Natuurlyke en Zedelyke Historie van d'Eylanden de Voor-Eylanden van Amerika
(1662)–Ch. de Rochefort– Auteursrechtvrij
[pagina 349]
| |
het ons mogelijk sal sijn in het gantsch vervolgh van dese Historie het Lichaam en den Geest, de Zeden, den Gods-dienst, de Gewoonten, en d'andere bysonderheden van de Caraïbaansche of Kannibaalsche Wilden, waar van wy den oorspronk alreeds breedelijk hebben uyt-geleght. En om dat de genen van onder dit Volk, die in deselve Eylanden woonen daar de Françoysche en d'andere Europeaansche Nacyen Bevolkingen hebben, of die daar dikwils aankomen, haar in veele dingen schikken na de wijse van leven die by desen word geoeffent, en dat om datse dit Volk aangenamer souden wesen sy vele van hare oude gewoonten verlaten, soo moeten alle die de oude zeden van de Caraïbanen willen weten, de selve niet leeren van de Caraïbanen die aan Martinikus woonen, of die meest met d'Europeanen omgaan: maar van die van S. Vincent, dewelke onder alle andere tot op heden de minste gemeenschap met de vremdelingen hebben gehad. Ook is het van haar dat bysonderlijk getrokken is alles wat wy hier na van de Caraïbanen sullen seggen: maar eer wy in dese stoffe treden, sullen wy eenige al-gemeene aanmerkingen doen, om te voorkomen de verbaastheyt die de Leser soude hebben over het onderscheyt van veler onser Vertellingen met die van andere, of door de mond, of by geschrift. I. Het is by-na onmogelijk dat de Verhalen van landen en gewoonten soo verre van ons gelegen, in alle dingen over een souden komen, aan-gesien dat self die van nabuerige landen niet altijd eene volkomene overeenkominge onder haar hebben. II. Zedert dat de Caraïbanen met d'Uytheemsche Nacyen hebben verkeert, hebben sy haar van vele haar'er oude gewoonten ontlast, en hebben vele wijsen van doen verlaten die haar van te voren onschendelijk waren. In voegen dat heden ten-dage in haar gevonden word eene merkelijke verwisseling van dat sy ten anderen tijde zijn geweest. Het welk is ontstaan en ten deele dat onse Europeanen hare plompheyt wat hebben gescherpt, en ten deele ook (want wy moeten het tot onser schande bekennen) hier uyt dat sy haar bedorven hebben. En op dit onderworpsel verhaalt ons mijn Heer du Montel in zijne gedenkschriften, dat twee goede Caraïbaansche oude Mannen, met dewelke hy gemeensaam heeft omgegaan, hem dikwils in haar onderhoud seyden. ‘Onse lieden zijn by-na geworden gelijk gylieden, zedert sy ulieden hebben gesien: en wy konnen naauwlijkx ons selven kennen, soo verschillen wy van dat wy ten anderen tijde waren. Ook acht onse Nacye dat ter oorsake van dese verandering d'Ouragans dikwijler komen als hier vooren: en dat Maboya (dat is te seggen den boosen Geest) ons gestelt heeft onder de macht van de Françoyschen, de Engelschen, en de Spanjaarden, die ons verjaaght hebben van het grootste gedeelte onser beste landen.’ | |
[pagina 350]
| |
III. Sy konnen verschillentheden hebben in Wijsen van doen na de verscheydentheyt der Eylanden, hoewel sy een self Volk zijn: gelijk wy dit sien in de verscheydentheyt der gewoonten van een self Koninkrijk, na de quartieren en de Provincyen. Soo sullen by voorbeeld de gene die het meest hebben verkeert aan Dominikus ons vertellingen doen van de meyningen, gewoonten en plechtigheden der Caraïbanen, die verschillen sullen met die van andere personen die haar elders hebben begaan; En niettemin d'een en d'ander sullen een getrouw verhaal doen. IV. Gelijk als aan de Vaste kust van Amerika de Caraïbanen die wel diep in