| |
Vierde Hooft-stuk.
Van den Koophandel en van de Bêsigheden der uytheemsche Inwoonderen des lands: en eerstelijk van de bouwing en van de toe-bereyding van den Tabak.
IN alle de Voor-eylanden heeft het geld geenen gang in den gemeenen handel, maar de koopmanschappen die in het land wassen worden verwisselt, tegens die van Europa komen; het zy dat sy bestaan in kleederen en in lijnwaat, het zy in wapenen of in leef-tochten, en in andere noodsakelijke gemakken om het leven in soetheyt door te brengen. En dit is het gene by alle Volken in swang ging voor het gebruyk van de munte, en dat noch heden word gesien in vele Wilde Nacyen, en self in de Colchides, daar yeder ter markt brenght wat hy overigh heeft, om te hebben dat hem ontbreekt.
De Pak-huysen die op dese Eylanden worden gesien, zijn gemeenlijk voorsien van alle soorten van koopmanschappen die gebracht worden uyt Vrankrijk, uyt Engeland, uyt Holland, en uyt Zeeland, alsoo overvloedigh als in eenige plaatse ter werelt. De waardye van yedere koopmanschap is niet gelaten in de vryheyt van de Kooplieden die de Pak-huysen houden, maar sy is op yedere soorte gestelt door mijne Heeren de Gouverneurs, na de goed-keuring van haren Raad. De koopmanschappen die d'Inwoonderen in alle dese Eylanden in verwisseling aan-bieden, worden gebracht tot vijf voorname soorten, te weten, tot den Tabak, de Suyker, de Gember, den Indigo, en de Cottoen.
In het beginsel begaven haar alle d'uytheemsche Inwoonderen der Voor-eylanden aan den eenigen bouw van den Tabak, die haar eerlijk dede bestaan. Maar sedert den grooten overvloed, diemen'er af gemaakt heeft, den prijs heeft doen af-slaan, hebben sy in verscheyde plaatsen Suyker-rieten, Gember en Indigo geplant: en God heeft hare voornemens soodanigh gesegent, dat het een wonder is te sien met welk eene goede uyt-komst alle dese koopman- | |
| |
schappen in het meeste gedeelte van dese Eylanden wassen. En om dat'er vele die haar in Europa sien niet weten de wijse op de welke men die bereyd, soo sal het om hare nieuwsgierigheyt te vergenoegen hier te passe komen van yedere te spreken: en wy sullen'er een woord by-voegen van de handeling van het Cottoen.
Het is waar dat dese stoffen alreede door verscheyde Schrijveren zijn verhandelt: maar boven dat onze Historye onvolkome en gebrekkelijk soude zijn als wy haar onder stil-swijgen voor-by gingen, soo mogen wy hier eerstelijk met oprechtigheyt seggen dat alle het gesprek dat wy'er af gaan doen geen na-beeldsel is, of eene na-volging van eenigh ander, maar een waarachtigh oorspronkelijk, na het leven af-geteykent met alle mogelijke sorghvuldigheyt en getrouwigheyt. In-voegen dat so wy de selve dingen seggen die andere voor ons hebben geseght, men niet qualijk te vreden behoort te wesen al-hier te sien de bevestiging van eene waarheyt die van soo verre komt, en van de welke men geene te groote versekertheyt soude konnen hebben. En indien het tegen-strijdige dingen zijn, soo sullen sy konnen dienen om te doen sien de valsheyt van de genen die haar tegen zijn gestelt: of ten minsten sullen sy betoonen dat in alle plaatsen men soo naauwpuntelijk niet volght een self gebruyk in de toe-bereyding van dese koopmanschappen, of daar word ten minsten dikwils eenige kleyne verandering aan bespeurt. Daar-en-boven, wy verhopen ook dat eenige misschien in de volgende beschrijvingen sullen vinden, eenige naauwe op-merking en eenige klaarheyt die haar niet sal mis-hagen, en dat sy'er self in sullen ontmoeten yets nieuws, dat van de Schrijveren noch niet is bespeurt noch voort-gebracht. Na alles soo versoeken wy de genen, die in dit Hooft-stuk noch in de volgende niets sullen geloven te vinden van dat sy niet en weten, en dat of haar kan onderrechten, of verlustigen, onse neerstigheyt en onsen arbeyd sonder lastering voor-by te gaan, en toe te laten dat wy dit voor anderen schrijven, die'er onderwijsing, of vermaak van sullen konnen genieten.
