Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– AuteursrechtvrijVeertiende Hooft-stuk.
| |
[pagina 386]
| |
stelt, om haar te geleyden tot het licht van hare onderwijsingen, overgegeven sijn geweest in eenen verkeerden sin, in dien sy noch heden zijn verstêken van alle kennisse om den waren wegh des levens gewaar te worden, en soo sy gebleven zijn sonder hope en sonder God in de Werelt? Wy hebben ook vertoont dat wat geweld sy gebruykt hebben om in haar te verstikken alle de gevoelens van de Godlijke Gerechtigheyt, en van zijn recht, in haare conscientien; Sy het evenwel soo verre niet hebben konnen brengen, dat haar niet eenige geinster van dese kennisse overschiet, die haar opwekt, en geeft haar van tijd tot tijd verscheyde vreesen en beschroomtheden voor eene hand die eene wreekeresse is van hare misdaden: maar in plaatse van de oogen ten Hemel op te heffen om daar de hulpe af te smeeken, en door betrouwen en beteringe des levens d'Opper-mogende Majesteyt des waren Gods, die sy belêdight hebben, te te vermurwen; soo dalen sy in het diepste van den af-grond der Hellen, om'er de Duyvelen aan te roepen door de bygeloovige Heyligh-schenderijen van hare Duyvel-besweerderen, die na dat sy haar dese doodelijke gedienstigheden hebben gedaan, haar verbinden door dese schandelijke banden, in den beweenelijken dienst van dese wrede dwingelanden. Dese dulligheden vervoeren dese arme Barbaren soo verre, dat om eenige gunste te hebben van dese vyanden van alles goeds, en dese Tygeren te temmen, sy haar verscheyde geringe diensten op-dragen. Want sy heyligen haar niet alleenlijk toe d'eerstelingen van hare vruchten: maar sy dekken ook voor haar d'aller aansienlijkste tafelen van hunne gastmalen; sy besetten die met hare allerlekkerste spijsen, en hare aller-wellustighste dranken; plegen met haar raad in hare aller-gewightichste saken, en regelen haar na hunne doodelijke lessen; sy verwachten in hare siekten het vonnis van haar leven of van hare dood uyt dese verdoemelijke orakelen, die sy haar geven door de tusschen-koming van die Cottoense poppen, waar in sy winden de wormstekelige beenderen van eenigen ongelukkigen romp, die sy uyt sijn graf hebben getrokken; En om van haar af te keeren de swaarwichtigheyt van hunne slagen, en hunne dulligheyt te verlustigen, soo doen sy door den dienst van de Boyez tot haar'er eere, Tabakx-bladeren rooken; Sy schilderen ook somtijds hunne aller-ysselijkste gedaanten in d'aller-aansienlijkste plaatse van hare kleyne Schepen die sy Pyrauges noemen, of sy dragen om haren hals gehangen gelijk het halssnoer van hare wan-order, een kleyn af-beeldsel in het rond verheven, dat eenigen van de vervloekte Geesten vertoont, in d'aller-vervaarlijkste gesteltenis als hy haar ten anderen tijde is verschenen; gelijk wy dat alreede hebben aangeraakt in het voorgaande Hooft-stuk. | |
[pagina 387]
| |
Men houd ook dat het is door het selve ooghmerk het welke sy hebben om haar dese gedrochten gunstelijk te maken, dat sy hare lichamen pijnigen door oneyndige bloedige insnijdingen, en by-geloovige vastingen; en dat sy eene bysondere achting hebben van hare Duyvel-jageren, die de schandelijke bedienaren van dese Helsche rasernijen zijn, en d'uytvoerderen van hare dullende tochten. Dese arme bedrogene hebben niettemin geenige wetten die haar bestiptelijk den tijd bepalen van alle dese vervloekelijke Plechtigheden; maar de selve boose Geest die haar hier toe drijft, doet'er haar dikwils genoegh den lust toe krijgen, of door het quaad onthaal dat hy haar doet, of door de nieuwsgierigheyt die sy hebben om te weten den uytslagh van eenige oorloghs-onderwinding, of d'uytkomst van eenige siekte, of eyndelijk om het middel te soeken waar mede sy haar van hare vyanden mogen wreeken. Maar dewijl de genen die verscheyde jaren onder dese Nacye hebben gewoont, volstandighlijk getuygen dat in hare grootste verslagentheden sy haar nimmer eenigen van dese Geesten