| |
Vijfde Hooft-stuk.
Van de wijse om de Suyker te maken, en van de Gember, den Indigo, en de Cottoen te bereyden.
NA dat den grooten overvloed van Tabak diemen op St. Christoffel, en aan d'andere Eylanden maakte, den prijs soodanigh hadde doen af-slaan, datmen'er sijne gelijke rekening niet meer uyt konde maken; stelde God in het herte van mijnen Heere de Poincy, Generaal van de Francoyschen, om andere middelen by der hand te nemen, waar door het bestaan van d'Inwoonderen, en het onderhoud van den koophandel gevordert mocht wor- | |
| |
den. En sijne voorsichtigheyt hem in-geblasen hebbende, om sijne knechten en sijne slaven te gebruyken tot den bouw der Suyker-rieten, en van den Gember, en den Indigo, soo is desen aanslagh gevolght geweest met sulk eene zegening, dat het een wonder is te sien hoe gelukkigh d'uytkomsten zijn gevallen.
Soo de plante van het Suyker-riet aan d'Aloudheyt is bekent geweest, ten minsten is nieuw de vinding van'er de Suyker uyt te maken. D'Ouden zijn hier in onwetende geweest, alsoo wel als in de Zene-bladeren, de Cassie, den Ambergrijs, de Muskes, de Civette, en den Benswijn. Sy gebruykten dit dierbaar riet niet als in drank en in genesing. En wy mogen alle dese dingen stellen met groot voor-uyt-deel, alsoo wel als onse Uur-werken, ons Zee-compas, en onse konst van Scheep-vaart, onse Verre-kijkers, onse Drukkonst, onsen Wapen-handel, en verscheyde andere schoone vindingen van dese laatste Eeuwen; tegens hare verwing van het waarachtigh purper, tegen haar glas door geenen hamer te breken, tegen de scherp-sinnige werk-stukken van haren Archimedes, en tegens andere diergelijke.
Hebbende in het voorgaande Boek gegeven de beschrijving van het Suyker-riet, soo schiet ons nu niet over als te vertoonen de wijse, hoemen het gebruykt om'er de Suyker af te maken.
Beschrijvende het deftigh Huys van mijnen Heere den Generaal de Poincy, hebben wy geseght dat sijn Neder-hof is verrijkt met drie Gebouwen of Molens, bequaam om de Suyker-rieten te verbreken. Het gestel van dese Molens, is van hout dat vaster, deftiger, behendiger, beter geschikt, en gemakkelijker na den eysch is, als dat van de Molens diemen te Madere en in Brezil siet. Hier is niet te vreesen, gelijk in die plaatsen, dat het vuur in de kokende ketelen soude slaan, en eenen beklaaghlijken brand aan-stêken, die dikwils de dood veroorsaakt aan die'er ontrent arbeyden. Want men siet dese ketelen koken sonder het vuur te bespeuren, dat aan-gesteken, gestookt, en onderhouden word van buyten, in de ovens, die soo wel met Tyras zijn versorght, dat noch de vlamme, noch de rook aan die met desen arbeyd besigh zijn, geensins konnen verhinderen om daar aan te werken sonder vreese van eenigh gevaar, en sonder eenigh ongemak t'ontfangen.
Boven dese drie Molens die mijn Heer de Generaal voor sijn huys van den grooten bergh heeft, heeft hy'er drie te Cayonne doen maken, dat een van de quartieren is, door onse Nacye in het selve Eyland in-gehouden: d'eene van de welke, in plaatse dat d'andere door Ossen om-gaan, of door Paarden, word om-gedreven door de val van eenen grooten vlied springend water, die versamelt zijnde in een groot bekken-vat, en van daar stortende op een | |
| |
groot schep-rad, doet alle het werk bewegen.