Om schoone en goede Tabak te hebben, soo bereydmen eerstelijk in een bequaam Saysoen de bedden in verscheyde plaatsen van den tuyn, die beschut zijn voor de winden. Men strooyt'er op de granen die het voorlede jaar zijn vergadert, en diemen heeft laten op-schieten en rijpen om tot dit gebruyk te dienen. Men mengt assche onder het graan alsmen het zaayt, op dat het in sekere plaatsen niet te dik soude vallen. Als het begint te verheffen, dektmen het sorghvuldigh met bladeren van den doornigen Palm-boom, of met takken van Oranje-boomen of Citroen-boomen, om het te bevrijden tegen het stêken van de Son, de koude van de nacht, en het be- | |
| |
derf dat'er het tamme Huys-gevogelte en de wilde Vogelen aan mochten brengen.
Terwijl de plante groeyt, en soo verre komt dat sy mach verpoot worden, bereydmen de plaatse die noodigh is om haar t'ontfangen. Soo de Tuyn nieuwlijkx is gesticht, moetmen lange te voren de bosschen hebben af-gehakt, en de takken op d'aarde en op de stronken af-gebrand om haar te doen sterven. Dat indien'er noch yets van over blijft, moetmen alles wat niet is af-gebrand by d'eynden uyt-rukken, op dat de plaatse vry zy. Het is waar dat het niet van nooden is d'aarde te bouwen, noch haar om te spitten en diep uyt te delven, maar men moet'er alleenlijk alle de quade kruyden uyt-wieden, en haar soo sorghvuldelijk reynigen dat'er noch hout, noch schorse, noch blad, noch het minste gras-scheutje niet over blijft. Hier toe gebruykt men breede en scherpe spaden, die het opperste van d'aarde ontkorsten en effenen, en ter nood uyt roeyen de wortel van de kruyden diemen vreest dat weder van nieuws souden ontspruyten.
Na datmen d'aarde in deser wijse heeft bereyd, soo scheydmen en verdeelt men haar in verscheyde greppels, op gelijken af-stant, den eenen van den anderen ontrent twee ofte drie voeten staande. Hier toe gebruykt men lange touwen, die ontrent van twee tot twee voeten zijn geteykent, met een kleyn stukje laken van verwe alsmen gereetst heeft. En dan steektmen kleyne scherpe houtjes in alle de plaatsen van d'aarde die dese tekens aan-wijsen: op dat als den tijd van den jongen Tabak te verpoten aan-komt, het welke is wanneer God eenen goeden regen zend, men niets te doen heeft als te planten, sonder sich te bekommeren om de fatsoenen van den tuyn te schikken.
De plante van den Tabak is bequaam om van haar bedde af-gelicht te worden, wanneer sy vier ofte vijf bladeren heeft die sterk en dik genoegh zijn, en van breedte als de palm van een hand. Want soo het alsdan gebeurt dat d'aarde bevochtight word van eenen aangenamen regen, vreesen alle die besorght zijn om in het eerste Saysoen schoonen Tabak te hebben, niet eens door-nat te worden, aangesien dat sy'er veel af in d'aarde poten. Men siet alle de goede huys-houders in eene aangename en voort-porrende bêsigheyt in hare tuynen. D'eene zijn doende met de planten uyt te kiesen en die uyt hare bedden te trekken, en in korven op eene rye te schikken: d'andere brengen haar tot die haar planten, in alle plaatsen die te voren op het touw zijn af-gestêken geweest, gelijk wy geseght hebben.
Die den last hebben om te planten, maken een gat met een scherp hout, op yedere af-geteykende plaatse, daar sy de wortel van den Tabak in stellen: daar na rapen sy al d'aarde weder by-een, en drukkense rondom, in sulker wijse | |
| |
evenwel dat het hert van de plante niet bedekt zy. Aldus doen sy langs yedere rye. Daar na beginnen sy eene andere. Na dat sy dese oeffening hebben ge-eyndight, d'eerste maal dat de gebueren elkander ontmoeten, is haar gewoonlijkst onderhoud en praat d'een den anderen t'ondervragen hoe vele duysenden van planten sy in d'aarde hebben geleght, en hier op grond yeder de hope van sijne toekomende in-zameling.
