Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– AuteursrechtvrijDertiende Hooft-stuk.
| |
[pagina 378]
| |
geleydden; en dat voorts door een rechtveerdigh oordeel Gods sy gebleven sijn in eene nacht soo verschrikkelijk, datmen onder haar noch aanroeping, noch Plechtigheden, noch offeranden siet, noch endelijk wat oeffening of byeenkomst tot Gods-dienstigheyt het soude mogen wesen. Sy hebben self geenen naam om de Godheyt uyt te drukken, wel verre van haar te dienen. Invoegen dat alsmen haar van God wil spreken, men haar moet seggen. De gene die de Werelt geschapen heeft, die alles heeft gemaakt, die het leven en het voedsel geeft aan alle levendige schepselen; of yets diergelijkx. Aldus sijn sy verblind, en tot soo verre verbeestet, dat sy den Heere van de Natuure niet kennen in dat verwonderlijk werk van d'Alheyt, daar hy self sich selven heeft willen af-schilderen met duysend onsterffelijke verwen, en zijne aanbiddelijke macht als met het ooge doen sien. Aldus blijven sy doof voor de stemme van oneyndige Schepselen, die haar onophoudelijk eenen Schepper prediken. Aldus gebruyken sy alle dagen de goederen van haren Oppersten Meester, sonder te denken dat hy'er de Werkman af is, en sonder daar voor sijne goedheyt te bedanken, diese haar soo mildaardigh mededeelt. Sy seggen dat d'Aarde is de goede Moeder die haar alle de noodige dingen tot het leven geeft. Maar haar geest gantschelijk van aarde, verheft hem niet tot aan dien Almachtigen en Albarmhertigen Vader, die met zijne eygene handen d'Aarde heeft gemaakt, en door eene geduerige invloeying van sijne Godheyt, haar alle dagen de kracht geeft om hun voedsel te dragen. Dat als men haar van dit Godlijk Wesen spreekt, en dat men haar onderhoud van de verborgentheden des Geloofs, soo aan-hooren sy het gesprek seer geduldighlijk: Maar na dat men ge-eyndight heeft, antwoorden sy als u begekkende Compere gy zijt geweldigh welsprekende, gy zijt mouche manigat, dat is te seggen geweldigh snêdigh, ik wilde ook soo wel konnen spreken als gy. Self sy seggen gelijk de Bresilianen, dat soo sy haar met sulke redenen lieten overtuygen, hare gebueren souden met haar spotten. Yemant onder de Caraïbanen werkende op een Sondagh, mijn Heer du Montel verhaalt dat hy hem seyde; ‘de gene die den Hemel en d'Aarde heeft gemaakt sal moeyelijk tegens u wesen om dat gy heden arbeid: want hy heeft desen dagh tot sijnen dienst geschikt.’ En ik, antwoorde de Wilde hem schielijk, ik ben moeyelijk tegens hem: want gy segt dat hy Meester is van de Werelt, en van de Saysoenen. Hy is het dan die den regen niet op sijnen tijd heeft gesonden, en die mijnen Manioc en mijne Pataten heeft doen sterven door de groote drooghte. Dewijl hy my soo qualijk heeft gehandelt soo wil ik alle Sondagen arbeyden om hem moeyelijk te maken. Ga naar margenoot+ Siet waar toe de beestachtigheyt van dese ellendige gaat. Dat gesprek komt over-een met dat | |
[pagina 379]
| |