het land woonen, en die de Vremdelingen selden sien, hare oude zeden en oude wijsen van leven beter behouden als die dicht by de Hollantsche Bevolkingen van Cayenne en van Berbice woonende, een gewoonlijken handel met de Christenen hebben; Ook onder onse Eylandische Caraïbanen, die de minste gemeenschap met de Europeanen hebben, soo als daar zijn die van Sint Vincent, zijn veel bestipter waarnemeren van hare oude gewoonten, als wel niet sijn, by voorbeeld, die van Martinikus, of van Dominikus, die meest met ons om-gaan. V. Daarom is het dat indien de sulke, die haar niet gesien hebben als op dese laatste plaatsen, of die tydingen van haar hebben gekregen door personen die met haar niet hadden geleeft als in die quartieren, te deser oorsake in het vervolgh van onse Historye verscheyde dingen sullen vinden die niet wel sullen over-een komen met de genen daar sy kennisse af hebben; sy haar daar over niet sullen believen te verwonderen, aangesien dat het grootste gedeelte van onse gedenkschriften is getrokken op de Caraïbanen van Sinte Vincent. VI. Eyndelijk de Leseren sullen gewaarschouwt wesen dat wy gaan beschrijven voor het grootste gedeelte d'oude zeden, en d'oude gewoonten van die Caraïbanen, op dat niemant vremd vinde indien in het gene sy heden ten dage onderhouden yets is dat niet met die over een komt. Dese waarschouwingen gegeven zijnde, soo is'er niets dat ons verhindert te beginnen het gene wy onderwonden hebben, om aan het op-schrift van dit Hooft stuk te voldoen. Het grootste gedeelte van de Volkeren die wy Wilden en Barbaren noemen, hebben yets ysselijkx, en wangestaltigh, of mismaakt het zy in haar aangesicht, het sy in het overschot van haar lichaam: gelijk de Historyeschrijveren ons dat verhalen van de Maldivoysche, van d'Inwoonders der Straat van Magellanes, en van verscheyde andere die niet van nooden zijn te noemen. Maar de Caraïbanen zijn wel-gestelde lieden, en gelijkmatigh van hare lichamen, tamelijk aangenaam, lachende van gelaat, van middelmatige groote, breed van schouderen en van heupen, en by-na alle van eene frissche gesont- | |
[pagina 351]
| |
heyt, en kloeker als onse Françoyschen. Haar aangesicht is rond en breed, en ten meesten deele zijn hare wangen geteykent met twee kleyne kuultjes in het midden. Haar mond is tamelijk wijd, en hare tanden zijn volkome wit en dicht aan een staande. Het is waar dat hare natuurlijke verwe Olijvigh is, en dat dese verwe haar uytspreyd self op het wit van hare oogen, dewelke sijn swart, kleynachtigh gelijk d'oogen van de Chinesen en van de Tartaren, maar seer doorstralende. Ook is haar voor-hooft en hare neuse plat, maar door geweld gemaakt, en niet natuurlijk: want hare moederen drukken die soo in hare geboorte, en noch geduerigh den tijd dat sy haar soogen; haar inbeeldende dat hier in schoonheyt en volmaaktheyt gelegen is: want sonder dat soude hare neuse wel gevormt wesen, en haar voor-hooft verheven als het onse. Hare voeten sijn breed en bekorst, om dat sy blood-beens gaan: maar voorts soo verhart, dat sy voor alle proef zijn, en in de bosschen en op de rotsen. Onder die van het Land sietmen noch schele, noch blinde, noch kreupele, noch gebulte, noch kaalhoofdige, of die van natuure eenige mismaaktheyt hebben; Ga naar margenoot+ gelijkmen ook getuyght van d'Brasilianen, van de Floridianen, en van het grootste gedeelte der Volkeren van Amerika. In plaatse dat de genen die gewandelt hebben tot in het groot Cairos, verhalen dat men geweldigh vele scheelen en blinden