De plante in d'aarde geleght zijnde; het gene gemeenlijk met verscheyde hervattingen gedaan word, om dat de regen niet overvloedigh genoegh valt om het op eene reyse te doen, of wel om dat d'aarde op eenen selven tijd niet toe-bereyd, of dat men geene planten genoegh en heeft, soo verlaat men haar niet. Dit zijn noch niet als de beginselen van den arbeyd en van de zorgen diemen'er toe brengen moet: want men moet sorghvuldigh wesen om haar dikwils te besien: en soo ras men heeft bespeurt dat sy wortel heeft gekregen, soo moetmen acht slaan dat de wormen, de ruspen, en andere boose on-dieren, die in dat land grimmelen, haar niet af-knagen en verhinderen te wassen.
Men moet voorts, ten minsten van maand tot maand, het quade onkruyd uyt-wieden dat haar mochte verstikken, d'aarde naarstelijk af-rijven en klouwen, en de kruyden diemen'er heeft uyt-gerukt achter de scheyding van den tuyn brengen, of wel verre van daar: want indien men haar liet leggen op de plaatsen daar sy uyt-gewied zijn geweest, de minste regen soude haar nieuwe wortelen doen schieten, en sy souden haar wel ras weder verheffen. Het allermoeyelijkste kruyd, en daarmen meest om arbeyd op datmen het uyt de tuynen mocht verbannen, dat is de porceleyne die in Vrankrijk niet wast als door de sorge van de Hovenieren. Men volhard dese oeffening, tot dat de plante van den Tabak alle de na-buerige aarde heeft bedekt, en dat hare schaduwe alle d'andere hinderlijke kruyden verhindert om haar te mogen verheffen.
Dit gedaan zijnde, heeftmen noch geene ruste, om dat na de mate dat de plante haar hoogh en breed uyt-spreyd, men haar d'overtollige bladeren moet af-snoeyen, uyt-rukken die verdrooght, verrot, of bedorven zijn, en haar af-scheuten, gelijkmen spreekt, dat is haar suyveren van alle de kleyne scheutjes die haar souden verhinderen tot volkomentheyt te geraken, na haar trekkende het sap van de grootste bladeren. Eyndelijk als de stronk is gewasschen tot eene behoorlijke hooghte, moetmen hem in-houden, af-snijdende den top van yedere plante, uytgesondert van diemen wil behouden om'er het graan af te hebben. Na alle dese wijsen, blijft de plante sommige weken om te rijpen, tusschen de welke sy eenigen stil-stant geeft aan de geduerige sorgen diemen tot alsdoen heeft gehad.
| |
| |
Maar indien men rondom haar niet arbeyd, soo moetmen haar plaatse bereyden om haar onder verdek te leggen als sy rijp sal zijn. Men moet achting nemen dat de schuere daar sy passelijk gedrooght moet worden, wel overdekt zy, en van alle kanten gesloten; dat sy voorsien zy met verscheyde rijsen bequaam om haar daar over te hangen; datmen voor-raat heeft van sekere dunne schorsen, diemen trekt van eenen boom genaamt Mahot, om yedere plante op de rijsen vast te binden; en dat de plaatse om den Tabak te spinnen als hy droogh is, in goede schikking zy.
Terwijl men alle dese voor-bereydingen maakt, als de Tabak-bladeren een weynigh van hare eerste groenigheyt verlaten, dat sy haar beginnen na d'aarde te krommen meer als na gewoonte, en dat haar reuk wat sterker word, soo is dit een teyken dat de plante in rijpheyt is. En alsdan moetmen eenen schoonen dagh waar-nemen, na dat de dauw daar boven op is gevallen, en snijden haar af een duym breed by de grond, en laten haar op de plaatse tot aan den avond, haar een ofte twee malen om-keerende, op dat de Son een gedeelte van hare vochtigheyt op-drooge. Op den avond brengtmen haar met volle armen onder 't dak. Men hecht haar by het benedenste van den stronk aan de rijsen, in sulker voegen dat de bladeren na beneden hangen. Sy moeten ook aan elk-ander niet te dicht gedrongen wesen, uyt vreese dat sy niet verrotten, of dat sy niet souden konnen droogen, by gebrek van lucht.
Dese eerste snêde van den Tabak voleyndight zijnde, besietmen dikwils de planten die droogen, terwijl dat d'andere, diemen noch op den voet heeft laten staan, rijp worden. En alsmen bespeurt dat sy bequaam zijn om gesponnen te worden, dat is te seggen dat sy niet al te droogh zijn; want dan souden sy de handeling van het rad niet konnen verdragen: noch ook al te vochtigh, want sy souden in weynigh tijd verrotten; soo maaktmen haar los van de rijsen, men rijght haar aan het eene eynde van de schuere, en men ontblood yederen stronk van alle sijne bladeren op dese wijse.