Na het voor-beeld van mijnen Heere den Generaal hebben de voornaamste Bevel-hebberen en Inwoonderen van het Eyland van St.Christoffel, ook Suyker-molens doen stichten. In-voegen dat in dit eenigh Eyland men heden ten dage veel meer van dese Gebouwselen telt, als de Portugeschen tot noch toe te Madere hebben doen timmeren. De voornaamste na die van mijnen Heere den Generaal, worden gesien aan de wooningen van mijne Heeren de Lonvilliers, de Treval, en de Benevent. En na die heeft'er mijn Heer Girard drie in verscheyde quartieren van het Eyland, daar hy schoone en groote Hoeven heeft. Mijn Heer de la Rosiere, mijn Heer Auber, mijne Heeren l'Esperance, de Beaupré, de la Fontaine-Paris, en de la Roche, die alle Hooft-mannen op het selve Eyland zijn, hebben'er desgelijkx doen bouwen, gelijk ook mijne Heeren Bon-homme, de Bonne Mere, de la Montagne, Belleteste, en Guillou, die van de voornaamste en aansienlijkste Inwoonderen zijn. D'Engelschen hebben'er ook verscheyde in hare quartieren, die volkome wel gemaakt zijn.
Als dese Suyker-rieten rijp zijn, soo snijdmen haar by de grond af, pas boven d'eerste quast, die sonder sap is, en na datmen haar den top heeft af-genomen, en gesuyvert van sekere kleyne bladeren, langwerpigh en uytmuntende dun, die haar omringen, soo maaktmen'er bondels af, diemen na de Molen draaght, om daar te laten drukken en pletteren, tusschen twee raderen met stale banden voorsien, die d'een op d'andere bewegen, na de mate dat het werk vergaat, door den aan-druk die het ontfangt van een groot rad, dat het doet draayen.
Het sap dat'er af-druypt word ontfangen in een groot bekken of eenen grooten bak, van waar het af-loopt langs lange pijpen in de vaten, die geschikt zijn om het te doen koken. In de groote Suyker-bakkeryen zijn ten minsten ses kook-ketels, waar van'er drie seer groot zijn, van root koper, en van de breedte en diepte als die van de Verwers, dienende om het sap te suyveren, datmen moet doen koken by een kleyn vyer, daar van tijd tot tijd in mengende een seker loogh uytmuntende sterk, dat het om hoogh doet op-werpen alle d'onreynigheden, de welke men daarna af-schept met eene groote schuym-spane van koper. Na dat dit sap wel gesuyvert is in dese drie kook-ketels, waar door het achter-een-volgende gaan moet; dan kleynst men het door een laken, en vervolgens gietmen het in drie andere kook-ketels van metaal, die geweldigh dik zijn, wijd genoegh en ruym anderhalf voet diep; in dese ketelen is het dat het sap sijne laatste koking ontfangt, want men geeft het dan een levendiger vyer, men roert het on-ophoudelijk, en als het sijne bobbels een weynigh hoogh op-kookt, en datmen vreest, of het buyten de ketelen soude ver- | |
| |
spreyden, soo sleghtmen sijne oploopentheyt met een weynigh Olye van Olyven daar in te storten, of anders boter, en na de mate dat het verdikt soo gietmen het in de laatste van dese ketelen, van waar als het begint te stremmen het geleght word in vormen van hout of van aarde, daar na word het op galeryen gebracht, daar men het bleekt met eene soorte van vette aarde, in water gedompelt, diemen'er over spreyd, daar na opentmen het kleyne gat dat onder yedere vorm is, op dat alles wat van vuyligheyt noch in de Suyker overschiet in eene pijpe af-loope, die haar brengt in een vat, tot dit gebruyk bereyd.