hebben sien aanbidden noch aanroepen; soo sijn wy overredet, dat alle dese geringe diensten die de vreese haar ontrukt veel eer als d'eerbiedigheyt of de liefde, niet mogen doorgaan voor een waarachtige dienst, of voor werken van Goddelijke plichten, en dat wy den eygenen naam aan alle dese Aperijen sullen geven, soo wy haar noemen By-geloovigheden, beguychelingen, besweringen, en schandelijke voortbrengselen van eene Toverije alsoo swart, als zijn die Geesten der Duysternissen die hare Boyez raad-plegen. En wy houden ook, dat het eten en den drank die sy aan dese valsche Godheden bieden, niet eygentlijk offeranden mogen genaamt worden, maar liever de bestipte verbonden waar in de Duyvelen met de Toovenaren zijn verdragen, om haar op hunne vragen tegenwoordigh te begeven. Invoegen datmen niet vreemd moet vinden, soo in alle dese swakke gevoelens die het grootste deel der Caraïbanen hebben van alles wat eenigen schijn van Gods-dienst heeft, sy onder haar spotten met alle de Plechtigheden van de Christenen, en dat sy voor achterdochtigh houden die van hare Nacye dewelke betuygen eenige begeerte te hebben om haar te laten Doopen. Ook het allersekerste voor die God het herte soude geopent hebben om te gelooven in het heyligh Euangelium soude zijn uyt haar land, en uyt hare bloedverwantschap te komen, en haar te vertrekken op d'Eylanden die alleen van de Christenen worden bewoont: Want al-hoe-wel sy soo by-geloovigh niet zijn als het Volk van het Koninkrijk van Calecut, dat een schrik betuygt te hebben alleenlijk van het aanraken van een persoon die leeft onder eene Wet die strijdigh met de hare is, gelijk als of sy'er af besmet wierden; noch | |
[pagina 388]
| |
soo gestreng als men in het Koninkrijk van Pegu is, alwaar wanneer een man het Christendom omhelst, de vrouwe sijne lijkplichten viert gelijk of hy dood was, en recht hem een graf op, daar sy hem ook als dood zijnde beklaaght, en na dit weder vrijheyt heeft om haar te hertrouwen als eene Weduwe: niettemin den genen onder de Caraïbanen die hem onder het Christendom hadde begeven, soude hem bloot stellen tegens duysend verwijten en scheldwoorden, soo hy volharde in sijne woonplaatse onder haar te houden. Wanneer sy de Vergaderingen en den Dienst der Christenen sien, zijn sy gewoon te seggen, dat dit schoon is en verlustigende; maar dat het de stijl van haar land niet is, sonder in hare tegenwoordigheyt te betoonen noch haat noch af-keerigheyt van dese Plechtigheden, gelijk deden d'arme Wilden woonende in het Eyland van Hispanjola, of van Sint Domingo, en in de gebuerige Eylanden, die haar niet wilden laten vinden by den dienst der Spanjaarden, en noch minder haren Gods-dienst omhelsen, ter oorsake, seyden sy, dat sy haar niet konden vroet maken dat sulke boose en wreede Personen waar van sy de dulligheyt en de Barbarije soo wel hadden ondervonden, een goed geloof konden hebben. Eenige Priesteren en Gods-dienstigen die ten anderen tijde in dat Land geweest zijn, hebbende daar eenige wat lichtveerdigh gedoopt, eer dat sy haar wel hadden onderwesen in dese verborgentheyt, waren oorsaak dat dit Sakrament onder dese Caraïbanen in soodanigh eene aansienlijkheyt niet en is geweest, als het sonder dat wel soude geweest zijn. En om dat hare Peteren haar schoone kleederen gaven, en verscheyde kleyne geestigheden, op den dagh van haar Doopsel, en dat sy haar prachtighlijk onthaalden soo versochten sy acht dagen na dat sy dit Sakrament ontfangen hadden, het weder op nieuws, om dan noch geschenken te hebben en yets waar mede sy goedeçiere souden mogen maken. Het is eenige jaren geleden dat eenige van dese Heeren eenen jongen Caraïbaan haren Leerling wegh voerden, die geboortigh was van Dominikus, en Ta Marabouy genaamt wierd, Soon van den Hooft-man die onse Françoyschen de Baron noemden, en d'Indianen Orachora Caramiana, met beloften van hem te doen sien een van d'allergrootste en van d'allertreffelijkste Steden der Werelt. Sy deden hem de zee overvaren, en na dat sy hem hadden vertoont alle de prachten van dese onvergelijkelijke stad, die de Hooft-stad is van het allerbloeyenste Koninkrijk deser Alheyt, wierd hy'er gedoopt met groote omstandigheyt, in het aansien van verscheyde groote Heeren, die dese daad vereerden met hare tegenwoordigheyt; hy wierd Louys genaamt. En na eenigen tijd verblijf in die gewesten, wierd hy weder in sijn land gesonden, beladen sijnde met vele | |