van die ongevoelige van Toupinambous, die om dat men haar seyde dat God de Werkmeester van den Donder was, redenkavelden dat hy niet goed kon wesen, dewijl hy behagen schepte in haar aldus te vervaren. Laat ons tot de Caraïbanen weder keeren. Die van dese selve Nacye die de Zuyderlijke Vastekust van Amerika bewoonen, hebben geenigen Gods-dienst niet meer als dese Eylanderen. Eenige onder haar sijn wel eerbiedigh tot de Son en tot de Maane, die sy achten bezielt te wesen: maar daarom aanbidden sy haar niet, noch aanbieden, noch offeren haar niet met allen. Het is waarschijnlijk dat sy d'eerbiedigheyt tot dese twee groote lichten hebben behouden van d'Apalachiten, met de welke hunne Voorsaten ten anderen tijde hebben gewoont. Onse Eylanderen hebben dese overlevering self niet behouden, maar siet hier alles wat men Gods-dienst onder haar noemen mach, en dat'er eenigh grof en onbesnoeyt Beeld af-draaght. Sy hebben een natuurlijk gevoelen van eenige Godheyt, of van eene Opperste en weldadige macht die in de Hemelen woont; sy seggen dat sy haar vergenoegt in ruste te genieten de soetigheden van hare eygene geluksaligheyt, sonder haar belêdight te houden over de boose daden van de menschen, en dat sy begaaft is met soo groot eene goedheyt, dat sy geene wraake altoos van hare vyanden neemt, waar van komt dat sy haar noch eere noch aanbidding opdragen; en dat sy dese schatten van Goedertierentheyt die sy mildadighlijk over haar uytstort, en dit lang gedult waar mede sy haar verdraaght, toe-schrijven en uyt-leggen voor eene onmachtigheyt, of voor eene onverschillende koelheyt die sy heeft tot het geleyde van de menschen. Sy gelooven dan twee soorten van Geesten, d'eene goed, en d'andere quaad. Die goede Geesten zijn hare Goden. En sy noemen haar in het al-gemeen Akamboüé, dat het woord is dat de mannen seggen: En Opoyem, het welke dat van de vrouwen is. Het is waar dat het woord van Akamboüé, enkelijk een geest beteykent, en van daar komt dat het ook geseyt word voor den Geest van een mensch. Maar soo veel is'er af dat sy het aan de boose Geesten niet toe-ëygenen. Dese goede Geesten die hare Goden zijn, worden bysonderlijker uytgedrukt van de mannen onder het woord van Icheïri, en onder de vrouwen door dat van Chemijn, dat wy niet konnen oversetten als door dat van God, Chemijguum, de Goden. En yeder van sijnen God in het bysonder sprekende, seght Icheïrikou, dat het woord der mannen is, en Nechemérakou, dat het woord van de vrouwen is. Maar de mannen en de vrouwen noemen den quaden Geest, die haar Duyvel is Mapoya, of Maboya, gelijk al de Françoyschen seggen. Maar de Caraïbanen spreken hier de B. op sijn Hooghduyts uyt. | |
[pagina 380]
| |
Sy gelooven dat dese goede Geesten, of dese Goden in groot getal zijn, en in dese meervoudigheyt, beeld yeder sich in daar van eenen in sijn bysonder te hebben. Sy seggen dan dat dese Goden hare woonplaatse in den Hemel hebben, maar sy weten niet wat sy'er doen, en van haar self bekommeren sy haar niet de selve t'erkennen gelijk de Schepperen van de Werelt, en van de dingen die'er in sijn. Maar alleenlijk als men haar seght, dat de God die wy aanbidden den Hemel en d'Aarde gemaakt heeft, en dat hy het is die aan d'aarde ons voedsel doet voortbrengen, antwoorden sy; ja, uw God heeft den Hemel en d'Aarde van Vrankrijk gemaakt, en doet'er uw koren voortkomen. Maar onse Goden hebben ons land gemaakt, en doen onsen Manïos wasschen. Eenige seggen dat sy hunne valsche Goden Rioches noemen; maar dit is een woord dat van hare tale niet en is, het komt van het Spaansch. Onse Françoyschen seggen het in navolging van de Spanjaarden. En soo de Caraïbanen haar daar mede dienen, dat is niet onder haar, maar alleenlijk onder de Vremdelingen. Van alles wat hier boven staat is te bespeuren, dat hoewel dese Barbaren een natuurlijk gevoelen van eenige Godheyt hebben, of wel van eenige Opperste macht, het doormengt is met soo