondert, ja op tweehondert schreden verre van de plaatse daar gy het gesicht op hebt. En voorts, sy verbinden haar weder te samen op de wijk-plaatsen die haar bekent sijn, en komen van nieuws tot het werk, alsmen'er minst op denkt, en alsmen gelooft haar in verwarring geslagen te hebben. Maar als sy erkennen dat de genen die aan komen hare vrienden zijn, die haar komen besoeken, gelijk soo dat Françoyschen of Hollanderen mogen wesen, na dat sy haar hebben toegeroepen dat sy seer welkom sijn, soo komen sy een gedeelte voor uyt haar te gemoete swemmen, klimmen in haar Schip, en als het na-by land komt, bieden sy haar aan om hun op de schouderen aan den Oever te dragen, om van het begin af hare genegentheyt te betoonen. Ondertusschen, de Hooft-man self, of zijn Plaats-houder, verwacht u op het strand. En als gy den voet op het land set, ontfangt hy u in den naam van het gantsch Eyland, en doet u eene begroetinge op uwe aankomste. Gy word terstont met goed geselschap geleyd na het Carbet, dat het Stads-huys is, alwaar d'Inwoonderen van het Eyland, elk na den ouderdom, en de kunne van hare nieuwe gasten, de welkomst komen doen. Den oude onthaalt en troetelt den ouden: de Jong-man en de Jonge-dochter doen even soo met hares gelijken; en in het aangesicht van den gantschen hoop kan men klaarlijk lesen de voldoening die sy hebben van u te sien. Maar het eerste gesprek dat sy met u voeren, tot u toe tredende, is uwen naam te vragen, en dan seggen sy u den haren. En tot betuyging van groote genegentheyt, en onverbreekelijke vriendschap, noemen sy haar self met den naam van hare gasten. Maar sy willen tot de volmaking van de Plechtigheyt, dat den genen die sy ontfangen hem ook met haren naam voorsiet. Aldus maken sy eene verwisseling van namen; en sy sijn soo kloek van geheugenis, in het onthouden van de namen haar'er vrienden en Comperen, dat ten eynde van tien jaren sy daar noch aan souden gedenken sonder eenige misnaming, en sullen eenige omstandigheyt verhalen van dat aanmerkelijkst is omgegaan in hare laatste by-eenkomste. Als men haar yets heeft geschonken, dan sullen sy niet missen dat weder in gedachten te brengen om hare erkentenisse te betuygen. En soo het ding noch in wesen is, dan sullen sy het toonen aan die het haar te voren hadde gegeven. Na alle dese plicht-plegingen der Wilden, die sy op uwe aankomste heb- | |
[pagina 417]
| |
ben gedaan, bieden sy u aan hangende bedden, die geweldigh suyver en wit sijn, en die sy bewaren voor diergelijke gelegentheden. Sy bidden u daar in te rusten, en vervolgens brengen sy u vruchten; en terwijl dat d'eenige tot de maaltijd voorsien, houden d'andere haar by u, om u t'onderhouden, altijd waarnemende d'over-eenkomst van den ouderdom en van de kunne. Dit onthaal sal, sonder twijffel, wel redelijker gevonden worden als dat van de Caraïbanen der Zuyderlijke Vaste-kust, die hare gasten op eene geweldigh kluchtige wijse onthalen, over-eenkomende met dat by de Canadineren in swang gaat. Want de Cacikes van de Caraïbanen, geleyd den genen die hem komt besoeken, in het openbaar huys, sonder eenighsins te spreken; dan biedmen hem een stoel en Tabak aan, en men laat hem aldus eenigen tijd sonder een woord te seggen, tot dat hy wat gerust, en self geëyndight heeft van sijnen Tabak te suygen. Dan nadert de Cacikes, en vraaght hem of hy gekomen is? D'ander antwoordende, dat ja, soo gaat hy by hem sitten, en onderhoud hem. Daar na komen die van het gemeen, hem op de selve wijse vragende, of hy gekomen is? En hem t'eten aangeboden hebbende, onderhouden