[pagina 389]
| |
geschenken in der waarheyt, maar alsoo weynigh Christen als hy'er uyt gegaan was, om dat hy niet wel hadde begrepen de verborgentheden van den Christelijken Gods-dienst. En hy hadde niet soo vaardigh de voet op zijn Eyland gestelt, of spottende met alles wat hy hadde gesien als met eene klucht, en seggende dat de Christenen haar niet onderhielden als met dwaasheden, soo keerde hy weder in het geselschap van d'andere Wilden, verliet zijne kleederen, en liet hem bestrijken met Roucou gelijk te vooren. Tot proeve van d'ontstantvastigheyt en van de lichtveerdicheyt der Caraïbaansche Indianen, in den Christelijken Gods-dienst als sy die eenmaal hebben om helst, verteltmen noch dat ten tijde toen mijn Heer Auber Gouverneur was van het Eyland van Gardeloupe, hy dikwils wierd besocht van eenen Wilden van Dominikus, die eenen geweldigh langen tijd hadde gewoont tot Seville in Spanje, alwaar hy het Doopsel hadde ontfangen. Maar weder-gekeert sijnde in zijn Eyland, hoewel hy so vele teykenen van het Cruyce maakte als men begeerde, en dat hy eenen grooten Pater noster aan sijnen hals gehangen droegh, soo leefde hy niettemin in het Wilde, ging naakt onder de zijne, en hadde niets onthouden van het gene hy hadde gesien, en van dat men hem hadde onderwesen tot Seville, uytgesondert dat hy hem dekte met een oud Spaansch kleed, om hem aangenamer te maken, als hy mijnen Heere den Gouverneur besocht. Sy hebben eene geweldigh oude overlevering onder haar, die betoont dat hare Voor-ouderen eenige kennisse hebben gehad van eene Opperste Macht, die sorge voor hare personen droegh, en van wie sy de gunstige hulpe hadden ondervonden. Maar dit is een licht dat hare beestelijke kinderen laten uytblusschen, en dat door hare onwetentheyt, op haar geene wederschijninge doet. Sy seggen dan, dat hare Voorsaten arme Wilden waren, levende gelijk beesten in het midden van de bosschen, sonder huysen en sonder dak, om haar daar onder te vertrekken, en haar voedende met kruyden en met vruchten, die d'aarde haar van self voortbracht, sonder eenighsins gebouwt te wesen. Gelijk sy in desen mededoogens waardigen staat waren, een oud-man onder haar, uytmuntende vermoeyd van dese beestelijke wijse van leven, smolt in seer-bittere tranen, en seer verslage van droefheyt, beweende sijnen ellendigen staat. Maar daar op verscheen hem een wit man dalende van den Hemel, en hem genadert hebbende, vertrooste hy desen bedroefden ouden, hem seggende; Dat hy gekomen was ter hulpe van hem en zijne Mede-Vaderlanderen, om haar aan te wijsen van nu voortaan in het toekomende een soeter en een redelijker leven te leyden. Dat soo yemant onder haar vroeger zijne klachten hadde gedaan, en zijne suchtingen ten Hemel op-gedreven, sy | |
[pagina 390]
| |
hadden ook vaardiger verlicht geweest. Dat den Oever van de Zee was bedekt met scherpe en snijdende steenen, waar mede sy boomen souden konnen hakken en houwen, om huysen te maken. En dat de Palmboomen bladeren droegen, die geweldigh bequaam souden sijn om hare daken te dekken, tegens d'ongevallen van de lucht. Dat om haar te betoonen de bysondere sorge die hy voor haar droegh, en d'eygenaardige liefde waar mede hy hare soort-gelijke begunstighde, boven alle die van de dieren, hy haar hadde gebracht eenen uytstekenden wortel, die haar soude dienen om'er brood af te maken, en die geenigh beest soude derven aanraken als sy geplant was; en dat hy wilde dat van nu voortaan dit haar gewoonlijk