vele uytsporigheden, en omwonden met soo diepe duysternissen, dat men niet mach seggen dat dese arme lieden kennisse van God hebben. En in der daad, de Godheden die sy erkennen, en aan welke sy eenige eerbiedigheyt op-dragen, zijn soo vele quade geesten die haar verleyden, en die haar geketent houden onder hare vervloekte dienstbaarheyt. Hoewel dat op hare wijse niettemin, sy haar met de boose Geesten onderscheyden. Sy hebben geenige Tempelen noch Altaren die bysonderlijk sijn toege-ëygent aan dese gewaande Godheden die sy erkennen; sy doen ook tot haar'er eere geenigh offer van yets dat leven heeft gehad; maar sy doen haar alleenlijk offeranden van Cassave, en van d'eerstelingen van hare vruchten; Boven-al als sy gelooven door haar genesen te zijn geweest van eenige siekte, maken sy een wijn of eene maaltijd tot haar'er eere, en tot erkentenis, offeren sy haar Cassave en Ouïcou. Alle dese offeranden worden door haar genaamt Anacri. Hare Huysen langwerpich-rond gemaakt zijnde, en het dak gaande tot op d'aarde, stellen sy aan het eene van d'eynden van de hutte hare offeranden in vaten, na de natuure van het ding, op een of op verscheyde Matoútom of kleyne tafelen, gebreydelt van biesen en van Latane-bladeren. Yeder in sijne Hutte mach dese offeranden aan sijnen God doen; maar als het is om hem op te roepen is'er een Boye van nooden: alle dese offeranden sijn niet vergeselschapt met eene eenige aanroepinge, noch geenige gebeden, en sy bestaan niet als slechts in d'aanbieding van dese gaven. | |
[pagina 381]
| |
Sy roepen ook hare valsche Goden tot haar, als sy hare tegenwoordigheyt wenschen. Maar dit moet geschieden door de tusschenkoming van hare Boyez, dat is te seggen, van hare Priesteren, of om beter te seggen, van hare Tovenaren, en sy doen dat voornamelijk in vier gelegentheden. 1. Om wraake te versoeken tegens yemant die haar quaad gedaan heeft, en eenige straffe op hem te halen. 2. Om genesen te zijn van eenige siekte waar mede sy gequelt worden, en om'er d'uytkomst af te weten. En als sy genesen sijn geweest, maken sy Wijnen, gelijk men haar op d'Eylanden noemt, dat is te seggen Versamelingen of By-eenkomsten van verheuging, en van ongebondentheyt tot haar'er eere, als tot erkentenisse. En hare Swarte-konstenaren, doen onder haar ook de bediening van de Genees-meesteren: voegende te samen de Duyvelerye met de Geneeskonst, ende en doende geene suyvering noch oplegging van genees-middelen, waar onder geene by-geloovigheyt vermengt is. 3. Sy beraadslagen noch met haar op d'uytkomsten van hunne oorlogen. 4. Eyndelijk, sy roepen die Geesten tot haar door hare Boyez, om van haar te verwerven dat sy den Maboya, of den boosen Geest souden verjagen. Maar nimmer roepen sy de Maboya self, gelijk eenige haar hebben ingebeeld. Yeder Boyé, heeft sijnen bysonderen God, of liever sijnen gemeensamen Duyvel, den welken hy tot hem roept door de sang van eenige woorden, vergeselschapt met rook van Tabak, die sy voor desen boosen Geest doen branden, gelijk een reuk-werk dat hem geweldigh aangenaam is, en waar van de reuk bequaam is hem te trekken. Als de Boyez haren gemeensamen Geest tot haar roepen, dat is altoos geduerende de nacht; en men moet wel acht slaan geenigh licht, noch geenigh vuur te brengen in de plaatsen daar sy dese gruwelen bedrijven; want de geesten der duysternissen hebben eenen schrik van alle soorten van licht. En als verscheyde Boyez te samen