siet langs de straten; dese swakheden soo gemeen en soo volk eygene zijnde in dat Land, dat van tien menschen daar altijd vijf of te ses worden gesien die'er mede besmet zijn, maar als eenige onder de Caraïbanen worden gevonden die mismaakt zijn, of van eenigh lid ontblood, dat is haar overkomen in d'ontmoetingen en in de gevechten die sy met hare vyanden hebben gehad, en dese wanstaltigheden of breuken zijnde soo vele proeven van hare dapperheyt, zijn onder haar geacht bevalligheden en heerlijk te wesen: wel verre van haar in gevaar te stellen om gesmoort, of van hare mede-vaderlanders in een smelt-ketel geworpen te worden, gelijk die arme kinderen die onder het Volk van Guyana, en by de Lacedemoneren ten tijde van Lycurgus, van den buyk haares Moeders onvolkomen en mismaakt ter werelt quamen. Daar worden selfs schoone Dochteren en schoone Vrouwen gevonden onder de Caraïbaansche Wildinnen. Getuyge Me-Juffer van Rosselan, de vrouwe van mijnen Heere den Gouverneur van Sint Alousie. Alle de Caraïbanen zijn swart van hair, Ga naar margenoot+ gelijk de Chinesen die daarom by wijlen genaamt worden Het swart gehairde Volk. Dese hairen van de Caraïbanen sijn niet gefriseert, gelijk dat van de Mooren, maar recht neder hangende en geweldigh lang, gelijk dat van de Maldivoyschen. En alle hare vrouwen geven aan dese swarte verwe den eersten rijch van de schoonheyt voor soo veel het | |
[pagina 352]
| |
hair belangt. Men seght ook dat de Indiaansche Vrouwen van Peru soo veel minne tot het swart hair dragen, Ga naar margenoot+ dat om aan hun hair dese verwe te geven, als sy haar ontbreekt, sy haar tot ongewoonelijke moeyten en pijnen begeven. In het tegendeel, verscheyde Jufferen in Spanjen om de hairen van goud verwe te verwen, Parfumeeren het met zulfer, doopen het in starkwater en stellen het in de Son op den vollen middagh, geduerende d'allerfelste hitten van de honds-dagen. En in Italie word dese verwe van hairen ook geweldigh na-gemaakt; getuygen het gene een Dichter seght op het onderworpsel van de Romainsche Hof-poppen.
O dat die op-gehulde Zimmen
Met hun door konst gevaalde hair.
De Caraïbanen zijn geweldigh sorghvuldigh in haar te kemmen, en achten dat seer eerbaar te wesen. Sy Olyen hunne hairen, en hebben eene vindinge om het te doen wasschen. De Vrouwen kemmen gemeenlijk hare Mannen en hare kinderen. Mannen en Vrouwen vlechten hun hair van achteren, en doen het eyndigen in eenen kleynen hoorn, die sy op het hooft stellen. Aan beyde de zijden laten sy het met lokken hangen, na de natuurlijke vrijheyt: De vrouwen verdeelen hun hair in sulker voegen dat het haar aan beyde de zijden by het hooft af-valt; en de mannen spreyden het hare op d'andere wijze, dat is te seggen, sy trekken het na vooren en na achteren van het hooft. Het welk haar verplicht om het op het voorhooft af te snijden, om dat het anders haar op d'oogen soude vallen. Dit deden sy ten anderen tijde met sekere snijdende kruyden, eer sy het gebruyk van onse knipscharen hadden. Boven dat sy gewoon sijn daar af te snijden als sy in rouwe zijn. In plaatse dat in Madagascar de mannen niet met alle van hun hair af-snijden. Maar de vrouwen scheeren haar geheelijk. Dat t'eenemaal strijdigh is met de gewoonte van de Volkeren onder dewelke de Heylige Apostel Paulus leefde. Men bespeurt geenen baart altoos aan de Caraïbanen; soo hy met haar uyt komt rukken sy hem uyt, Ga naar margenoot+ gelijk de Bresilianen, de Cumanische, en sekere Volkeren die het Rijk van de Tarteren onderworpen