voedsel soude sijn. De Caraïbanen voegen'er by, dat hier op die Lief-hebbende Onbekende eenen stok die hy in de hand hadde, in twee ofte drie stukken brak, en dat hy die gevende aan den armen ouden, hem gebood de selve in d'aarde te stêken, hem versekerende dat weynigh daar na daar in gravende, hy eene machtige wortel soude vinden, en dat het hout dat hy hadde uytgeschoten, de kracht soude hebben om de selve Plante voort te brengen. Hy onderwees hem daar na hoe-men hem moest gebruyken, seggende dat men dese wortel moeste raspen met een harde en scherpe steen, die aan den Oever van de Zee gevonden wierd: sorghvuldighlijk het zap van dit geraspte uyt-persen, gelijk een gevaarlijk vergif; en datmen voorts, met de hulpe van het vuur, een brood daar van konde maken, dat haar smakelijk soude wesen, en waar van sy met vermaak souden leven. D'Oude dede het gene hem was opgeleght geweest, en ten eynde van negen Maanen (gelijk sy seggen) zijnde nieusgierigh om te weten wat uytkomst d'openbaaring soude gehad hebben, ging hy besien de stokken die hy in d'aarde hadde geplant, en hy bevond dat yeder van haar schoone en groote wortelen hadde voort gebracht, waar mede hy gantschelijk dede gelijk als hem was opgeleght geweest. Die van Dominikus die dese vertelling doen, seggen dat meer is, dat soo d'Oude de stokken ten eynde van drie dagen, in plaatse van negen Maanen hadde besocht, hy soude de wortelen gevonden hebben van de selve dikte gewasschen, en dat sy altijd in soo weynigh tijd souden hebben voort gebracht. Maar om dat hy'er niet na groef als na soo lang een tijd, soo blijft de Manioc noch tegenwoordigh al dien tijd in d'aarde, eer hy goed is om'er de Cassave van te maken. Dit is alles wat de Caraïbaansche Overlevering medebrengt, en men mocht haar hier wel geheel ter nederstellen, aangesien dat dit d'eenige is die onder dit onwetend Volk word vertelt, dat geene moeyte doet om te weten den naam, en de hoedanigheyt van dien minlijken en hemelschen Weldoender, die haar soo grootelijkx heeft verplicht, noch hem eenige erkentenisse of eer op | |
[pagina 391]
| |
te dragen. De Heydenen waren wel keurlijker om hare Ceres t'eeren, van wie sy seyden de tarwe te houden, en de wijse om'er brood af te maken. En de Peruvianen, Ga naar margenoot+ hoewel sy niet en kenden den grooten Pachacamac, dat is te seggen den genen die sy hielden voor de ziele van d'Alheyt, en den Oppersten Werkmeester van haar leven en van alle hare goederen, lieten niet na hem aan te bidden in hun herte met groote eerbiedigheyt en groot ontsagh, en hem uyterlijke te geven door hare gebaarden en door hare woorden groote getuygenissen van onderdanigheyt en van ootmoedigheyt, gelijk aan den onbekenden God. De Caraïbanen gelooven dat sy yeder van haar soo vele sielen hebben, als sy kloppingen van slagh-aderen boven die van het herte gevoelen. Nu van alle dese zielen de voornaamste na dat sy seggen, is in het herte, en na de dood gaat sy Hemelwaart met haren Icheïri, of haren Chemiin, dat is te seggen met haren God, die'er haar geleyd om te leven in tegenwoordigheyt van d'andere Goden. En sy beelden haar in dat sy'er leeft van het selve leven als de mensch hier beneden leeft. Daarom is het dat sy noch huyden ten dage slaven slachten op de graf-plaats van de dooden, als sy'er konnen achterhalen die in den dienst van den overledenen waren, om hem in d'andere Werelt te gaan dienen. Want gy moet op dit onderworpsel weten, dat sy niet meynen dat de ziele soodanigh onstoffelijk is, dat sy onsienlijk soude zijn: Maar sy seggen dat sy dun en fijn is gelijk een uytgesuyvert lichaam: en sy hebben niet meer als een self woord om het herte en de ziele te beteykenen. Wat belangt d'andere zielen die niet in het herte sijn, sy gelooven dat eenige na hare dood hare wooninge gaan maken aan den Oever van de Zee, en dat sy het zijn die de schepen doen omvallen. Sy noemen haar Oumékou. D'andere, na dat sy achten, gaan woonen in de