hare Goden tot haar roepen, gelijk sy spreken, soo schelden en twisten dese Goden, of liever dese boose Geesten onder elkander, d'een den anderen de qualen van yemant toeschrijvende, en het schijnt dat sy vechten. Dese quade Geesten nestelen haar dikwils in de beenderen der dooden, uyt het graf getrokken, en met Cottoen om wonden, en spreken van daar Orakelen, seggende dat dit de ziele van den dooden doet. Sy gebruyken haar om hare vyanden te betooveren, en tot desen eynde omswachtelen de toovenaren dese beenderen, met yets dat haren vyand toe behoort. Dese Duyvelen komen ook somtijds in de lichamen der vrouwen, en spreken door haar. Als de Boyé, of de swarte-konstenaar door sijne besweeringen den Duyvel die hem gemeensaam is heeft verplicht om te voorschijn te komen, seght hy, dat hy | |
[pagina 382]
| |
verschijnt onder verscheyde gedaanten, en de genen die ontrent de plaatse sijn daar hy sijne vervloekelijke by-geloovigheden in het werk stelt, seggen, dat hy klaar antwoord geeft op de vragen diemen hem voorstelt, dat hy voorseght d'uytkomst van eenen Oorlogh, of van eene siekte, en dat na de Boyé vertrokken is, de duyvel de vaten verroert, en doet de kaakbeenen gelijk klappen; invoegen dat het schijnt of hy eet, en drinkt van de geschenken diemen hem hadde toebereyd, die sy Anacri noemen; Maar dat des anderdaaghs men bevind dat hy'er niet heeft aangeraakt. Dese ontheylighde spijsen die besmet sijn geweest door die ongelukkige Geesten, worden door dese Toovenaren, en door het volk dat sy bedrogen hebben, soo heyligh geacht, dat'er niemant onder haar is als d'ouden en d'aller-aansienlijkste die de vrijheyt hebben daar af te mogen smaken: en self sy souden haar daar toe niet derven begeven, ten sy dat sy eene sekere suyverheyt des lichaams hebben, die sy seggen te vereysschen in alle die'er af willen gebruyken. Alsoo ras als dese arme Wilden eenigh ongeval of eenige smerte hebben, gelooven sy dat het de Goden van yemant haar'er vyanden zijn diese haar hebben toe-gesonden: En nemen toevlucht by den Boyé, die sijnen Geest raad vragende, haar aanwijst dat het de God is van soodanigh eenen, of van dien anderen die haar dese qualen heeft veroorsaakt. En van daar komt haat en weder-wraken tegens de sulke, wiens Goden haar aldus hebben mishandelt. Boven hare Boyez of Swarte konstenaars die onder haar grootelijkx zijn geacht en geëert, hebben sy Toovenaren, ten minsten gelooven sy haar soodanigh te wesen, die, na dat sy seggen, op haar Toverteykenen, en gevaarlijke en doodelijke uytgangen senden, en die sy soodanigh achten te zijn dooden sy als sy haar konnen achterhalen. Dit is dikwijls wel een dekmantel om haar van hare vyanden te verlossen. De Caraïbanen sijn noch andere qualen onderworpen die sy seggen van den Maboya te komen, en sy klagen dikwils dat hy haar slaat. Het is waar dat eenige Personen van verdiensten die sommigen tijd onder dit arm Volk hebben verkeert, vertrouwen dat sy niet in der daad van den Duyvel worden vervolcht, noch geslagen: en dat alle de klachten en de verschrikkelijke verhalen die sy op dit onderworpsel doen, gegront sijn hier op dat sy zijnde van eene geweldigh swaarmoedige natuure, en hebbende voor het grootste deel een groote en op-geswolle milt, sy dikwils ysselijke en vervaarlijke droomen doen, waar in sy haar inbeelden dat de Duyvel haar verschijnt, en haar slaat tot overlast. Het gene haar schielijk doet ontwaken, gantsch verschrikt. En als sy ontwaakt zijn seggen sy dat Maboya haar geslagen heeft: d'inbeelding daar van soodanigh gequetst hebbende dat sy'er gelooven de smerte af te gevoelen. | |
