Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– AuteursrechtvrijSestiende Hooft-stuk.
| |
[pagina 402]
| |
hare maaltijd hebben gedaan, en sy hebben geene gestelde uure tot dese oeffening. Hare mage is haar Uurwerk. Sy lijden den honger soo geduldigh, dat als sy van de Visscherije weder-keeren, sy het gedult sullen hebben om den visch te doen braden met een slap vuur, op een rooster van hout van de hooghte van twee voeten of ontrent, onder dewelke sy een soo kleyn vuur aanstêken, dat'er somtijdts een gantsche dagh van nooden is om den visch te doen braden gelijk sy hem begeeren. Daar sijn Françoyschen die'er op hare wijse af hebbende gegeten deselve hebben bevonden van goeden smaak, en gebraden in volkomentheyt. Sy nemen algemeenlijk waar in alle de spijsen die sy bereyden van haar aldus seer langsaam, en by een flaauw vuur te doen braden. Sy eten gewoonlijk op kleyne gestoelten geseten, en yder van haar heeft sijne kleyne tafel bysonder, die sy Matoutou noemen; gelijk Tacitus verhaalt dat dit by d'oude Hooghduytschen in swang ging, Ga naar margenoot+ en gelijkmen segt dat noch heden in Japon gedaan word. Somtijds ook eten sy op d'aarde, huykende op de knyen, en in het ronde d'eene by d'andere. Voor tafel-kleederen, hebben sy geen lijnwaad gelijk wy, noch vellen gelijk de Canadineren, noch matten of taftaf gelijk de Maldivoischen, noch tapijten gelijk de Turken, en eenige andere Volkeren: maar schoone en breede bladeren van Bananie boomen, die seer bequaam zijn om voor tafel lakenen te dienen, zijnde van de groote als wy die hebben vertoont. Dit zijn ook hare servetten, en sy leggense op haren schoot om'er aan te vegen. Sy wasschen altijd sorghvuldighlijk hare handen voor den eten. En self in hare keuken raken sy nimmer yets aan van het gene men mach eten voor dat hare handen schoon sijn. Eyndelijk in alle hare gewoonelijke maaltijden blijkt met de matigheyt, eene sinlijkheyt diemen ter naauwernood sich soude konnen in beelden onder de Wilden. Wy hebben al-reede hier boven geseght, dat haar gewoonlijk brood is eene sekere plattekoeke tamelijk lekker, die sy Cassave noemen, gemaakt van de Manioc-wortel. Het word op dese wijse gemaakt, die wy verplicht zijn om al hier te beschrijven tot de volmaaktheyt van onse Historye, niet tegen-staande het andere alreede voor ons hebben vertoont. De wortel, hoewel sy somtijds is van de dikte der dye, word gemakkelijk uyt d'aarde gerukt. Men schrapt haar terstont met een mes, om af te schellen eene kleyne harde huyt die haar bedekt, en dan rasptmen haar, met een platte raspe van yser of van koper, van goede groote: en men perst het meel dat'er af-komt in eenen lijnen sak, of in langwerpige koussen, of sakken, diemen aan d'Eylanden Coleuvres of slangen noemt, behendighlijk gevlochten van biesen, of Latanie-bladeren, door de hand der Caraïbanen, om'er het sap uyt te drukken. De Wilden, eer- | |
[pagina 403]
| |
men haar van dese raspen hadde gebracht, gebruykten in plaatse van dit, sekere harde en kartelige steenen, die op hare stranden worden gevonden. Sy zijn onse puymsteenen gelijk. Als de vochtigheyd van den Manioc wel uytgetrokken is, laat men het meel door eene seve gaan, en sonder het te mengen met eenige vochtigheyd, werptmen het op een plaat, die somtijds maar van aarde is, waar onder men vuur stookt. Als het van d'eene zijde is gebakken is, keertmen het op d'andere. En als het genoegh gebakken is, leghtmen het in de Son, om het noch harder te doen worden, en op dat het beter soude konnen bewaart worden, maaktmen het gewoonlijk niet dikker als een pink, en somtijds minder, na de sinlijkheyt van d'Inwoonderen. Het blijft verscheyde maanden goed. Maar om het best te bevinden, moet men het eten eenen dagh ofte twee