zijn, die altijd een yser in de hand dragen, waar mede sy uytrukken alle de hairen van den baart die op nieuws wasschen. Voort men siet de Caraïbanen weynigh in dese moeyte, en men gelooft dat sy een geheym hebben, om te verhinderen dat het hair niet weder soude komen als het eens is uytgerukt geweest; Uytvinding die seer gemakkelijk soude geweest hebben aan d'aloude Romainen: want men houd dat sy aan haren baard by-na geen oorlof hebben gegeven om te groeyen, als zedert den tijd van den Keyser Adrianus, die den zijnen den eersten liet wasschen. Tot daar toe was het soo aansienlijk onder haar geenen baart te dra- | |
[pagina 353]
| |
gen, dat de Slaven den haren niet souden hebben derven doen af-scheeren: En self dit was verboden aan yeder persoon die met misdaad beschuldigt was, om op hem een teyken van schande te leggen, tot dat sy weder ontschuldight waren, Ga naar margenoot+ gelijk het Aulium-Gellius verhaalt. Recht in het tegendeel van de gebruykt word onder het gebied van den Grooten Heer, die den baart doe af-scheeren door versmaatheyt. Het gene geschiede in het jaar 1652. aan den Françoyschen Consul van Alexandrie, beschuldight dat hy sijn Ampt qualijk hadde bedient, en van wien de baart natuurlijk soo wel was gekrult en van eene soo schoone blonde verwe, dat eenige Turken hem wel eene merkelijke somme gelds daar voor wilden geven, om hem te bewaren door d'ongemeenheyt: maar hy wilde hem liever in Vrankrijk brengen. De Caraïbanen verwonderen haar in onse Europianen den baard te sien voeden, en vinden dat het eene groote mis-staltigheyt geeft op die plaatse ruych te wesen, gelijk het in haar eene schoone volmaaktheyt is het aldaar niet te sijn. Maar sy zijn d'eenige van de Wilden niet, die eygensinnigh zijn in stoffe van welstant en van schoonheyt. Alle de Barbarische Nacyen, en self eenige Borgerlijke, hebben hier op bysondere smaken en gevoelens. By voorbeeld, Ga naar margenoot+ men rekent voor schoonheyt by de Maldivoyschen het gantsch lichaam ruych te hebben, het gene onder ons soude wesen de schoonheyt van eenen Beer, en niet van eenen mensch. Onder de Mexikanen het voorhooft kleyn te hebben en vol hair. Onder de Japonnesers weynigh hair te hebben: het gene hun verplicht die sorgvuldigh uyt te trekken, en daar van niet over te laten als een vlok op de kruyn van het hooft. Onder de Tartersche Vrouwen geweldigh platneusich te zijn: Maar om d'aantreklijkheden van haar neus te verheffen, wrijven sy hem met eene seer swarte salve. Onder de Guineschen groote nagelen en een platte neus te hebben: daarom maken sy hem plat, en drukken hem in met den duym aan hare kinderen, soo ras sy ter werelt komen, gelijk ook de Bresilianen doen. Onder die van de Provincye van Cusco in Peru, en eenige Oostersche Indianen, als onder de Calecutters ende Malabaren, uytmuntende groote ooren te hebben, en hangende tot op de schouderen: Ook doen eenige onder haar die so groot wasschen door konstgrepen. Onder d'Ethiopiers groote lippen te hebben, en de huyt van verwe swart en blinkende als git. Onder de Negeren van Mosambika, geweldigh scherpe tanden te hebben: en sy gebruyken de vijle om haar sodanigh te maken. Onder de Maldivoyschen deselve root te hebben, en tot dien eynde kaauwen sy altijd Petel. Onder de Japoneschen en de Cumaneren deselve swart te hebben; ook swarten sy haar hier toe. Onder dese laatste noch, het aangesicht lang te hebben, de kaken mager, en de beenen buyten maten dik: En daarom drukken sy de hoofden van hare kinderen in hare geboorte tusschen twee | |