Men leght eerstelijk d'allerlangste en allerbreedste bladeren, alleen en men rukt'er uyt de dikke ribbe die door het midden van yedere loopt: d'Inwoonderen noemen dit éjamber. De kleyne bladeren worden ook aan eene zijde geleght, om gebruykt te worden midden in de Tabaks-koorde; en de groote dienen haar tot dekselen en tot mantelen. Dese bladeren alsoo geschikt zijnde, worden op planken of op tafelen op eene rye geleght, aan de zijde van den genen die haar moeten spinnen, en de koorde soo maken gelijkmen haar siet op de rollen diemen herwaarts over stuert.
Daar is ook kennisse gelegen in den Tabak te spinnen: en die het met neerstigheyt en behendigheyt konnen doen, zijn geweldigh geacht, en winnen veel | |
| |
meer als die aan d'aarde werken. Hare handen en armen moeten uytstêkende swak en geswint wesen om het spin-rat met de behoorlijke rassigheyt en gelijkmatigheyt om te doen gaan, op dat de spinning over-al van eene dikte zy.
Dit is ook eene bysondere behendigheyt den Tabak betreffende, om eene rolle wel op de stokken te schikken, te voegen, en op te winden, gelijk de meesters spreken; sy moeten alle van eene selve dikte en lengte wesen, om de bedriegerye te vermijden.
Als de Tabak aldus op-gewonden is, brengt men hem in het Pak-huys, en men dekt hem met Bananie-bladeren, of andere, uyt vreese dat hy niet en verluchte, en op dat hy eene schoone verwe mocht aan-nemen. De gene die in de snêde vet, swartachtigh, en blinkend is, en wiens reuk aangenaam en sterk is, en die lichtelijk brand, in de pijpe gedaan zijnde, is de best geachte.
Wy hebben geseght dat de Tabak-plante by de grond af-gesneden wierd, en niet uyt-gerukt: Het gene met voornemen geschiet, op dat de wortel weder mocht schieten. En inder daad, sy brengt eene nieuwe plante voort, maar die soo schoon noch soo sterk niet word als d'eerste. De Tabak diemen'er af maakt is ook soo dierbaar niet, noch soo goed om te bewaren. Men noemt hem Tabak van de weder-uytschieting, of van de tweede snêde, of plukking. Eenige halen van eenen selven stronk tot op de derde uyt-scheute, en dit maakt den Tabak die van eenige Eylanden komt installigh.
Terwijl wy ons soo verre hebben uytgebreyd op de behandeling van den Tabak, moetmen niet vergeten het gene by eenige keurige word gebruykt, om hem selver veel uytmuntender te maken, als diemen Verinische noemt, van goede bewaringe, en van eenen reuk die de hersenen versterkt. Na datmen de planten van d'eerste snêde af-gesondert heeft geleght, terwijl sy op de rijsen droogen, versameltmen alle de bladeren van den af-val, de kleyne scheutjes, gelijk ook de draden en de ribben diemen haalt uyt het midden van de bladeren die alreede gesuyvert zijn geweest, diemen gemeenlijk noemt Beenen van den Tabak. En na datmen die in eene vijsel heeft gestampt, leght men dit alles in een sak, diemen onder de persse brenght om'er het sap uyt te drukken, het welk men daar na laat koken over een tamelijk vuur, tot dat het geworden is als Syroop. Daar na moetmen in dese koking mengen een weynigh Copal, dat eene Aromatische gomme is, die de kracht heeft om de hersenen te versterken, de welke af-druypt van eenen boom die de selve naam draaght, en gemeen is op het vaste land van Amerika, als ook op d'Eylanden van de Golf van Hondures.
Na datmen dese Droge in de mengeling heeft gegoten, moetmen haar wel | |
| |
omroeren, op dat haar goede reuk en hare andere hoedanigheden, haar over-al mogen gemeen maken en verspreyden. Daar na moetmen haar van het vuur nemen, en als sy koud geworden is, in een vat doen, dicht by de Tabak-spinnaar: en hy moet op yeder hand vol bladeren die hy verwerkt, sijne hand in dit vocht nat maken, en haar weder aan de bladeren af-droogen. Dese konst-greep heeft eene verwonderlijke uytkomst om den Tabak te maken dat hy lange goed blijft, en van een kracht die hem eene uytstêkende waardye geeft.