oud zijnde. Daar zijn'er die het om ons gewoonlijk brood niet souden willen verlaten. En dit is een wonder, dat van een wortel soo sorgelijk van hare natuure, men door de konst sulk een uytstekend voedsel kan trekken. Aldus de Mooren leggende in de Son te droogen sekere doodelijke Abrikosen die in haar land wasschen, Ga naar margenoot+ en haar daar na by het vuur doende koken, met andere by-gaande dingen, maken'er eenen drank af, diemen sonder eenigh gevaar gebruykt, en met vermaak. Boven al, de Cassave die de Vooreylandische Wilden maken, is uytnemend lekker. Want sy sijn soo geduldigh om uyt te voeren het gene sy onderwinden, dat sy'er beter inslagen als de Françoyschen, die gewoonlijk wat te schielijk in haar werk sijn, en die soo vaardigh niet hebben begonnen of sy wilden welgeëyndight hebben. Maar onse Caraïbanen werken by lust, ende en over-leggen niet den tijd die sy op hare bêsicheden stellen, aangesien dat het werk wel gedaan zy. Dat soo eenige Europeanen, die de Cassave hebben gebruykt, haar beklagen dat dit voedsel niet gesond is, dat het de mage bederft, dat het aan het bloed besmet, dat het verwe verandert, dat het de zenuwen verswakt, en het lichaam verdrooght, soo moet men aanmerken dat gelijk de gewoonte eene tweede Natuure is, soo verre dat vele dingen, hoewel quaad in haar selven, alsmen haar is gewoon, niet aan de gesontheyt beschadigen; ook aan d'andere zijde, de genen die van hare Natuure sijn goed en onnoosel, ja de beste, indien men haar sich niet heeft gewoon gemaakt, sijn somtijds achterdeeligh en schadelijk. En om dese waarheyt te toonen mach men seggen dat by dit gebrek van gewoonte, in dese selve wijse als eenige van onse lieden haar over de Cassave beklagen, de Historye-schrijveren verhalen, Ga naar margenoot+ dat de Bresilianen met de Hollanderen besloten zijnde in de Sterkte Sinte Marguerite, vremd vonden het brood en de spijse diemen haar uytdeelde gelijk aan de | |
[pagina 404]
| |
Soldaten, en waar van sy moesten leven; en klaaghden dat sy haar deden siek worden, en sterven. En op dit gesprek, is noch uytstekend aanmerkelijk dat wy lesen in de reyse van mijnen Heere des Hayes, in de Levant. Dit is dat dese personasie hebbende aan sijne tafel eenige kleyne Tartaren die niet wisten wat dat brood te beduyden was, hy haar daar van dede eten, waar van sy meynden te sterven twee uuren daar na, om dat dit brood dat sy gegeten hadden haar begonde te doen swellen, en haar groote smerten te veroorsaken. Men maakt ook onder de Voor-eylanderen, eene andere soorte van brood met Spaansch koren, datmen, Maïs noemt. d'Engelschen die de Vermoude bewoonen gebruyken geen ander. Eenige eten ook in plaatse van brood de wortel Patate genaamt, waar van wy hier voren hebben gewagh gemaakt. Wat betreft d'andere leeftochten die de Caraïbanen gebruyken, hare aller-gemeenste spijsen, en daar haar ook van dienen de Caraïbanen van de Vastekust, zijn d'Echdissen, de visch van alle soorten, uyt gesondert de Schilpadden; en de Moes-kruyden, gelijk de Cool, d'Erweten, en de Boonen. Maar haar allergewoonlijkste eten (wel in het tegendeel van de Madagaskeren, die een schrik van dit voedsel hebben) sijn Krabben wel gesuyvert van hare schelpen, en geroostert in haar eygen vet, en met sap van Citroenen en Pyman, die sy ongemeen beminnen, en waar mede sy alle zaucen vervullen. Niettemin als sy Françoyschen, of andere Europeanen ontfangen, zijn sy'er soo verquistende niet af: en sy schikken haar hier in na den smaak van dese, door eene behaaghlijkheyt en bescheydentheyt die niet al te Wild-aardigh is. Sy noemen het binnenst van de Krabbe Taumaly: en hier af is het dat sy hare gewoonlijkste honger-verwekkende spijse maken met water, met Mouchache of fijn meel van