Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– AuteursrechtvrijElfde Hooft-stuk.
| |
[pagina 367]
| |
een Strijdbaar, en een Dapper-man, begaaft met kracht, en een bysondere geswintheyt in den Wapen-handel. d'Arouáges self, hare Hooft vyanden, hebbende hare dapperheyt dikwils ondervonden, verstaan daar door het selve ding, hoewel sy met dit woord ook uyt-drukken een Wreede, ter oorsake van de qualen die de Caraïbanen haar hebben doen gevoelen. Soo veel is'er af dat onse Voor-eylandische Wilden dien naam soo geweldigh beminnen, dat sy sonder ophouden tot ons Volk seggen, Toy Françoys, moy Caraïbe. Haar natuurlijk, voorts, is sacht en goedertieren; En sy zijn sulke vyanden van de gestrengheyt, dat soo de Nacyen die haar voor Slaven houden (gelijk d'Engelschen, die door listigheyt vele van haar uyt de plaatse van hare geboorte hebben vervoert,) haar gestrengelijk handelen, soo sterven sy dikwils van leetwesen. Maar door de sachtigheyt wintmen alles op haar: in het tegendeel van de Negeren, die met hardigheyt willen geleyd worden, anders worden sy baldadigh, leuy, en ongetrouw. Sy verwijten ons gemeenlijk onse gierigheyt, en d'ongebonde sorge die wy dragen om goederen te vergaderen voor ons en voor onse kinderen, dewijl d'aarde soo bequaam is om het voedsel te geven aan alle menschen, aangesien sy maar een weynigh moeyte willen doen om haar te bouwen. Ook wat haar belangt, sy zijn t'eenemaal vry van de sorge der dingen die tot het leven behooren, en onvergelijkelijk veel vetter en frisscher, als wy zijn. In een woord sy leven sonder Staatsucht, sonder verdriet, sonder bekommering, geenige begeerte hebbende om eere te bejagen, noch rijkdommen te versamelen: verachtende het goud en het silver, gelijk d'oude Lacedemoneren, en gelijk de Peruveanen, en vernoegen haar een-parighlijk en met het gene dat de natuure haar heeft doen wesen, en met dat hare aarde haar verschaft tot hare onderhouding. Dat indien sy op de Jacht of op de Visscherye gaan, of dat sy boomen ter nederwerpen om eenen tuyn te maken, of om huysen voor haar te bouwen, dat geweldigh onnoosele bêsicheden zijn, en die met de natuure van de menschen seer over-een-komen, soo doen sy dit alles sonder voort-drijving, by maniere van tijd-verdrijf, en van verlustiginge, en gelijk al spelende. Boven al, verwonderen sy haar als sy sien dat wy het goud soo hoogh achten, aangesien dat wy het glas en het Cristal hebben, die, na haar oordeel, schooner zijn, en by gevolgh meer te loven. En hier op verhaalt ons Benzoni, Milaansch Historye-schrijver, in zijne Historye van de Nieuwe Werelt, dat d'Indianen, vervloekende d'onmatige gierigheyt van de Spanjaarden, die haar onderwierpen, een stuk goud namen, en seyden: ‘Siet hier den God der Christenen; hier om komen sy van Castillie in ons Land, hier om hebben sy ons slaven gemaakt, hebben ons uyt onse woonplaatsen verbannen, en | |
[pagina 368]
| |
hebben schrikkelijke dingen tegens ons begaan: hier om doen sy elkander den oorlogh aan: hier om dooden sy d'een d'ander: en hier om zijn sy altijd in ongerustheyt, twisten sy, stelen sy, vervloeken sy, lasteren sy: Eyndelijk, hier om is het dat'er geene boosheyt noch godloosheyt is waar toe sy haar niet laten vervoeren.’ Wat onse Caraïbanen betreft, als sy de Christenen droevigh en vol bekommering sien, hebben sy gewoonte van haar soetelijk daar d'oorsaak af op te strijden, haar seggende. ‘Compere’ (want dit is een woord dat sy geleert hebben, en dat sy gemeenlijk gebruyken om haren goeden wille te betuygen, gelijk hare vrouwen onse Europeaansche mede Commeres noemen, tot een teyken van vriendschap) ‘gy zijt wel ellendigh dat gy uwen persoon bloot stelt voor sulke lange en gevaarlijke reysen, en dat gy u laat knagen door soo vele sorgen en bevreestheden. De tocht om goederen te hebben doet u alle dese moeyten uytstaan, en geeft u alle dese verdrietige bekommeringen: en gy zijt niet minder ongerust om de goederen die gy alreede hebt verkregen, als om die daar gy noch na soekt. Gy zijt sonder op-houden beducht dat yemant u daar af mocht berooven in uw land, of op zee, of dat uwe Koopmanschappen schipbreuke mochten lijden, en van de wateren ingeswolgen worden. Aldus veroudert gy in weynigh tijd, uwe hairen worden'er grijs door, uw voorhooft rimpelt'r af, duysent ongemakkelijkheden quellen uw lichaam, duysent verdrieten onder-mijnen uw herte, en gy loopt met grooten haast na het graft. Waarom zijt gy niet genoeght met de goederen die uw land u voortbrengt? Waarom veracht gy de rijkdommen niet gelijk wy?’ Ga naar margenoot+ En op dit onderworpsel, is aanmerkelijk het gesprek van eenige Bresilianen by Vincent le Blanc: ‘Dese rijkdommen,’ seyden sy, ‘die gy Christenen vervolght ten eynden adem, stellen sy u dieper in de genade van uwen God? Verhinderen sy u te sterven ? En voeren sy haar met u in het graf?’ Sy hielden byna het selve gesprek met Jean de Lery, gelijk hy in zijne Historye verhaalt. Ga naar margenoot+ De Caraïbanen konnen ook geweldigh wel, en seer krachtelijk vol sin aan d'Europeanen verwijten, als eene openbare ongerechtigheyt, d'ontweldiging van haar geboorte-land. ‘Gy hebt my verjaaght, segt dit arm volk, van Sint Christoffel, van Nieves, van Montserrat, van Sint Martén, van Antigoa, van Gardeloupe, van de Barboude, van Sint Eustatius, &c. die u niet toebehoorden, en waar gy niet wettighlijk moest dingen. En gy dreygt noch alle dagen my t'ontnemen dit weynigh land dat my noch overschiet. Wat sal den ellendigen Caraïbaan geworden? Sal hy met de visschen de Zee moeten gaan bewoonen? Uw land is, sonder twijffel, wel leelijk, dewijl gy het verlaat om het mijne te komen nemen: of gy zijt wel boosaardigh soo gy my met | |
[pagina 369]
| |
koelen moede aldus komt vervolgen.’ Dese klaghte heeft niet al te wilden swier. Lykurgus liet zijne Borgeren niet toe te reysen, vreesende dat sy uytheemsche zeden souden aan-nemen. Maar onse Wilden souden wel groote reysen moeten doen om haar t'ontbarbariseren, indien het geoorloft is aldus te spreken. En onder-tusschen sy zijn niet alleenlijk bevrijd van die onversadelijke begeerlijkheyt, die sulke groote en gevaarlijke reysen aan de Christenen doet onderwinden, en haar stoutelijk soo vele Landen en soo vele Zeên doet over-dwersen: Maar sy hebben self geene sinlijkheyt om d'andere gewesten van de werelt te besien, beminnende haar land meer als alle diemen haar soude willen voorstellen. En gelijk sy achten dat wy niet nieusgieriger behoorden te wesen, noch min Beminnaren van het onse, soo verwonderen sy haar geweldigh van onse reysen. Ga naar margenoot+ Waar in seker, sy d'eere hebben van Sokrates te gelijken, aan wien Plato dit getuygenis geeft, dat hy minder uyt Athenen was gegaan om te reysen, als de kreupelen en de blinden: en dat hy nimmer wenschte andere Steden te sien, noch onder andere wetten te leven; In dit punt, alsoo weynigh als de Caraïbanen, van den waan der Persianen zijnde, die in een gemeen spreek-woord seggen, dat de gene die door de werelt niet heeft gereyst een Beer gelijkt. De Voor-eylanderen zijn niet alleen sonder eenige begeerte van te reysen; sy willen self niet lijden dat men yemant van de hare mede neemt in een vreemt land, ten sy men haar wel scherp belooft die wel haast weder te brengen. Maar soo het by ongeluk gebeurt dat hy op den wegh sterft, soo moetmen weynigh denken van onder haar weder te keeren; want sy vatten tegens u eenen doodelijken haat, en daar is geen versoening te verhopen. Maar soo sy niet nieuwsgierigh zijn na de verregelegene dingen, sy zijn het geweldigh tot die na-by haar zijn; soo verre dat alsmen eene koffer in hare tegenwoordigheyt opent, moetmen haar toonen alles wat daar in is, of anders souden sy haar qualijk gehandelt oordeelen. Dat soo haar yets behaaght van het gene sy sien, hoewel het maar van seer geringe waardye is, dan sullen sy geven alles wat sy schoonst en dierbaarst besitten om het te hebben, om alsoo hare toegeneyghtheyt te genoegen. Betreffende den handel, het is waar dat als haar lust voor-by is van het gene sy by handeling in verwisseling hebben verkregen, sy het gaarne weder souden ontseggen. Maar het geheim om haren koop te doen houden, is tot haar te seggen dat een Koopman vast op zijn woord moet staan. Alsmen haar aldus met d ̓ eere prikkelt, en datmen haar verwijt dat sy geene meerdere stantvastigheyt hebben als de kinderen, hebben sy schaamte van hare lichtveerdigheyt. | |
