Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– AuteursrechtvrijTwaalfde Hooft-stuk.
| |
[pagina 373]
| |
van d'oorsaak haar onbekend is, en dat sy gevoed sijn in eene soo groote eenvoudigheyt, datmen het in dit arm volk ten meestendeele voor eene beestelijke dofheyt en plompheyt soude nemen. Dese Eenvoudigheyt komt te voorschijn, onder andere dingen, in d'uytnemende vreese die sy hebben voor alle vyer-wapenen, dewelke sy met eene groote verwondering aansien en doorsien. Boven al, verbasen sy haar over de vuurroers: want noch om de stukken geschut en de musketten, daar sien sy vuur insteken. Maar belangende de vuurroers, sy konnen niet begrijpen van waar het mogelijk soude sijn dat sy het vuur scheppen: en sy gelooven dat het Mabeya is die desen dienst doet. Aldus noemen sy de boose Geest. Maar dese vreese en die verbaastheyt sijn haar gemeen met vele andere Wilden, die niet soo vreemd hebben gevonden in hare ontmoetingen met d'Europeanen, als dese wapenen die vuur uytwerpen, en die van soo verre doorboren en dooden de genen die haar op eenen rechten streek ontmoeten. Ga naar margenoot+ Dit was, neffens de mannen te paarde te sien vechten, de voornaamste oorsaak die te wege-bracht dat de Peruvianen de Spanjaarden voor Goden hielden, en dat sy haar de selve onderwierpen met weynigh onderstant. Men seght dat self d'Araberen, die langs d'Oevers van de Jordaan loopen, en die schijnen meer op Wapenen af-gerecht te moeten wesen, in dese vreese en in die verbaastheyt sijn. Onder de teykenen van d'eenvoudigheyt der Caraïbanen, soo siet'er hier noch twee aanmerkelijke. Als eene verduystering in de Maane geschied, gelooven sy dat Maboya haar op-ëet, en dansen de geheele nacht, doende klinken eenige Calebassen daar kleyne keyselsteentjes in leggen. En als sy op eene plaats eenigen quaden geur ruyken, sijn sy gewoon te seggen Maboya Cayeu eu, dat is te seggen, de Duyvel is hier. Caima Loary, laat ons om sijnen 't wil wegh gaan, of laten wy ons behoeden uyt vreese van hem. En self sy geven den naam van Maboya, of van Duyvel aan sekere Planten, aan sekere Duyvels-brooden van quaden reuk, en aan alles wat bequaam is om hun vervaart te maken. Het is eenigen tijd geleden dat het grootste gedeelte van de Caraïbanen haar over-rededen dat het buschkruyd het zaad van eenigh kruyd was: En daar sijn'er geweest die het versocht hebben om'er af in hare tuynen te saayen. En self eenige, watmen haar ook heeft mogen seggen, hebben'er af in d'aarde geworpen, in het geloove dat het alsoo wel soude voortbrengen als het zaad van Koolen: Inbeelding, evenwel, noch soo grof niet als die van die beestelijke van Guinee, die, d'eerstemaal dat sy Europeanen sagen, meynden dat de Koopmanschappen diemen haar bracht, gelijk lijnwaat, messen, en vuurwapenen, aldus toegemaakt in d'aarde wiesschen, even als vruchten aan de boomen, en dat men haar slechts moest plukken. Dit is, ongetwijffelt, op | |
[pagina 374]
| |
veel na soo vergeeflijk niet als d'eenvoudigheyt van onse Caraïbanen. En men mach noch by brengen om dese eenvoudigheyt te ontschuldigen, Ga naar margenoot+ of ten minsten om haar verdraaghelijker te maken de bottigheyt van die Amerikanen, dewelken in het beginsel van d'ontdekking der Nieuwe Werelt haar inbeeldden dat het Paard en de Ruyter een selve ding waren, gelijk de Centauren van de Poëten: En van die andere, die na dat sy overwonnen hadden geweest, komende vrede en vergiffenis af-vragen aan de mannen, en haar goud en spijse brengen, soo veel gingen op dragen aan de Paarden, met eene evenglijke aanspraak-reden als die sy aan de mannen deden, nemende het gebriesch van dese dieren voor eene tale van verdragh en van bestant. En om het besluyt van dese voorbeelden te maken, sullen wy'er noch alleenlijk by voegen de dweeperye van dese selve Indianen van Amerika, Ga naar margenoot+ die met vaste sinnen geloofden dat de seynd-brieven die de Spanjaarden onderling aan elkaar sonden, loopers en bespieders waren, sprekende en siende, en verklarende d'allergeheymste daden: En in dit geloove, vreesende op eenen dagh het ooge en de tonge van den