sy ook elkander geweldigh vermakelijk. Nu het is wel waar dat onse Eylandische Caraïbanen, in de ontfangenis van hare gasten het selve waar nemen als de Caraïbanen van de Vaste-kust, wanneer de besoekeren van hare Nacye zijn, doch vremdelingen van hare Eylanden: Maar als sy Françoyschen, en andere Europeanen ontfangen, die het stilswijgen soo lange niet kunnen bewaren, dan spreken sy tot haar, en onderhouden haar van stonden aan, gelijk wy geseght hebben, haar schikkende na de sinlijkheden van d'andere, en doen, om hun te behagen, tegen de regelen van hare eygene plechtigheden. Maar het gastmaal dat sy willen houden is voortaan bereyd; laat ons dan sien hoe dat sy haar daar in bestieren. Sy geven aan yeder sijne kleyne tafel, Ga naar margenoot+ en zijne gerechten alleen, gelijk de Chinesen. Eenige brengen gebakkene Echdissen; d'andere gesnerkte Krabben; eenige moes-kruyden; en andere vruchten, en soo voorts. Geduerende de maaltijd, onderhouden sy u en dienen u met eene verwonderlijke sorghvuldigheyt. Men soude haar geen grooter vermaak konnen aandoen als wel te eten en te drinken, en sy houden niet op u daar seer minlijk toe te prangen, met u wel te drinken te schenken, en acht te nemen of yedere tafel wel voorsien is. Men moet als men drinkt niet in de kroes laten, indien men haar niet misnoegen wil. Dat soo gy alle de Cassave die sy u gegeven hebben niet kunt op eten, moet gy het overschot by u stêken, en mede dragen; anders soud gy haar qualijk verplichten. Aldus de Turken, Ga naar margenoot+ wanneer sy haar bevinden aan de tafel van hare vrienden, sijn gewoon hare snuytdoeken, en somtijds de mouwen van hare rokken te vullen, met brokken | |
[pagina 418]
| |
van spijse en van brood, die sy tot haarwaarts brengen. Ga naar margenoot+ En onder de groote Tartaren, als een genoode niet mach opschaffen alle de spijsen die hem aangeboden sijn geweest, dan moet hy het overschot aan sijnen knecht geven, om voor hem te bewaren, of anders self mede dragen in sijne maale, waar in hy ook de beenderen sluyt, als hy den tijd niet heeft gehad om haar wel af te kluyven, om haar daar na schoon te maken op sijn gemak. Maar by de Chinesen, als de genoodighde na huys toe gaat, dragen de knechten van den Noodiger met hem de gerechten die hem op de tafel sijn overgeschoten. Na de maaltijd, geleyden de Caraïbanen u uyt wandelen in hare bysondere huysen, en in hare tuynen, toonen u hare wapenen, hare sinlijkheden, en hare snuysterijen, en geven u geschenken van vruchten, of van eenige kleyne werken op hare wijse gemaakt. Dat soo men lust heeft om eenigen tijd met haar te verblijven, rekenen sy het voor gunste en sijn'er door verrukt, en nimmer houden sy op van u een goed gelaat te toonen, noch verminderen haar goed onthaal. Maar soo men wil vertrekken, betuygen sy droefheyt over u scheyden, en vragen of gy qualijk zijt onthaalt geweest, om soo ras weg te gaan. Met dit droevigh aangesicht geleyden sy u in groote troepen tot aan den oever van de Zee, en self brengen u inde Sloepe soo gy het wilt lijden. En in dit vaarwel ontfangt gy noch van hare handen geschenken van Vruchten, die sy u geweldigh dringen aan te vaarden, seggende aan die het willen weygeren, Compere, soo gy haar niet van nooden hebt voor u selve, gy sult haar aan uwe Bootsgesellen geven. Sy noemen aldus alle de knechten en huysgenoten van hem tot wie sy spreken. Dit woord van Bootsgesel, is ook gemeen onder de Françoysche Bewoonderen der Eylanden, om een Medegesel te beteykenen. En wanneer twee bewoonderen eene woning hebben gekocht, of