40. Eene Dochter, Eene kleyne vrouwelijke.
41. De Spanjaarden en d'Engelschen, Gemaakte vyanden, Etóutou noubi, om dat sy gekleed zijn, haar stellende tegens hare vyanden die naakt zijn, en die sy enkelijk noemen Etóutou, dat is te seggen Vyanden.
42. Een dwaas, Die niet een sier siet, of die geen ligt heeft.
43. D'oogh-schedel, Het deksel van het oogh.
44. De winkbraauwen, Het hair van het oogh.
45. D'oogh-appel, de Kerne van het oogh.
46. De lippe, Den boord van de mond.
47. De kinne, Het steunsel van de tanden.
48. Den hals, Het steunsel van het hooft.
49. Den arm, en eene wieke worden door een self woord beteykent.
50. De pols, De ziele van de hand. De Duytschen maken by-na eene diergelijke te samen-stellinge als sy het gene de hand bekleed, de Handschoen noemen.
51. De vingeren, De kleyne, of de kinderen van de hand.
52. De duym, De Vader van de vingeren, of het gene haar tegen gestelt is. Dit is juystelijk de ἀντίχειρ van de Grieken.
53. Voegsel, aangeset ding, sy noemen noch aldus een lap op een kleed geset.
54. De blase, Het watervat.
55. De kouseband, Het gene het been knelt.
56. De plante van de voet, Het binnenste van de voet.
57. De teenen, de kleyne, of de kinderen van de voet.
58. Tien, Alle de vingeren van de handen.
59. Twintigh, Alle de vingeren van de handen, en alle de teenen van de voeten.
60. Een Pistool, Kleyn Schutroer.
61. Een kandelaar, dat iets houd.
62. Doornen, Het hair van den boom, of d'oogen van den boom.
63. De Regenboogh, De Pluyme, of de Vederbos van God.
64. Het gerucht van den donder Trtrguetenni.
65. Dese tale heeft ook in haren overvloed en in hare levendigheyt eenige gebreken die haar eygen zijn; waar van'er evenwel eenige zijn die haar minder tot laster als tot lof moeten keeren.
66. De Caraïbanen hebben in hare natuurlijke tale weynigh woorden van belastering en van spotterneye; en het gene sy gemeenlijk het aller-belêdigenste segghen in hare boerteryen, is. Gy zijt niet goed, of, Gy zijt soo snêdigh als eene Schildpadde.