eenen deser brieven, verbergden sy hem onder eenen steen, om in vrijheyt eenige meloenen van hunne Meesteren t'eten. Eyndelijk men sal geen oorsaak hebben om soo vreemd te houden dat de Caraïbanen het busch-poeder dat haar onbekent was, voor saay-graan genomen hebben, dewijl dat self in Vrankrijk lieden gevonden sijn geweest, die levende verre van de plaatsen daar het sout word gemaakt, geloofden door eene gantsch gelijke inbeelding, dat het in de tuynen wierd geplukt. Het gebeurde ook weynige jaren geleden; dat eene vrouwe inwoonderesse van het Martinische, gesonden hebbende eenige ponden van Caret en van Tabak, Ga naar margenoot+ aan eene koopmaninne van Sint Malo; als dese vrouwe hare Koopmanschap hadde verkocht, liet zy weten aan hare medestanderesse op Martinikus, dat zy haar rade in het toekomende veel Caret in haren tuyn te saayen, liever als Tabak, om dat dese Caret veel dierbaarder in Vrankrijk was, en dat hy in het Schip soo niet verrotte als den Tabak. Maar laat ons sien wat noch te seggen staat op de natuurlijke eenvoudigheyt der Voor-eylandische Wilden. Dit is een vermakelijke saak dat dese arme lieden soo slecht sijn, dat hoewel sy tot haren't geweldigh vele schoone sout-putten hebben, niettemin sy souden haar niet derven gebruyken in hare gewoonlijke spijsen, achtende het sout geweldigh strijdende te zijn met de gesontheyt, en de behoedenisse van het leven. Ook gebeurd het haar nimmermeer dat sy'er af eten noch dat sy'er hunne spijsen mede bereyden. En als sy ons volk het sien gebruyken, seggen sy tot haar, door eene erbarming die erbarmens waardigh is, Compere, gy doet u sterven. Maar in plaatse van sout, soo pimanteren sy al hare tafel-gerechten op eene sterke wijse. | |
[pagina 375]
| |
Sy eten ook alsoo weynigh de Verkens onder haar, die sy noemen Coincoin en Bouïrókou: noch van Schildpadden, die sy Catallou noemen, hoewel dese dieren in haar land in grooten overvloed worden gevonden: En sy onthouden haar daar af om d'allerkluchtighste redenen der werelt. Want betreffende het Verken, sy schroomen daar af te proeven, uyt vreese of hare oogen niet kleyn souden worden, gelijk die van dit beest sijn. Nu dit is, na haar oordeel, het allergrootste van de mismaaktheden kleyne oogen te hebben. En ondertusschen daar zijn'er weynige onder haar welkers oogen soodanigh niet zijn. Wat belangt de Schildpadden, de reden daar af is niet min belaggelijk. Sy voeden haar daar niet mede seggen sy, uyt vreese dat soo sy'er af aten, sy mede deelachtigh souden sijn aan de botheyt en plompheyt van dit Dier. De Wilde Volkeren sijn aldus vervult met by-sondere en drollige inbeeldingen, op de stoffe van hare tafel-kost. Ga naar margenoot+ By voorbeeld, de Canadineren onthouden haar van mosselen door een sekere waan: maar sy zijn soo beestigh dat sy de reden van dese onthouding niet souden konnen geven. Sy werpen de beenderen van den Bever niet voor de honden, uyt vreese dat de ziele van dit beest het soude gaan seggen aan d'andere Beveren en haar uyt het land soude doen vluchten. Men seght ook dat sy het merchspier uyt de rugge-graat van eenigh dier niet eten, uyt vreese dat sy pijn in den rugge souden krijgen. Ga naar margenoot+ De Bresilianen eten geene hoender eyeren, achtende dat dit vergif is. Sy eten ook niet van d'Endvogelen, noch van eenigh ander dier dat langsaam voortgaat, noch van de visschen die niet vaardigh swemmen, uyt vreese dat de langsaamheyt en traagheyt van die beesten aan haar soude beklijven. Ga naar margenoot+ De Maldivische eten geene Schildpadde, niet meer als de Caraïbanen, maar dat is ter oorsake van de gelijkheyt die sy, na haar oordeel, hebben met den mensch. De Calekutteren, en eenige andere Oosterlingen, proeven nimmer van het vleesch van Buffelen, van Koeyen, noch van Stieren, om dat sy gelooven dat de menschelijke zielen, in het uytgaan van dit lichaam, die van dese beesten gaan bezielen. Eyndelijk, sekere Peruvianen uyt de Provincye van Pastu, eten gantschelijk niet van eenigh vleesch: En soomen haar dringt daar slechts af te proeven, seggen sy dat sy geene honden zijn. Alle dese voorbeelden worden voorgestelt, om te doen sien dat de beschroomtheyt van de Caraïbanen om het sout, het Verkens-vleesch, en van de Schildpadde t'eten, haar niet moet doen achten d'aller-onverstandighste en aller-uytsporighste van alle de Wilden. Boven de teykenen die wy alreede hebben voortgebracht van hare plompicheyt en van hare eenvoudigheyt, vindmen noch de dese. Dat sy soo bot sijn, dat sy geen grooter getal konnen tellen als dat van de vingeren haar'er handen, en van de teenen haar'er voeten, die sy toonen om dit getal te betey- | |