Den Tabak aldus gedaan zijnde, moet gesponnen worden ten minsten soo dik als een duym, en daar na gemaakt tot kleyne rolletjes ten hooghsten tien ponden swaar, dan versonden in tonnen of in korven, hier bysonder toe gemaakt om hem beter te bewaren. Eenige bewoonderen der Eylanden hebbende dit geheym besocht, hebben hare koopmanschap doen door-gaan voor waarachtige Verinische Tabak, en hebben hem uyt-gevent op deselve prijs.
De genen die haar in-beelden dat de Tabak sonder moeyte wast, en datmen hem vind by maniere van spreken, de rollen aan de boomen van Amerika gehecht, waar van men haar slechts moet schudden, om haar daar na op te rapen als sy gevallen zijn: of die ten minsten haar overtuygen dat'er niet veel gestel noch arbeyd aan vast is om hem tot volkomentheyt te brengen, sullen van hare mis-grepen af-getrokken worden, soo sy hare oogen werpen op dese vertelling van den bouw, en van de bereyding van den Tabak. En wy mogen'er by-voegen, dat indien sy self hadden gesien d'arme knechten en de slaven die aan desen pijnelijken arbeyd werken, moetende uyt-staan het meeste gedeelte van den dagh het branden van de Son, en meer als de helft van de nacht besigh zijnde om hem te brengen in den staat waar in men hem in Europa send; sonder twijffel sy souden hem meer achten, en dit kruyd voor kostelijker houden, dat bedropen is met het sweet van soo vele ellendige schepselen.
Het is niet noodigh hier by te voegen, 't gene de Genees-meesters schrijven van de verwonderlijke uytwerkingen van den Tabak, aangesien dat dit eygentlijk haar werk is, en het breed genoegh in hare boeken word gevonden. Wy sullen alleenlijk seggen dat sijne krachten wel groot moeten wesen, dewijl hy sijnen loop door de gantsche werelt heeft, en dat by-na alle de Nacyen van het Aardrijk, soo de wel-opgevoede als de Barbaren, hem eene gunstige ontfangenisse hebben gedaan, en het gebruyk daar van aangeraden. Indien eenige Vorsten hem in hare Land-palen hebben verboden, uyt vreese dat het gelt van hare Onderdanen, dat haar ongemeen en kostelijk is, niet in rook soude verdwijnen, en uyt hare handen wegh vloeyen, voor een ding dat niet noodsakelijk is tot het onderhoud des levens, daar is evenwel nie- | |
| |
mant die hem niet moet toe-laten ten minste plaatse te houden onder de Droogen, en de hulp-middelen van de Genees-konst.
De lekkere en de keurlijke, onder de Volkeren die warme gewesten bewoonen, vermengen hem met Savie, met Rosmareyn, en andere reukerige dingen die hem eenen geweldigen aangenamen geur geven: En als sy hem tot stof hebben gemaakt, snuyven sy hem op door de neus-gaten. De Nacyen die koude landen bewonen, ontseggen sijn gebruyk niet aan aansienlijke lieden: en het is self eene volmaaktheyt en eene geestigheyt onder de Juffers van die landen, eene pijpe met goede bevalligheyt te konnen houden, de steel van de welke is van coraal of van amber, en de ketel van silver of van goud: en den rook van dit kruyd uyt te konnen blasen sonder eenigen grijns te trekken, en die uyt de mond te drijven met verscheyde hervattingen, die soo vele kleyne dampen doen sien, waar van de bruyne verwe, de witheyd van hare huyt verheft. De mengeling die wy beschreven hebben om den Tabak van goeden reuk te maken, sal sonder twijffel wel ontfangen worden, by dese personen die soo vele behaaghlijkheyt en lekkernye in desen rook vinden.
Voorts, men soude niet konnen uyt-spreken de menichte van den Tabak die alle jaren getrokken word van het eenigh Eyland van St. Christoffel: en het is eene verwonderlijke sake te sien, het getal der schepen van Vrankrijk, van Engeland, van Holland, en bysonder van Zeeland, die'er komen handelen, sonder dat'er een eenigh lêdigh weder keert. Ook den koophandel die dese laatste Provincye altijd heeft onderhouden in dit Eyland, en aan de gebuerige Eylanden, heeft te Middelburgh en te Vlissinge rijke en machtige huysen gemaakt. En noch tegenwoordigh den voornaamsten handel van dese twee Steden, die d'aansienlijkste van Zeeland zijn, word bedreven in dese Eylanden, die voor haar zijn het gene de Mijnen van Peru zijn voor Spanjen.
|
|