Manioc, en geweldigh veel Pyman. Voor het laatste gerecht gebruyken sy vruchten, gelijk wy. En gewoonlijk genoegen sy haar met Vijgen, met Bananien, of met Ananas. Indien sy vleesch ofte gesoute dingen eten, dat is alleenlijk door behaaghlijkheyt tot de vremdelingen, om niet overlastigh te vallen aan die haar ontfangen; en om te gemoete te komen de gene die haar gaan besoeken. Want alsdan, bereyden sy ten meesten deele spijsen na de smaak van dese. En hier in is het dat men moet toe geven het gene wy hebben geseght, dat sy nimmer sout, verkens-vleesch, noch Schilpadde, noch Lamantin eten. Het is waar, dat onder dit Volk worden gevonden sekere mannen uytstêkend leuy en swaarmoedigh, die een ellendigh leven leyden; want sy voeden haar niet als met Burgaus, met Slekgehoornte, met Krabben, met Soldaten, en diergelijke ongedierten. Sy eten ook nimmer Potspijse, noch vleesch, soo het niet is van eenige vogelen, die sy Boucanen, dat is te seggen die sy braden | |
[pagina 405]
| |
op de kolen, met hare vederen, en sonder haar t'ontweyden; en voor honger verwekkende zauce gebruyken sy niet als water van Manioc, dat gekookt zijnde zijne vergiftige hoedanigheyt verliest, met fijn meel van Manioc, en sterk van Pyman. Sy bereyden somtijds hare spijse met een vervloekelijk bereydsel, dat is te seggen met vet van Arouâges, hare onversoenelijke vyanden. Maar dit heeft geene plaatse in hare gewoonlijke maaltijden: Dat is allenlijk op dagen die sy alle met elkander doorbrengen in ongebondentheden en verheugingen. Belangende haren drank, even als in vele gewesten van Amerika, de selve granen van Maïs die dienen om brood af te maken, worden gebruykt tot de mengeling van eenen drank die plaatse houd van wijn: en gelijk wij onder ons, van de selve koren granen die ons brood verschaffen, ook Bier brouwen; soo mede in dese Eylanden, met de wortelen van Pataten en van Manioc, die tot brood verstrekken, maaktmen dranken, die gewoon sijn in dat land. Den eersten en allergemeensten die gemaakt word van Pataten in water gekookt, is Maby genaamt. Hy verfrist en verslaat den dorst verwonderlijk, en hy heeft ook eene graaghmakende kracht, die alle het zand en alle slymachtigheden van de lage deelen doet af-setten. Van waar komt datmen niemand der gener Ouïcoú noemt (met een naam na-by-komende den Caouin der Bresilianen) word gemaakt met de Cassave self, desgelijkx in water gesoden. Men laat hem door een Teems loopen die de Wilden Hibichet noemen. Dees drank is uytnemender als den Maby, en verschilt weynigh van het bier in verwe, en in kracht. D'Indianen maken hem geweldigh aangenaam, maar daar en boven van soodanigh eene kracht dat soomen hem te veel in neemt, maakt hy dronken als wijn. Sy maken hem van Cassave wel geroost op de plaate, dan gekneet door de vrouwen, en gegoten in vaten vol water: alwaar, na ontrent twee dagen door zijne eygene kracht, sonder vuur, gelijk de nieuwe wijn doet, gewrocht en gekookt te hebben; men vervolgens hem met instorting door een teems laat loopen. En het zap datmen'er af-trekt twee andere dagen bewaart zijnde, word in sijne volkomentheyt gevonden om gedronken te worden. Voorts, om dese mengeling te doen koken, leghtmen in het vat twee of drie wortelen van Pataten, wel kleyn geraspt. En het is waar dat dese gewoonte die de Wilden waarnemen, van de Cassave te bryselen eer men haar in het vat werpt, soo walchelijk als mogelijk is: maar ook is het vast en seker, dat de drank die'er op dese wijse af word gemaakt, onvergelijkelijk beter is als den genen die anders gemaakt word. Men maakt ook den Ouïcou op eenen anderen stijl, sonder wortelen van | |
[pagina 406]
| |