[pagina 354]
| |
kussens, en houden alsoo wel als de Bewoonderen van de Riviere van Essebeke hare beenen stijf gebonden boven aan, en by d'enkel van de voet, om haar te doen swellen. Onder eenige Peruvianen het aangesicht ingesneden en doorprikt te hebben als met vliemsteken, en van aangesicht plat en nagemaakt te wesen, breed van voorhooft, en geweldigh smal van het voorhooft af tot aan de nekke na achter-om: en om haar van dese schoone gedaante te maken, hielden sy het hooft van hare kinderen gedrukt tusschen twee kleyne borden, van het oogenblik haar'er geboorte tot aan den ouderdom van vier ofte vijf jaren. Eyndelijk onder eenige Oostersche, en eenige Afrikanen, is het eene groote volmaaktheyt aan de vrouwen sulke groote borsten te hebben dat sy haar over de schouderen konnen werpen. en onder de vrouwen van de Chineschen, is de voornaamste schoonheyt uytermaten kleyn en rank van voeten te zijn. En daarom is het datmense van hare kindsheyt af soo naauw prangt, dat sy schijnen gerabraakt te wesen, en kunnen haar ter naauwer nood over eynde houden. Het soude wel moeyelijk wesen eene schoonheyt te beschrijven, op de verscheyde wanen van alle dese Volkeren. Laat ons tot de Caraïbanen weder keeren. Sy gaan geheel naakt, mannen en vrouwen, gelijk veele ander Nacyen. En soo yemant onder haar zijne natuurlijke deelen wilde dekken, hy soude van alle d'andere bespot worden. Wat ommegang de Christenen met haar hebben gehad, het heeft haar tot noch toe onmogelijk geweest haar vroet te maken dat sy haar souden bedekken. Dat soo somtijds komende de Christenen besoeken, of met haar handelen, sy haar bedekken, om de selve te behagen, nemende een hemde, eenen onderbroek, eenen hoet, ende kleederen die sy haar gegeven hebben; soo vaardigh als sy tot haren't weder gekeert zijn, ontkleeden sy haar, en hangen alle die gewaden in hare Cabinetten te pronk. In verwisselingen van dese toegevinge der Caraïbanen, soo hebben eenige van onse Françoyschen, zijnde in het midden van haar, geen swarigheyt gemaakt haar ook t'eenemaal t'onkleeden na derselven voorbeeld. Dese naaktheyt heerscht in het lange en in het breede onder den brandenden Hemel-riem, gelijk yeder dat weet. Als men de Bresilianen hare naaktheyt verwijt, seggen sy dat wy naakt ter werelt komen, Ga naar margenoot+ en dat het dwaasheyt is te bedekken het lichaam dat ons door de natuure is gegeven. Die van het Koninkrijk van Bennin in Afrika, zijn te prijsen, om dat sy haar ten minste dekken als sy trouwen, of self wel eer, als haar Konink sulkx wil toelaten. De vrouwen van de Lucaysche Eylanden mosten van desen lof ook mede deylen, want sy hadden gewoonte haar te bedekken als sy bequaam tot het huwelijk waren, en vierden dese daad met groote | |
[pagina 355]
| |
verblijding. Maar heden ten dage heeft dese gewoonte geene plaatse meer: want dese arme Nacye is van de Spanjaarden t'eenemaal vernielt geweest, of wegh gevoert om in de mijnen te werken, en daar zijn in alle d'Eylanden die desen naam dragen geene natuurlijke bewoonderen, maar alleenlijk een weynigh Engelschen, diemen'er heeft overgebracht van het Eyland van de Vermonde. Laat ons tot de verçierselen van onse Wilden komen. Sy verwisselen hare natuurlijke verwe door eene roode verwe die sy op het lichaam strijken. Want woonende by de rivieren of springbronnen, soo is het eerste dat sy alle morgen doen haar gantsch lichaam te wasschen. En dit is dat by d'oude Duytschen in gebruik was, gelijk Tacitus dat getuyght. Ga naar