[pagina 370]
| |
De dieverye is onder haar voor eene groote misdaad gehouden. Waar in waarlijk sy haar veel redelijker betoonen als Lykurgus, Ga naar margenoot+ die in dese ondeugt de kinderen van Lacedemonien opvoede, gelijk in eene geweldigh loffelijke besigheyt, aangesien dat men sich hier in listelijk en met behendigheyt queet. Maar gelijk de Caraïbanen dese zonde natuurlijk haten, soo word sy onder haar niet gesien; het gene seldsaam is by d'andere Wilden: Ga naar margenoot+ want den meestendeel sijn dieven; En van daar komt dat eenige van hare Eylanden hier den naam af dragen. De Caraïbanen belangende, gelijk sy van hare natuure niet tot stelen zijn genegen, leven sy sonder wantrouwen d'een van den anderen te hebben. Alsoo dat hare huysen en hare erffenissen open leggen, sonder Poorten noch Sloten, gelijk het de Historye-schrijveren van de groote Tarteren getuygen. Ga naar margenoot+ Dat soo men haar het minste ding ontsteelt, als daar soude mogen wesen een kleyn mesje, met het welke sy duysend kleyne werken van schrijnwerk maken, achten sy soo veel het geene haar eenige nuttigheyt aanbrengt, dat dit verlies machtigh is om haar acht dagen te doen schreyen, en om een eed-gespan met hare vrienden te maken op dat sy het souden mogen herstellen, en om haar te wreken van den persoon die sy van dese dieverye beducht hielden. En in der daad, in d'Eylanden daar sy hare wooningen dicht by de Christenen houden hebben sy dikwils wraake genomen van de genen die, na sy seyden, yets van haren kleynen Huys-raad hadden genomen. Ook in die plaatsen als sy yets in hare huysen bevinden te ontbreken seggen sy terstont, Een Christen is hier gekomen. En onder d'aanklaghten die sy aan de Gouverneurs van onse Nacye doen, staat dese altijd voor aan, Compere Gouverneur, uwe Bootsgesellen (aldus noemen sy d'uytheemsche Inwoonderen) hebben uyt mijne Hutte een mes genomen, of eenigh ander gering stuk van gelijke natuure. De Guineschen souden sulke klachten niet doen. Want als sy yets verliezen, achten sy dat eene van hare overledene Bloedvrienden dat is komen wegh nemen, om dat hy het van nooden hadde in d'andere werelt. Alle de dingen die de Caraïbanen aangaan sijn gemeen onder haar. Sy leven in groote eenigheyt en beminnen d'een den anderen seer: niet gelijkende met d'Asianen van Java, die self met hare broederen niet spreken, sonder de Pook in de hand, soo wantrouwende zijn sy. Dese liefde die onse Wilden elkander natuurlijk toe dragen, maakt dat men niet als seer weynigh vyandschappen en twisten onder haar siet. Maar indien sy zijn belêdight geweest, of van een vremdeling, of van yemant haar'er landgenoten, dan vergeven sy nimmermeer, en voeren hare wrake ten alleruytersten uyt. Aldus als yemant van die verleyderen die sy | |
[pagina 371]
| |
Boyez noemen haar doet gelooven dat een van die sy Tovenaren achten te sijn, Werkmeester is van het quaad dat haar is overgekomen, soo ontbreken sy niet in het betrachten van haar te dooden indien sy het vermogen, seggende Yaraliatina, hy heeft my betoovert. Nebanebouïbatina, ik sal'er my af wreken. En dese dulle en wanhopige tocht van haar te wreken, is die haar aandrijft, gelijk wy alreede geseght hebben, om het vleesch van hare vyanden smakelijk op t'eten, gelijk wy daar af de bysonderheden in hare plaatse sullen beschrijven. Dese onbehoorlijke bitterheyt, is d'ondeugt die onder haar algemeenlijk en boosaardelijk heerscht. En sy heerscht even soo, by-na sonder uytsondering, by alle d'Amerikaansche Wilden. De wrake der Canadinen is somtijds wel vermakelijk: want sy vervoert haar tot dat sy hare luysen opeten, om dat sy'er af gebeten sijn geweest. Ga naar