Het eerste schuym datmen van de groote ketelen af-schept, is niet dienstigh als voor het vee, maar het ander is bequaam om den drank van de knechten en van de Slaven te maken. Het sap dat uyt het Riet getrokken word kan niet dueren als een dagh, en soo het in dien tijd niet gekookt is, word het suer, en verandert in azijn. Men moet ook groote sorge dragen, om het bekken dikwils te wasschen dat het uyt-geperste sap bewaard, en de pijpen daar het doorgaat; want indien sy van de suerigheyt hadden mede gedeelt, het sap soude niet tot suyker gebracht konnen worden. Men soude ook alle het werk bederven, indien in de drie groote kook-ketelen, die met de looge bevochtight moeten worden, men Boter of Olye van Olyven stortede, of soo in de drie kleyne (daar het sap tot syroop en graan word gebracht, door de kracht van het vyer, en door d'onophoudelijke beweging, die met eene spane word gedaan) men slechts een weynigh looge goot. Boven al moetmen wel acht nemen geen sap van Cytroenen in de ketelen te laten komen: want dit soude volkome de suyker verhinderen haar te vormen.
Verscheyde Inwoonderen die de gelegentheyt van soo vele ketelen, en dese groote gebouwselen niet hebben, om hare rieten te pletteren, hebben kleyne Molens gemaakt als persen, die van twee ofte drie mannen worden bestiert, of door een eenigh paard, en met eene ofte twee ketelen suyveren sy het sap dat sy hebben uytgedrukt, brengen het tot syroop, en maken'er goede suyker af, sonder andere konst-grepen.
Het grootste geheym om goede suyker te maken bestaat in die te konnen wit maken. Die de bestiering hebben van de suyker-bakkeryen van mijnen Heere den Generaal weten het in volkomentheyt; maar sy maken het niet geerne gemeen. Uyt het gene hier boven is geseght kanmen verstaan wat het bysonder voordeel en de winste is die in-komt aan de Bewoonderen van dit Eyland, door het middel van dese soete en dierbare koopmanschap: en wat genoegen onse Francoyschen hebben, op haar land te sien wasschen, in soo groot een overvloed en soo gemakkelijk, het gene sy te voren niet hadden als door de handen van de vreemdelingen, en voor groot geld.
| |
| |
Dese overvloed van suyker, heeft in haar den lust gestookt om te konfijten oneyndige uytmuntende vruchten die in dit Eyland wassen, soo als daar zijn de Oranje-appelen, de Limoenen, de Citroenen, en andere: maar boven al slaagt de Gember met haar wel, waar van wy terstont sullen spreken, en de verwonderlijke konfiture die sy van den Ananas maken, en van de bloemen van Oranjen en van Citroenen.
Wat belangt de bereyding van de Gember; als de wortel rijp is, trektmen haar uyt d'aarde. Daar na laatmen haar in onvochtige en luchtige plaatsen opdroogen, haar dikwils omkeerende uyt vreese dat sy niet en bederve. Eenige genoegen haar om haar in de Son te leggen op dat sy droogen soude: maar andere werpen'er noch op levendige kalk, tot stof gemalen, om de vochtigheyd te lichtelijker uyt te trekken. Dese wortel, die eene aanmerkelijke rye houd onder de speceryen, word door de gantsche werelt gevoert: maar bysonder word sy gesocht in koude landen.
Onse Francoyschen trekken haar somtijds uyt d'aarde eer dat sy rijp is, en konfijten haar in het geheel soo konstelijk, dat sy root word, en door-schijnende als glas. De gekonfijte Gember diemen uyt Brezil, en uyt het Oosten zend, is gemeenlijk droogh, vol draden, en al te sterk om met vermaak gegeten te worden. Maar diemen op St. Christoffel toemaakt, heeft geene draden altoos, en sy is soo wel gekonfijt, dat'er niets overigh blijft het welke onder de tant wederstant bied, als men'er af wil gebruyken.
Sy heeft eene bysondere eygenschap om de borst te versterken, als die verswakt is, door eene vergadering van koude vochtigheden, de stemme te verhelderen, den adem te versoeten, het aangesicht eene goede verwe te geven, de bekorstingen van de mage af te koken, tot de verdouwing te helpen, den honger weder te roepen, en te verteeren de wateren en de fluymigheyt die het lichaam doen quijnen. En self men houd dat sy de geheugenis verwonderlijk bewaart en versterkt, verteerende de koude vochtigheden, en fluymen van de hersenen. Men maakt dese wortel ook tot deegh waar van men een Conserf, of eene Opiate maakt die de selve krachten heeft.