margenoot+ Alsoo ras de Caraïbanen gewasschen zijn keeren sy weder na huys, en droogen haar by een kleyn vyer. Gedrooght zijnde soo nemen hare vrouwen of eenige van hare huys-genoten, een Calebasse gevult met eene sekere roode schildering die sy Roucou noemen, na den naam van den boom die het voortbrengt, en dewelke wy in zijne plaatse hebben vertoont. Men wrijft haar het gantsch lichaam, en self in het aangesicht met dese verwe, die gemengt is met Olye. Om dese verwe op te leggen dienen sy haar met eene sponse, in plaats van een penceel, en sy noemen dit doen sich Roucouwen. En om geestiger te schijnen, maken sy haar dikwils swarte kringen rondom d'oogen, met het sap van appelen van Junipa. Dese roode schildering, verstrekt haar tot cieraad en tot deksel te gelijk. Want boven de schoonheyt die sy'er in vinden, seggen sy dat dit haar geswinder, en rapper maakt, gelijk waarlijk d'oude Atleten of worstelaars haar met Olye wreven om de selve oorzaak. Dat meer is, sy seggen dat haar selven aldus Roucouwende, sy haar bevrijden voor de koude van de nacht en van de regenen, voor het steken van de Moustiken en van de Maringoins, en voor de hitte van de Son, die haar anders buylen en sweeren op de huyt souden veroorsaken. Dese salving verhart hare huyt niet alleen, maar ook maakt sy haar blinkende, sacht, en effe, gelijk dit weten alle die haar gesien en getast hebben. Het grootste gedeelte van de Wilden beschilderen haar, en schikken aldus haar lichaam kluchtigh op, maar niet met eene selve verwe, en op eene selve wijse. Want daar sijn'er die haar lichaam root maken alsoo wel als de Caraïbische Voor-eylanderen, Ga naar margenoot+ gelijk die van de Caap de Lopes Gonsalves: maar andere gebruyken'er andere verwen toe, gelijk het swart, het witt, de Castanye-verwe, de Zinzolin, het blaauw, het geluw, en diergelijke, Eenige leggen'er maar eenerleye op; andere beschilderen haar met verscheyde te gelijk, en vertoonen verscheyde gedaanten; Andere sonder verwe daar by te voegen, | |
[pagina 356]
| |
wrijven haar met olye van Palm-boomen; Daar zijn'er die haar doen Olyen met Balsem, en het lichaam bestuyven met een kleyn poeder van goud; En andere eyndelijk salven het lichaam met een drabbigh qual, en blasen hier op de pluymen van verscheyde vogelen: of anders sy dekken haar met eene gegomde korste, en die reukerigh is, en kleven daar op d'allerschoonste bloemen die in haar land wasschen. Daar is wat te verkiesen uyt alle dese wijfen, en het soude een vermaak zijn alle dese drollen met elkander te sien dansen. Men soude daar mogen by-voegen om den troep volkomen'er te maken, Ga naar margenoot+ die Turksche Pelgrims, die gemeenlijk lange rokken dragen, duysend duysenden stukken van allerhande verwen. Voorts, de stijl van zich het lichaam te beschilderen is wel out: Ga naar margenoot+ en onder andere gedenkteykenen van dese Al-outheyt, Plinius en Herodianus verhalen ons, dat sekere Volkeren van het Groot Bretagne geen gebruyk van eenigh gewaad hebbende, haar lichaam beschilderden met verscheyde verwen, en vertoonden'er self gedaanten van dieren op: waarom sy wierden genaamt Pictes of Beschilderden. Maar onder alle de Wilden die haar heden ten dagen het lichaam beschilderden, hebben de Caraïbanen het voordeel dat sy optooyen met eene verwe die d'Ouden geweldigh boven alle d'anderen hebben ge-ëert. Want men seght dat de Gotthen het Cinnaber gebruykten om haar het aangesicht root te maken. En d'eerste Romaynen na het verhaal van Plinius schilderden haar