[pagina 383]
| |
Maar het is seer seker door het getuygenis van verscheyde andere personen van verdiensten, en van een seldsame wetenschap, die al een tamelijk langen tijd hebben verbleven in het Eyland van Sint Vincent, dat niet bewoont is als van Caraïbanen, en die ook hebben gesien die van de selve Nacye die aan de Vastekust van het Zuyderlijke Amerika woonen: dat de duyvelen haar waarlijk slaan, en dat sy dikwils op hare lichamen toonen sienlijke teykenen van de slagen die sy hebben ontfangen. Wy verstaan ook uyt de vertelling van verscheyde Françoysche Bewoonderen van het Martinische, dat gegaan zijnde in het quartier van dese Wilden die in dit selve Eyland woonen, sy haar dikwils hebben gevonden doende schrikkelijke klachten, om dat Maboya haar qualijk quam handelen, en seggende dat hy was Mouche gestoort op Caraïbaan, invoegen dat sy de Françoyschen gelukkigh achteden om dat haar Maboya haar niet sloegh. Mijn Heer du Montel die hem dikwils heeft bevonden in hare by-eenkomsten, en die geweldigh gemeensaam en een langen tijd heeft om-gegaan met die van dese Nacye, die het Eyland van Sint Vincent bewoonen, en self met die van de Zuyderlijke Vastekust, geeft dit getuygenis op dit droevigh onderworpsel. ‘In d'ontwetentheyt en ongods-dienstigheyt waar in onse Caraïbanen leven, kennen sy door ondervinding, en vreesen meer als de dood, den Boosen Geest, die sy Maboya noemen: want dees onsaghgelijke vyand verschijnt haar dikwils onder seer-ysselijke gedaanten. Boven al die onmededoogende en bloeddorstige beul, verhongert op moorderijen van het beginsel der werelt, overlastight en quetst dese ellendige wreedelijk, wanneer sy haar niet al te vaardigh tot den oorlogh begeven. Invoegen dat als men haar verwijt de soo-vierige tocht die in haar verschijnt tot de storting van menschen-bloed, antwoorden sy, dat sy verplicht sijn om'er haar toe te vervoeren tegens haren dank, en dat Maboya haar hier toe dwingt.’ Dese arme lieden sijn het niet alleen die de Vyand des menschelijken geslachts handelt als zijne Slaven. Verscheyde andere Barbarische Volkeren dragen alle dagen in hare lichamen de bloedige teykenen van zijne wreetheden. En men seght dat de Bresilianen van vreese zidderen en sweeten, in de geheugenis van zijne verschijningen, en sterven somtijds door d'eenige vreese die sy hebben voor de quade onthaling die hy haar doet. Ook worden'er eenige van dese Nacyen gevonden die desen ouden Draak streelen en vleyen, en die door aanbiddingen, door opdraghten, en door Offeranden, trachten zijne dulligheyt te versachten, en zijne verwoetheyt ter neder te setten; gelijk onder andere, om niet te spreken van de Volkeren van het Oosten, eenige Floridianen, en de Canadineren. Want dit is de reden die sy geven van de dienst die sy | |
[pagina 384]
| |