Bosschen, en in de Wildernissen, en sy noemen haar Maboyas. Hoewel, het grootste gedeelte van dit arm Volk d'onsterffelijkheyt der ziele gelooft, gelijk wy daar geseght hebben: soo spreken sy soo verwarrelt en met soo vele onsekerheyt van den staat harer ziele, af-gescheyden zijnde van het lichaam, datmen veel eer soude gedaan hebben als men seyde dat sy daar in geheel onwetende waren, als dat men hare reutelarijen daar af vertelt. Eenige houden, dat d'allerstrijdbaarste van hunne Nacye na hare dood worden gebracht in gelukkige Eylanden, daar sy alles na wensch hebben, en dat d'Arouâges daar hare slaven zijn. Dat sy sonder vermoeytheyt swemmen in groote en breede stroomen; en dat sy wellustelijk leven, en den tijd gelukkigh doorbrengen in dansen, in spelen, en in gastmalen, in een land dat overvloed van allerhande goede vruchten voortbrengt, sonder gebouwt te worden. En in | |
[pagina 392]
| |
het tegendeel, sy houden, dat de genen die lafhertigh en vreesachtigh in den oorlogh sijn geweest tegen hare vyanden, na hare dood d'Arouâges gaan dienen, die, aan geene zijde van de Bergen, woeste en onvruchtbare landen bewoonen. Maar d'andere, die d'allerbeestelijkste zijn, sijn niet eens bekommert met haren staat na hare dood: sy denken'er niet aan, noch spreken'er nimmer af. Dat soo men haar hier op ondervraaght, weten sy niet t'antwoorden, en spotten met de vragen diemen haar doet. Sy hebben niettemin ten anderen tijde alle eenigh geloove van d'onsterffelijkheyt der zielen gehad; maar groffelijk en wel duyster, het gene bespeurt kan worden uyt de plechtigheden van hare begraaffenissen, en de gebeden die sy aan de dooden doen om weder in het leven te keeren, gelijk wy het breedelijker sullen vertoonen in het laatste Hooft-stuk van dese Historye: en noch hier uyt dat de best besinde onder haar noch huyden in dese overtuyging leven, dat na haar overlijden sy sullen gaan ten Hemel, alwaar sy seggen dat hare voorgangeren alreede sijn aangekomen: maar sy ondertasten nimmer wat wegh men houden moet om tot dese wel-geluksalige verblijfplaatse te geraken. Ook als hare Boyez, die de genees-meesteren na-apen, wanhopen om haar van hare siekten te konnen genesen, en dat de Duyvelen haar hebben voorseght door haren mond dat'er voor haar geen leven langer te verwachten is; voegen sy'er by om haar te vertroosten, dat hare Goden haar met haarlieden ten Hemel willen geleyden, daar sy voor altoos op haar gemak sullen sijn, sonder vreese van siekte. Het geloove van de Calekuteren op dit lid, Ga naar margenoot+ deugt noch minder als dat van onse Caraïbanen, en hare Metempsicose is eene uytsporige onsterffelijkheyt: want sy gelooven dat hare ziele in het uytgaan van het lichaam, gaat woonen in dat van eenen Buffel, of van eenigh ander beest. De Bresilianen sijn hier in redelijker: want sy achten dat de zielen van de boosen, na de dood by den Duyvel gaan, die haar slaat en quelt: maar dat de zielen van de goeden gaan dansen en goede Ciere maken in schoone vlakten, aan gene zyde van de bergen. En dit is eene vermakelijke sake en te gelijk ontfermens waardigh, dat het grootste deel van d'Amerikaansche Wilden in den dans hare opperste geluksaligheyt van het ander leven stellen. D'opstandinge der lichamen is by de Caraïbanen eene suyvere beuseling; Ga naar margenoot+ hare God-geleertheyt is al te duyster, om haar met sulk een schoon licht te verklaren. Men sal verwonderen sonder twijffel, dat in d'arme Virginianen eene kleyne straal van dese geheylighde waarheyt word gevonden, aangesien dat dit eene stoffe is, waar in d'oude Heydenen alsoo weynigh als onse Caraïbanen, de minste opening niet hebben konnen vinden. Daar schijnt'er ook | |
[pagina 393]
| |