lichaam met Menium op den dagh van hare Zege-praal. Ga naar margenoot+ Hy leert ons dat Kamillus aldus dede. En hy voeght'er by dat op de vierdagen men het aangesight van het Kerkbeeld van haren Jupiter aldus verlicht: En dat ten anderen tijde d'Etiopies sulken grooten achting tot dese vermilioene verwe droegen, en dat hare Goden die selver droegen aan hare Altaar-poppen. Onse Caraïbanen, genoegen haar gemeenlijk met dese roode schildering, die haar verstrekt tot hemde, tot kleed, tot mantel, en tot optooysel van het lichaam. Maar in hare vierdagen en dagen van verheuging, voegen sy by haar root verscheyde andere verwen, waar mede sy haar lichaam en het aangesight schakeeren. Maar het is niet alleen de beschilderinge die sy gebruyken om haar te bepronken. Sy vercieren de kruyn van haar hooft met eenen kleynen hoet gevlochten van vogele vederen van verscheyde verwen, of met eenen bos vederen van Aigretten, of eenigen anderen vogel. Sy dragen ook somtijds eene kroone van vederen, die haar het gantsche hooft bedekt. Alsoo sietmen onder haar menichte van gekroonde koppen, hoewel men'er geene Koningen siet. Noch soudemen haar eer voor Koningen aansien by hare kroone van | |
[pagina 357]
| |
vederen alsmen voor Prins soude erkennen, den Heere van de Golf van Antongil, die tot zijnen Schepter en tot zijne Koninklijke waardigheyt niet anders heeft als eene Tuynders schoppe, die hy altijd met hem draaght. De Maldivische vrouwen maken haar aan yeder oor een dozijn gaten, waar aan sy hechten kleyne vergulde nagelen, en somtijds paarlen en dierbare gesteenten. De Juffers van Madagascar en van Bresil, maken haar een groot gat daar den duym soude konnen doorgaan, aan de lelle van het oor, waar aan sy behangselen van hout en van been schikken. En de Peruvianen onder het gebied van de Koningen Yngas hadden gewoonte haar in het oor een gat te maken van ongelooffelijke groote, waar aan sy snoeren hingen van een vierdendeel eens elle lang, die oor-behangselen van eene onmatige groote vast hielden. Maar onse Caraïbanen, willen niet meer als een kleyn gat op sijn Europeaansch, in het sacht van het oor, waar in sy steken graten van sekere visschen geweldigh glad, stukken van schubben van Caret, en zedert dat de Christenen by haar gekomen zijn, doppen van goud, van silver, of van Latoen, waar aan sy schoone oorbehangselen hechten. Sy zijn verrukt als sy'er mogen hebben die ons volk haar brengen, en weten geweldigh wel t'onderscheyden, en uyt te keuren boven alle d'andere, de genen die van waardye zijn. Sy dragen bysonderlijk achting tot die zijn van Cristal, van Amber, van Coraal, of van eenige andere rijke stoffe, aangesien dat de dop en alle d'andere vercierselen van goud zijn. Somtijds heeftmen'er haar willen geven die maar van vergult koper waren, en haar doen gelooven dat sy van goud waren gemaakt: maar sy hebben haar verworpen, seggende, datmen haar wilde bedriegen, en dat dit maar van ketel-goud was. En om'er de proeve af te nemen, zijn sy gewoon het stuk in haar mond te nemen. Wel in het tegendeel van die van Madagascar, die toen de Hollanderen die'er aanvoeren in het jaar duysend vijf hondert vijf-en negentigh, haar aanboden eene silvere lepel, haar stelden tusschen hare tanden, en gevoelende dat zy hart was, eyschten'er een van tin. En men kan genoegh oordeelen wat werk sy van het koper maakten, dewijl dat sy eene dochter aanboden in verwisseling van eene lepel van dit metaal. Herodotus verhaalt ons dat ten anderen tijde onder d'Ethioperen het koper meer was geacht als het goud, Ga naar margenoot+ waar van het gebruyk soo veracht was, datmen'er de misdadigen met goude ketenen bond. De Caraïbanen doorboren ook somtijds hare lippen, om'er door te doen gaan eene soorte van kleyne priemen, die gemaakt sijn van een been, of van eene visch-grate. Sy openen self het middelschot van hare neusgaten, om'er aan te hechten eene bagge, een graan van Cristal, of eenige andere snuystering van diergelijke. De hals en d'armen van onse Caraïbanen hebben ook hun cieraad; | |