[pagina 376]
| |
kenen; wat daar boven is haar een ontallijk getal zijnde. Invoegen dat sy niet behoeven te denken bequaam te wesen om Wisselaren te sijn. Ga naar margenoot+ Wel in het tegendeelige van de Chinesen, die soo verstandigh sijn in te tellen, dat in een oogenblik sy rekeningen maken, sonder misslagen, daar wy genoegh aan te doen souden vinden. Maar de Caraïbanen hebben het Voor-recht dat sy niet sijn d'eenige Nacye der Werelt aan wie men dese onwetentheyt mach verwijten. Want sy is ook gevonden by de Volkeren van Madagascar en van Guinée, om niet als dese by te brengen. En selfs d'oude Historye schrijveren seggen ons, dat sekere Volkeren niet konden tellen als tot vijf, en andere tot vier. De Guineschen getelt hebbende tot tien, waren gewoon een teyken te doen, en dan weder te beginnen. Sekere Wilden van het Noordelijke deel van Amerika, om uyt te drukken een groot getal dat haar onmogelijk is te noemen, dienen haar van eene gemakkelijke betooning, nemende hunne hairen of het sand met volle handen; Gelijkenissen, die gesien worden in verscheyde plaatsen van de Heylige Schriften. De Voor-eylanderen hebben ook hare uytvinding, om haar gebrek in de telling te gemoet te komen: want als sy ten Oorlogh moeten gaan, en haar bereyd moeten vinden aan d'algemeene wijkplaats, ten gestelde dagen, nemen sy yeder d'een na d'ander even-gelijk getal van erweten, in hare gehoude by-eenkomste, gelijk drie of vier tien getalen, en eenigh getal onder de tien indien het noodigh is, na dat sy beraadslaaght hebben haren aanslagh te vorderen. Sy storten des erweten in eene kleyne Calebasse, en elken uchtent nemen sy'er een af, en werpen hem wegh; als'er nu geen meer overschieten, dit is te seggen dat de vast-gestelde tijd tot het vertrek is vervallen, en dat men zich bereyd moet maken om des anderen-daghs voort te trekken. Of anders, sy doen yeder soo vele knoopen in eene kleyne koorde, en ontknoopen'er eenen op yederen dagh: en als sy tot de laatste gekomen sijn, laten sy haar op de wijk-plaats vinden. Somtijds ook nemen sy kleyne stukjes hout, op dewelke sy soo vele kerven maken, als sy dagen willen bestêden tot hare toebereyding. Alle dagen snijden sy eene van dese teykenen af: en als sy de laatste hebben, begeven sy haar op d'aangewesene plaatse. De Hooft-mannen, de Boyez, d'Ouden sijn scherpsinniger als het gemeen; en door eene lange ervarentheyt, gevoeght by d'overleveringen van hare Voor-ouderen, hebben sy verkregen eene grove kennisse van verscheyde Sterren, waar van komt dat sy de maanden by Manen tellen, en de jaren by Seven-sterren, acht slaande op dit gesternte. Aldus regelden eenige Peruvianen hare jaren by in-oegstingen. De Bergh-lieden van Canada nemen waar het getal van de nachten en van de Winteren, en de Sorikeschen rekenen by | |
[pagina 377]
| |
Sonnen. Maar al-hoewel d'aller-verstandighste onder onse Caraïbanen, de maanden en jaren onderscheyden, en dat sy de verscheydene Saysoenen bespeuren, soo hebben sy niettemin geenige gedenk-teykenen van al-outheyt, ende en konnen niet seggen hoe vele jaren het is geleden, dat d'eerste van hare Nacye van de Vastekust d'Eylanden quamen bewoonen; maar alleenlijk hebben sy te kennen gegeven dat noch sy, noch hare Vaderen, noch hare Groot-vaderen daar geene geheugenisse af hadden. Sy souden ook niet meer konnen seggen noch wat ouderdom sy hebben, noch sedert wanneer bestiptelijk de Spanjaarden in hun land gekomen sijn, noch vele andere diergelijke dingen. Want sy teykenen niets van dit alles aan, en sy maken geen werk van dese kennissen. |
|