margenoot+ Soo de Bresilianen haar tegens eenigen steen stooten, byten sy hem met hare tanden, gelijk om'er haar af te wreken. En aldus byten sy ook de pijlen waar mede sy in de gevechten sijn getroffen. Sonder de wetten van Lycurgus ontfangen te hebben, dragen de Caraïbanen, door eene geheyme wet der natuure, eene groote eerbiedigheyt tot d'ouden, en hooren haar spreken met aandacht, betuygende, en door haar gebaar, en door een kleyn geluyt van hare stemme, dat sy haar gesprek voor aangenaam nemen: En in alle dingen hangen de jongen aan de gevoelens van d'ouden, en bestieren haar na haren wil. Ga naar margenoot+ Men seght dat het in Bresil en in China ook soo is. De Voor-eylandische Jongelingen handelen geene Dochteren noch geen Vrouwen voor dat sy getrouwt sijn. En men heeft aangemerkt dat in dat land de Mannen minder verlieft zijn als de Vrouwen, gelijk in verscheyde andere plaatsen van den brandenden Hemel-riem. Caraïbaansche mannen en vrouwen zijn natuurlijk kuysch; hoedanigheyt die wel seldsaam is onder de Wilden. En als ons volk haar al te naauwkeurigh besichtigen, en met hare naaktheyt laggen, zijn sy gewoon tot haar te seggen, Compere gy moet ons niet besien als tusschen de twee oogen. Deugt die verwonderens waardigh is in een naakt en Barbarisch volk, gelijk dit. Men vertelt van den Hooft-man Baron, dat in de verscheyde belandingen, die hy met verscheyde hervattingen neffens de zijne heeft gedaan, in het Eyland van Montserrat, door d'Engelschen ingehouden, hy eens eene groote schade dede aan de woonplaatsen die de Zee nabuerigh zijn, dat hy'er eenen grooten beuyt af lichte, en dat onder de gevangenen gevonden zijnde geweest eene schoone Juffer, die Vrouwe was van eene der Opper-hoofden van het Eyland, hy haar dede geleyden in eene van zijne huysen op Dominikus. Dese Juffer swanger zijnde toen zy wegh gevoert wierd, wierd gedient met groote sorghvuldigheyt in haar kraam-bedde, door de vrouwen der Wilden van het selve Eyland. En | |
[pagina 372]
| |
hoewel sy hier na noch langen tijd onder haar bleef, noch de Hooft-man Baron, noch niemant onder haar, raakte haar nimmer aan. Het gene sonder twijffel eene groote onthouding onder sulke lieden is. Het is waar dat een gedeelte van haar ontaart sijn van dese kuysheyt, en van verscheyde andere deugden haar'er Voor-ouderen. Maar het is ook seker, dat d'Europeanen door hare boose voorbeelden, en door het quaad onthaal dat sy tegens haar hebben gebruykt, haar valschelijk bedriegende, brekende lafhertigh in alle ontmoetingen de beloofde trouwe, beroovende en brandende vol onmeêdogentheyt hare huysen en hare dorpen, en onwaardelijk hare vrouwen en hare dochteren schendende; haar hebben geleert, tot eeuwige schande van den Christelijken naam, het veynsen, de leugen, het verraat, d'ontrouwigheyt, d'onkuysheyt, en verscheyde andere ondeugden die haar by-na onbekent waren, eer dat sy met haar hadden gehandelt. Voorts, dese Wilden, soo Wild als sy zijn, sijn gevalligh en beleeft, boven datmen sich van Wilden soude konnen in beelden. Niet dat'er sonder twijffel niet eenige geweldigh onredelijke en seer beestachtige Caraïbanen souden sijn: Maar ten minsten, betuygen sy in vele ontmoetingen oordeel en leersaamheyt te hebben, en die haar eenen langen tijd hebben waargenomen, hebben bespeurt verscheyde trekken van eerbaarheyt en van erkentenisse, van vriendschap en van edelaardigheyt; Maar wy sullen'er bysonderlijker af spreken in het Hooft-stuk van den ontfang die sy doen aan de Vremdelingen die haar gaan besoeken. Sy hebben ook de sinlijkheyt in soo groot eene gebiedenisse (noch wel een uytmuntend ding onder de Wilden) en hebben sulk eenen grooten af-keer van de vuyligheden, dat soo men'er hadde gebracht in hare tuynen daar haren Manioc en hare Pataten geplant sijn, sy souden haar terstont verlaten, en de leeftochten die'er in waren niet willen gebruyken. Wy sullen hare nettigheyt op dit onderworpsel, en op eenige andere, breeder sien, in de Hooft-stukken van hare woonplaatsen, en van hare Maaltijden. |
|