[pagina 358]
| |
want sy hangen'er om halsbanden en armringen, van Amber, van glascoraal, van Coraal, of van eenige andere stoffe die glants heeft, De mannen dragen d'armringen aan het dik van den arm by de schouder: Maar de vrouwen omringense dicht aan de vuyst, even-gelijk die van dese gewesten. Sy bepronken noch hare beenen met ketenen van glascoraal, in plaatse van kousbanden. De genen onder haar die geen gemeenschap met d'Europeanen hebben, dragen gewoonlijk aan haren hals gehangen pijpen van de beenderen haar'er vyanden, en groote ketenen die gemaakt zijn van Agouty tanden, of van die van Tygeren, van wilde katten, of van kleyne kinkhoorentjes doorboort en te samen gebonden, met een snoertje van fijn Cottoen, geverwt in root of in violet. En als sy haar op haar abelste willen op-schikken, soo voegen sy by dit alles Mutsen, Armringen die sy onder d'oxelen binden, sluyers, en riemen van vederen, geweldigh snedigh aan een verknocht door eene aangename versameling, dewelke sy laten flodderen langs hare schouderen, of hangen van den navel tot half-wegen de dgyen. Maar d'aller-aanmerkelijkste van alle hare Cieraden, zijn sekere groote medaillies van fijn koper uyttermaten glad, sonder eenige insnijding, die de gedaante hebben van eene halve Maane, en sijn gehecht in eenigh vast en dierbaar hout. Sy noemen haar Caracolis in hare tale; sy zijn van onderscheydene groote, want sy hebben'er die soo kleyn zijn dat sy die aan hare ooren hechten, op de wijse van behangselen, en andere die by-na zijn van de breedte als de palm van een hand, dewelke sy dragen aan den hals gehangen, van waar sy slingeren op hare borst. Sy hebben dese Caracolis in groote achting, soo om dat hare stoffe die nimmer verroesting aan-neemt, blinkend als het goud; als ter oorsake dat dit de allerseldsaamste en de meest gepresene beuyt is die sy ontdragen van d'invallen dewelke sy alle jaren doen in de landen van d'Aroüages hare vyanden; en dat dit het kenteyken is, of het hals-snoer dat de Hooft-mannen en hare kinderen onderscheyd, met die van de gemeene mannen. Ook de genen die van dese juweelen hebben maken'er sulk een saak af, dat al stervende, sy geene andere erffenisse laten aan hare kinderen, of aan hare aller-trouwhertighste vrienden: En daar is'er soodanigh een onder haar die noch een Caracolis van sijnen Grootvader bewaart, waar mede hy zich niet optooyt als op de grootste vreugde-feesten. De vrouwen beschilderen haar gantsch lichaam, en schikken haar by-na op als de mannen, uytgesondert eenige kleyne onderscheyden die wy alreede hebben aangewesen, en dat sy geene kroonen op hare hoofden setten. Sy hebben dit ook bysonders, dat zy halve leersen dragen, die haar niet af dalen dan als tot den enkel van de voeten. Dese soorte van kousinge is geweldigh | |
[pagina 359]
| |
sinlijk gevrocht, en boven en beneden ge-eyndight met eene kleyne ronde rolle geweven van biesen en van Cottoen, die haar de kuyt van het been beknelt en doet haar voller schijnen. |
|