doen. Men versekert, dat de Joden self haar somtijds hebben begeven tot offeranden aan desen Geest te doen, om verlost te wesen van sijne versoekingen en van sijne verstrikkingen. En een van hare Schrijveren brengt dit spreekwoord by als onder haar gebruykelijk; Ga naar margenoot+ Geeft een geschenk aan Samaël, op den dagh der versoening. Maar wat vreese de Caraïbanen voor haren Maboya mogen hebben, en wat gestreng onthaal sy van hem ontfangen, soo eeren sy hem niet noch met offeranden, noch met gebeden, noch met aanroeping, noch met slaghtofferen. Alle het hulp middel dat sy gebruyken tegens sijne wrede quellingen, is het beste dat sy konnen kleyne beeltenissen van hout, of van eenige andere vaste stoffe te vormen in navolging van de gedaante waar in dees boose Geest haar verschenen is. Sy hangen dese beeltenissen aan haar hals, en seggen dat sy'er verlichting door gevoelen: En dat Maboya haar minder quelt als sy haar dragen. Somtijds ook, in navolging van de Caraïbanen van de Vastekust, dienen sy haar om hem te vrede te stellen, met de tusschen-middeling van hare Boyez, die hare Goden op dit onderworpsel raad-plegen, even als op dese gelegentheden die van de vastekust een toevlucht hebben tot hare Toovenaren, die onder haar in groote gebiedenis zijn. Want hoewel de Caraïbanen van die Gewesten alle in 't gemeen loos genoegh sijn, niettemin hebben sy onder haar sekere behendige Geesten, die om haar meer aansien en gesagh onder d'andere te geven, de selve doen gelooven dat sy heymelijke verstanden hebben met de boose Geesten, die sy Maboya noemen, even als onse Eylandische Caraïbanen, waar van sy gequelt worden, en dat sy uyt haar verstaan de dingen die allerbedekst zijn. Dese lieden sijn onder dit volk dat sonder kennisse Gods is, geacht als Orakelen, en sy vragen haar raad in alle dingen, en houden haar by-geloovelijk aan hare antwoorden: Het gene onversoenelijke vyandschappen onder haar onderhoud, en dat dikwils oorsake is van verscheyde dood-slagen: Want als yemant dood is, sijn zijne bloedvrienden en zijne verwantgenoten gewoon den Toovenaar af te vragen waarom hy gestorven is? Dat soo de Toovenaar antwoord, dat dees of gene daar oorsaak af is, sullen sy nimmer ruste hebben voor sy hebben doen sterven den genen die de Piais (soo noemen sy den Toovenaar in hunne tale) heeft uyt-geteykent. De Caraïbanen der Eylanden volgen ook hier in, de gewoonte van hare Gebroederen, gelijk wy het al-reede hier boven hebben vertoont. Maar dit is eene versekerde sake, en die alle dese Wilden alle dagen self door ondervinding komen te leeren, dat de Boose geen vermogen heeft om haar qualijk te handelen in het geselschap van eenigh Christen. Ook in d'Ey- | |
[pagina 385]
| |
landen daar de Christenen onder haar vermengt zijn, dese ongelukkige vervolgt zijnde van dees verdoemde Tegenstrijder, ontvluchten hem soo snel als sy konnen in d'allernaaste huysen van de Christenen, daar sy een versekerde toevlucht en vertrek-plaats vinden tegens de felle bestormingen van desen verwoeden om-brenger. Dit is ook eene vaste waarheyt, en waar van de dagelijksche ondervinding geloof heeft door geheel Amerika, dat het heyligh Sacrament des Doops aan dese Wilden bedient sijnde, de Duyvel haar niet meer slaat noch overlastight voor het gantsch overschot van haar leven. Hier door soude schijnen, dat dese lieden met eene sterke drift behoorden te wenschen om het Christendom t'omhelsen, op dat sy haar eens ter goeder uure mochten rukken uyt de klaauwen van dien brullenden Leeuw. En in der waarheyt, in d'oogenblikken als sy de wreede stêken in haar vleesch gevoelen, soo wenschen sy haar Christenen te wesen, en belooven het te worden. Maar alsoo vaardigh als de smerte is voor-by-gegaan, soo spotten sy met den Christelijken Gods-dienst en met haar Doopsel. Ga naar margenoot+ De selve Beestelijkheyt word onder het Volk van Bresil gevonden. |
|