eenigen grond ontboomt, dan seghtmen dat sy Bootsgeselt sijn. Men seght dat de Bresilianen en de Canadineren ook eenige geschenken in diergelijke ontmoetingen doen. En Tacitus verhaalt ons, Ga naar margenoot+ dat d'oude Duytschen, d'Uytheemschen die haar quamen besoeken door hare mildadigheden met hare land-eygene vruchten onthaalden; Maar dat sy ook over en weder yets van hunne zijde versochten: In dese gelegentheyt toonen de Caraïbanen haar edelmoediger; want sy geven sonder yets weder af te vragen. Maar dit soude eene onbehoorlijke onbeleeftheyt wesen dese goede lieden te gaan besoeken, en van hare milde hand t'ontfangen, sonder haar ook met yets te beschenken. Daarom is het dat de vremden die haar gaan besien, altijd eenige granen van glas-coraal of van Cristal by haar hebben, of eenige visch-haken, naalden, spellen, of kleyne messen, en andere kleyne snuysteringen. | |
[pagina 419]
| |
En op het eynde van de maaltijd, leggen sy op de kleyne tafel, waar aan sy gegeten hebben, eenige van dese dingen. Die het gastmaal hebben bereyd, houden haar hondertmalen vergolden, en betoonen'er een groote Voldoening voor, en eene onvergelijkelijke erkentenisse. Tot hier toe hebben wy vertoont de goede ontfangenisse en het aangenaam onthaal, dat de Caraïbanen ten anderen tijde aan eenige van hare vrienden, of Comperen, (gelijk sy spreken) hebben gedaan, het sy dat die haar quamen besoeken uyt de Françoysche of uyt de Hollantsche Nacye. Maar sy gebruyken andere Plechtigheden in den ontfang der Vremdelingen van hare eygene Land-aart, of van hare Bontgenoten, die in hare Eylanden aan-komen. Daar is in yeder Carbet een Wilde die den last heeft van de Reyseren te ontfangen, en die Nioüakaiti is genaamt. Soo sy van het gemeen zijn, bieden sy haar stoelen aan, en van het gene haar bequaam is om t'eten, en boven al eene Cassave dubbeld toegevouwen, dat beteykent dat sy sullen eten wat sy konnen, maar dat sy het overschot laten blijven. Indien de genen die haar komen besoeken, of die by gelegentheyt door-reysen, haar aanmerkelijker zijn, gelijk Bloed-verwanten, of Hooft-mannen, kemmen zy hun de hairen soo in het in-komen, als in het uyt-gaan; sy hangen bedden, en noodigen haar om te rusten, haar seggende, En Bouëkra, siet daar uw bedde, Sy bieden haar ook aan Matoutous, dat kleyne tafelen zijn gevlochten van biesen, of van Palm- of Latanie bladeren, gelijk wy alreede hebben geseght, op dewelke dat sy stellen spijsen en Cassaven niet in twee gevouwen, maar uyt-gespreyd. De vrouwen stellen het aan hare voeten: maar de mannen haar over-eynde vertoonende, bewijsen de behoorlijkheden, en toonen het gene is gebracht geweest, seggende, En Terebali, siet daar uw eten. Daar na brengen de vrouwen Calebassen vol van Ouïcou, en doen haar daar van drinken. En dan de selve gestelt hebbende voor haar neder op d'aarde, soo bewijst de man die achter haar is, noch de behoorlijkheyt van sijne plichten, seggende, En bátoni, siet daar uw drank. En d'ander antwoord op dese plichtplegingen Yao dat is te seggen, Wel, of Grooten dank. D'ongevouwe Cassave wil seggen, eet u sat, en neemt het overschot mede. Waar in sy niet ontbreken. Als sy wel gegeten hebben sonder van yemant gestoort geweest te sijn, komt yeder haar begroeten d'een voor d'ander na, haar seggende Halea-tibou dat is te seggen weest welkom. Maar de vrouwen mengen haar niet veel in dese Plechtigheyt. Wat haar belangt, als sy gaan willen, gaan sy vaart-wel seggen aan alle in het bysonder: Het gene sy uyt-drukken door het woord Huichan, in hare tale. |
|