Pataten. Die is na dat de Cassave van de plaate is af-genomen, soo leght men haar ergens in de hutte, en men dekt haar met bladeren van Manioc, en eenige swaarwichtige steenen, om haar te doen verwarmen. Het gene gedaan word geduerende drie ofte vier dagen. Na dewelke men haar leght in verscheyde stukken, diemen uytspreyd op bladeren van Bananie-boomen, en dan bevochtight men haar lichjes met water, en men laat haar ongedekt. Als de Cassave eenen nacht aldus gebleven heeft, wordt sy geheel root: en dan is het dat sy goed is om den Ouïcou te maken, en dat sy haar water doet koken sonder wortelen van Pataten. Men noemt haar verrotte Cassave. Boven dese twee dranken die aller-gemeenst zijn aan de Voor-eylanden, maaktmen noch in verscheyde plaatsen wel-lustige wijnen. De Negeren, die Slaven op dese Eylanden zijn, maken in-snijdingen in de Doornige-palm-boomen, waar uyt druypt eene sekere vochtigheyt den witten wijn gelijk, de welke sy versamelen in verscheyde Calebassen die sy hechten aan d'openingen van dese Boomen, die'er yeder op elken dagh twee pinten af geven, en somtijds meer. D'aller-oudste Schrijveren leeren ons dat onder d'Oosterlingen de wijn van de Palmen geweldigh in gebruyk was, gelijk hy'er noch heden is: Men dient'er zich ook mede in eenige gewesten van Afrika, gelijk in Monomotapa. Dat meer is, men maakt op de Voor-eylanden, met Bananien, eenen anderen drank, die ook elders word gevonden, en die eenige Couscou noemen. Maar om dat dese wijn, hoewel seer aangenaam en vol van kracht, groote winderigheden veroorsaakt, soo is hy weynigh in gebruyk. Eyndelijk, men trekt op dese Eylanden eenen uytstekenden wijn van die dierbare rieten die de suyker geven. En dit is de drank die meest word geacht van alle diemen op de Voor-eylanden maakt. Men noemt hem Wijn van Suyker-rieten: en daar is een bysonder geheym om hem te maken. Hy word meer gemaakt op Sint Christoffel als elders ter oorsake van de menighte van Suyker-rieten die'er geplant sijn. Het zap van dese Rieten word uytgedrukt in een molen, juyst tot dit gebruyk op-gerecht. En dan reynight men het door het vuur, in groote ketelen. Hy kan lange in zijne goedheyt bewaart worden: en hy heeft eene soetigheyt en eene sekere scherpigheyt, die hem by-na soude doen doorgaan voor Spaansche wijn. Men maakt'er ook Brandewijn af, diemen noemt Brandewijn van Suyker-rieten, en die beter kan bewaart worden als den wijn van dese selve Rieten gemaakt. Daar is niet in de stoffe van dese gewoonlijke maaltijden onser Voor-eylanderen dat mach schijnen yets van het Wilde t'ontleenen, als misschien de Echdissen. Maar is dit niet wel waard de Sprinkhanen en de Slekken die eenige | |
[pagina 407]
| |
in dese quartieren eten? En wie weet niet dat in Spanje seer vele kleyne Esels gegeten worden? Na alles, Ga naar margenoot+ laat men het leven van onse Caraïbanen vergelijken met dat van de Canadineren, die boven het schuym, waar van wy geseght hebben dat sy het eten, gemeenlijk leelijk en morsigh vet drinken, en kiesen het Beeren-vleesch voor alle andere spijsen: met dat van d'Inwoonderen van het Eyland van Sterke-avontuure, het een van de Canarische, die roet eten in overvloed: Met dat van de Tartaren, van de Persen, van de Chinesen, van de Huancas, Nacye van Peru, en van de Negeren van Angola, die gemeenlijk leven van vleesch van Paarden, van Kemelen, van Mulen, van Wolven, van Vosschen, van Eselen, van honden, en van het bloed deser Dieren in drank: Met dat van d'Ooster-Indianen, die het vleesch van den Vledermuys alsoo wellustigh achten als dat van den Perdrijs: Met dat van de Bresilianen, die haar voeden met Padden, met Rotten, en met Wormen. Of eyndelijk, met dat van de Tapuyes, en van eenige andere Barbaren, die hair eten, seer kleyn gesneden, en gemengt met Wilden honigh, en die hare spijsen overstrooyen met d'asschen van