eenige vonke van by d'Indianen van Peru, na dat het grootste deel van de Schrijveren seggen. Voorts, hoewel de Caraïbanen soo weynige kennisse van vreese Gods hebben, gelijk wy het hebben vertoont, soo laten sy niet sijne stemme, dat is de Donder, verwonderlijk te duchten; dese vervaarlijke stemme die in de wolken rommelt, die schitteringen van vuurvlammen uyt werpt, die de grondvesten van de bergen doet daveren, en die de Neronen en de Caligulen self doet sidderen. Onse Caraïbanen dan soo vaardigh als sy de nadering van het onweder gewaar worden dat gewoonlijk dese stemme vergeselschapt, gewinnen vaardighlijk hunne kleyne huysen, stellen haar in hare keuken, en gaan op hare kleyne stoelen by het vuur sitten, dekkende haar aangesicht, en steunende haar Hooft op hare handen, en op hare knijen, en in dese gesteltenis beginnen sy te schreyen, en seggen in hare teutertaal, al klagende, Maboya mouche fache contre Caraïbe, dat is te seggen dat Maboya geweldigh gram tegens haar is, en dit seggen sy ook als'er een Ouragan op komt. Sy verlaten dese droevige oeffening niet, voor dat de geheele Ouragan over is: en sy souden haar niet genoegh konnen verbasen dat de Christenen in dese gevallen geene verslagentheyt noch vreese betuygen, gelijk sy doen. Aldus de groote Tartaren vreesen alle verwonderlijk voor den Donder, Ga naar margenoot+ en als sy hem hooren, jagen sy uyt hare huysen alle de vremden, en omwinden haar in vilten, of in swarte lakenen, waar in sy soo lange verborgen blijven tot dat het gerucht over is. En verscheyde andere Barbarische Volkeren, zijn niet minder verschrikt als de Voor-eylanderen in diergelijke gelegentheden. Men segt self dat de Peruvianen, de Cumanischen, de Chinesen, en de Molukkeren haar navolgen in dese jammer-klachten, en in dese sidderingen, als'er een Eclips opkomt. Het is wel waar, dat zedert de Caraïbanen den gemeensamen ommegang met de Christenen hebben gehad, daar eenige gevonden worden die in schijn stantvastigheyt en onbeschroomtheyt genoegh betoonen om den Donder niet te vreesen. Want men heeft'er gesien die niet deden als lachen terwijl hy op het allerkrachtighste bromde, en die'er het gerucht af nabaauwden, seggende by wijse van sang, en van boerternije, een woord datmen ter naauwer nood kan schrijven, en waar van het gerucht ten naasten by op dese letteren uytkont Trtrquetenni. Maar het is ook seer seker dat sy een groot geweld doen op hare natuurlijke geneychtheyt als sy veynsen voor den Donder niet te vreesen, en dat het maar is eene yedele glorijsucht die haar drijft om dese versekertheyt na te apen, om aan de geenen die haar sien t'overreden, dat in dese gelegentheden sy geene mindere kloekmoedigheyt hebben als de Christenen. Want eenige van onse Inwoonderen van Martinikus die haar hebben overvallen in | |
[pagina 394]
| |
haar quartier als het Donderde en Blixemde, seggen, dat sy d'allervolstandighste onder haar hebben gevonden al bevende van vervaartheyt in hare arme Hutten. Nu dese ontsteltenis en dese verschrikkingen die sy doen verschijnen op het gehoor van dese Hemelsche stemme, zijn sy niet eene gantsch sienlijke werkinge van het gevoelen eener oneyndige Opperste macht, gedrukt door de natuure in den geest van alle menschen, en eene seer doorluchtige proeve, dat hoewel dese ellendigen haar bekrachtigen uyt alle haar vermogen om de prikkelingen van hunne gewissen te verstompen, sy haar even wel niet soodanigh souden konnen verbrijselen, of sy souden haar stêken en quellen tegens haren dank? En dit, mach het niet wel bewaarheden het brave woord van Cicero dat wy hebben gestelt op het voorhooft van het voorgaande Hooft-stuk? Aangesien dat soo alle menschen dese Godheyt niet met den monde bekennen, ten minsten sy'er af verwonnen zijn in haar selven, door eene geheyme maar onwederstandelijke hand, die met een griffie van Diamant dese eerste van alle waarheden in hare herten schrijft. Ga naar margenoot+ Invoegen, dat om te besluyten, wy sullen seggen met die groote man, wiens woorden dit gesprek uytstekend sullen eyndigen, gelijk sy het begonnen hebben; Dat het in den geest van alle menschen is geboren, en gelijk gegraveert, dat'er eene Godheyt is. |
|