Komen wy tot den Indigo. De plante af-gesnede zijnde, word in kleyne bondeltjes gebonden, diemen laat rotten, in steene of houte kuypen, vol helder water, waar op men olye giet, die na hare Natuure boven drijft, en beslaat het gantsche opperste des waters. Men belast de bondeltjes met steenen, op dat sy onder het water souden blijven, en ten eynde van drie ofte vier dagen dat het water heeft gekookt, door d'eenige kracht van de Plante, sonder datmen'er vyer heeft by-gebracht, het blad verrot zijnde, en versmolten door dese natuurlijke hitte die in den steel is; soo beroertmen met groote en sterke stokken | |
| |
de gantsche stoffe die in de kuypen is, om aan haar hun gantsche wesen te doen geven, en na dat sy is gerust, soo haaltmen uyt de tobbe het hout van den stronk dat niet verrot is. Daar na beroertmen noch verscheyde malen het gene in de kuype is, en na datmen het heeft laten sinken, soo taptmen af door eene krane het klare water dat boven op swemt: en het grond-sap, of het drabbe dat op de grond van de kuype blijft, word in vormen gedaan, waar in men het laat droogen in de Son. Dit drabbe is de Verwing die soo seer gepresen is, en die de naam draaght van Indigo.
Eenige drukken de bondeltjes van de verrotte plante uyt tusschen perssen, om haar alle haar sap te doen geven: maar om dat het de bladeren van het kruyd zijn die dese koopmanschap uyt-maken, de genen die haar van grooter waardye willen maken, genoegen haar dat sy de kracht of het grond-sap hebben, dat over-blijft na de bederving van dese bladeren, en dat na de beroering op de grond van de tobbe word gevonden. De plaatse daarmen dese rijke verwe van purper-violet bereyd, word genaamt Indigoterie.
De Francoyschen der Voor-eylanden zijn langen tijd gebleven eer dat sy handel met dese koopmanschap dreven, ter oorsake dat de plante waar van men haar maakt van haar selve seer sterk van reuk zijnde, eenen onverdraaghlijken stank uyt-ademt als sy verrot is: Maar sedert de Tabak op eenen seer lagen prijs is geloopen, en dat op eenige plaatsen d'aarde niet meer is bequaam gevonden, om'er soo schoonen als voor desen voort te brengen, soo hebben sy haar begeven tot de bouwing van den Indigo, waar van sy heden groote winste trekken.
Eyndelijk, wat aangaat het Cottoen, onse Francoyschen bekommeren haar weynigh om het te versamelen, hoewel sy vele boomen hebben die het voort-brengen aan de laningen van hare wooningen. Het gene evenwel weynigh is te rekenen, by datmen seght van een seker quartier in eene Provincie van China. Want Trigaut in het achtiende Hooft-stuk van het vijfde Boek sijner Historie verhaalt, dat'er soo veel Cottoen wast, dat om het te verwerken, daar gevonden worden tot twee-hondert duysend Weveren.
D'Engelschen van Barboude doen grooten handel met dese koopmanschap, gelijk die voor dese woonden op het Eyland van het Heyligh Kruys. Daar is weynig konste noodigh om het Cottoen bequaam te maken: want men moet dese stoffe slechts uyt de geopende knoppe halen, die haar by-na van haar selve uyt-dringt. En om dat sy is door-menght met graan van het zaad des booms, dat even gelijk kleyne boonen is, met de Cottoen te samen gebonden, in het midden van het welke het is voort-gesproten, soo heeft men kleyne werk-tuygen, die met soodanigh eene konste zijn gemaakt, dat het Cottoen t'eenemaal suyver valt van d'eene zijde, en het graan van d'andere. Waar na | |
| |
datmen het Cottoen met kracht in sakken pakt, op dat het minder plaatse soude beslaan.
Dit zijn de voornaamste bêsigheden, die den handel der Eylanden onderhouden, en waar mede d'Inwoonderen hare gewoonlijke koopmanschap doen.
|
|