de gebrande lichamen haar'er Bloed-verwanten, en mengen het met meel; het gene alleenlijk een schrik is om te vertoonen: Datmen, segge ik, eene vergelijkinge make van alle dese schandelijke zaucen met die van de Caraïbaansche Nacye, en men sal bevinden, dat in haar gewoonlijk eten, sy niets Barbarisch heeft. Men moet even wel niet ontveynsen wat eenige van onse Françoyschen verhalen, dat sy de Caraïbanen somtijds luysen en Chiken hebben sien eten, na dat sy die hadden gevangen, gelijk men het seght van de Mexikanen en van de Cumanischen: Maar sy en doen het niet gewoonlijk, en dit is bysonder aan eenige van haar; hier by-gevoeght dat sy het niet en doen uyt eenigen smaak die sy in dit ongediert vinden: maar alleenlijk om hun te wreeken, en het selve quaad te doen, aan het gene haar quaad gedaan heeft. Voorts, den af-keer die de Caraïbanen ten anderen tijde hadden om t'eten van Verkens-vleesch, van de Schild-padde, en van den Lamantin, om de kluchtige redenen die wy hebben by-gebracht, ging soo hoogh, dat soo yemant van d'onse haar daar van hadde doen eten door overval, en dat sy het daar na quamen te weten, sy wreekten'er haar voor seker af, het sy vroegh ofte laat. Getuyge het gene is gebeurt aan een aansienelijk persoon onder onse Françoyschen. Dese personasie besoek krijgende van den Kasikus, of Hooft-man van den Wilden van het Eyland daar hy was, onthaalde hem, uyt boerterije, met Lamantin, vermomt op de wijse van gekapt-vleesch, de Kacikus in sijn wantrouwen daar hy was van het gene hem gebeurde, bad den Edelman hem niet te bedriegen. En op de versekering die'er hem van gegeven | |
[pagina 408]
| |
wierd, maakte hy geene swarigheyt van t'eten. De maaltijd geëyndight sijnde, ontdekte onsen Edelman de listige part aan den Kacikus, en aan sijn mede-geselschap, om het vermaak van hare praat en van hare grijnsen te hebben. Maar sy hadden vermogen genoegh op haar selven om haren spijt t'ontveynsen. En de Kacikus genoeghde zich al laggende te seggen. Tis geen nood Compere, wy en sullen'er niet af sterven. Eenigen tijd daar na, ging d'Edelman hem besoeken. Hy ontfing hem op alle wijsen van beleeftheyt, en onthaalde hem grootelijkx. Maar hy hadde aan sijn Volk last gegeven, in alle de zaucen vet van Arouâges te doen, waar van de voornaamste Indianen altijd voor-raad by hun hebben. Na dat dese schandelijke maaltijd was ge-eyndicht, de Kacikus vol van vreughden, vraagde aan den Edelman en aan zijnen Troep, of sy haar wel bevonden van zijn onthaal. Sy dat geweldigh prijsende, en hem daar voor bedankende, soo leerde hy haar zijn bedriegerije, waar van het grootste gedeelte sulk een herten leet hadden, en soo grooten op-walming en walging der mage daar af gevoelden, dat sy'er geweldigh siek af waren. Maar d'Indiaan spottende met haar, seyde dat hy zijne wederwrake hadde. De genen die zedert korteling hebben om-gegaan met de Caraïbanen van Dominikus en van Martinikus, seggen dat tegenwoordigh sy geene swarigheyt maken in het eten van den Lamantin, van de Schild-padde, van het Verken, en self van alle d'andere spijsen die onder ons in gebruyk zijn, en dat sy laggen met de eenvoudigheyt die haar verplichtede om haar daar van t'onthouden, uyt vreese van mede-deelachtigh te worden aan de Natuure en de hoedanigheden deser dieren. Sy hebben ook veel laten sakken van die groote gestrengheyt, die sy over hare Vrouwen gebruykten, want sy gaan niet meer als selden den visch van hare mannen halen. En als sy op de Visscherije zijn geweest, eten de vrouwe en de man te samen. Sy gaan ook meer na het Karbet om mede deelachtigh te wesen aan de maaltijd, en de openbare verheuging, als sy niet deden al-vooren dat hare mannen den gemeensamen ommegang met d'Uytheemschen hadden gehad. |
|